6.6.De bijstand komt in aanmerking voor terugvordering, tot een bedrag van maximaal het bedrag waarmee de vermogensgrens is overschreden, voor zover die is verleend over de periode vanaf de peildatum tot het moment waarop de betrokkene de beschikking heeft gekregen over het vermogen. Als het bedrag van de overschrijding minder bedraagt dan het bedrag aan verleende bijstand, dan is de terugvordering beperkt tot het bedrag van de overschrijding.
7. Niet in geschil is dat eiser op 21 juli 2017 aanspraak had op een vermogensbestand-deel in de vorm van een aandeel in de nalatenschap van zijn vader. Deze datum is daarom de peildatum. Eiser heeft op 14 maart 2018 feitelijk de beschikking gekregen over een bedrag van € 37.350,- als zijn aandeel in deze nalatenschap. Dit betekent dat de over de periode vanaf 21 juli 2017 tot 14 maart 2018 verleende bijstand op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, voor terugvordering in aanmerking komt, voorzover en tot maximaal het bedrag waarmee de vermogensgrens is overschreden.
8. Uit het hiervoor weergegeven toetsingskader volgt dat de vermogensvaststellingen van na de peildatum (21 augustus 2017, 14 maart 2018 en 14 april 2018) in het kader van de terugvordering niet hadden gehoeven. Wat eiser omtrent die vermogensvaststellingen heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking.
9. Beoordeeld dient te worden of en zo ja, voor welk bedrag, de vermogensgrens op de peildatum is overschreden. Eiser heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn schulden (een doorlopend krediet bij ING, een schuld bij [naam b.v.] en een bijstandsschuld). De rechtbank overweegt hierover het volgende.
10. Ingevolge vaste rechtspraak dienen positieve bestanddelen van het vermogen verrekend te worden met schulden waarvan het bestaan (op de peildatum) in voldoende mate aannemelijk is geworden en waarvan tevens vaststaat dat daaraan een daadwerkelijke verplichting tot terugbetaling is verbonden. De vraag is of de door eiser gestelde schulden voldoen aan de in de rechtspraak neergelegde vereisten.
11. Bij de uitspraak van 29 april 2019 is reeds in rechte komen vast te staan (want hiertegen is geen hoger beroep ingesteld) dat de kredietverlening bij de ING niet als een reële schuld kan worden aangemerkt, omdat het gaat om een doorlopend krediet. De omstandigheid dat het doorlopend krediet inmiddels niet meer voor eiser beschikbaar is om uit te putten, is niet relevant, nu het gaat om schulden op de peildatum. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat verweerder het doorlopend krediet als schuld het moeten meewegen omdat verweerder in het rapport van 3 november 2015 (naar aanleiding van eisers aanvraag om een uitkering op grond van de PW) deze schuld als reële schuld heeft aangemerkt. Het enkele feit dat verweerder bij de vermogensvaststelling bij aanvang van de uitkering rekening heeft gehouden met het doorlopend krediet betekent niet dat verweerder bij alle toekomstige besluiten omtrent eisers uitkering hieraan gebonden is.
12. De lening bij [naam b.v.] is naar het oordeel van de rechtbank evenmin aan te merken als een reële schuld. De rechtbank acht hierbij van belang dat [naam b.v.] de pensioen-bv van eisers broer is. De schuld aan [naam b.v.] moet daarom worden beschouwd als een schuld aan een familielid. Een schuld aan een familielid is in beginsel aan te merken als een schuld van vrijblijvende aard. Dit is vaste rechtspraak (uitspraak van 23 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW6792). De betrokkene heeft echter de mogelijkheid aannemelijk te maken dat een daadwerkelijke verplichting tot terugbetaling bestaat. De betrokkene moet dat doen met gegevens die concreet, objectief en verifieerbaar zijn. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de opgevoerde schuld aan zijn broer een schuld is in de hiervoor bedoelde zin. De door eiser overgelegde schriftelijke geldleningsovereenkomst is achteraf en na het beschikbaar komen van de erfenis opgesteld. Ook valt uit de door eiser overgelegde stukken niet af te leiden dat aan de geldlenings-overeenkomst een daadwerkelijke en afdwingbare terugbetalingsverplichting was verbonden. Zo blijkt uit de door eiser overgelegde stukken niet dat hij voor 14 maart 2018 ooit een bedrag heeft afgelost. Ook uit het door eiser overgelegde accountantsrapport blijkt niet dat er sprake was van een reële schuld. Dit rapport is niet meer dan een beschrijving van een aantal feitelijke bevindingen. Het bevat geen antwoord op de vraag of de schuld aan [naam b.v.] een reële, niet vrijblijvende, schuld is. 13. Uit de uitspraak van de CRvB van 28 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4123, volgt dat een terugvordering van een bijstandsgerechtigde aan verweerder een schuld is. Echter, niet is gebleken is dat er op de peildatum sprake was van een terugvorderingsschuld. Dat deze later wel is ontstaan is niet relevant nu het gaat om het vermogen van eiser op de peildatum, 21 juli 2017.