9.3.Uit de geciteerde overweging leidt de rechtbank af dat de Hoge Raad heeft willen zeggen dat de enkele omstandigheid dat het werkelijke rendement lager is dan de box 3-belasting nog niet een buitensporige last oplevert. Als het werkelijke rendement lager is, moet worden bekeken of de belastingplichtige – gelet op zijn inkomen – moet interen op zijn vermogen om de box 3-belasting te kunnen betalen. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de rechtbank alle relevante feiten en omstandigheden in zijn oordeel moet betrekken. Hieronder somt de rechtbank de relevante feiten en omstandigheden van dit geval op en als partijen daarover van mening verschillen, hakt de rechtbank daarover de knoop door.
9.3.1.De rechtbank stelt voorop dat het hier gaat om de heffing van een inkomstenbelasting waarbij de wetgever het draagkrachtbeginsel nadrukkelijk als uitgangspunt heeft genomen. De rechtbank zal daarom zoveel mogelijk aansluiten bij begrippen en definities zoals die binnen het kader van de Wet IB 2001 gelden.
9.3.2.Partijen zijn het erover eens dat bij de beoordeling de positie van eiser en zijn fiscale partner als geheel moet worden beschouwd. Dat vindt de rechtbank ook, al was het maar omdat de rendementsgrondslag volgens artikel 2.17 Wet IB 2001 vrijelijk mag worden verdeeld (de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen). Ook afgezien hiervan is de rechtbank van oordeel dat de financiële positie van het hele huishouden meetelt, aangezien de gehele financiële positie relevant is en het geen betoog behoeft dat mensen die een gezamenlijke huishouding voeren, ook hun financiële positie op de een of andere manier delen.
Privéonttrekking is geen inkomen
9.3.3.Verweerder stelt dat voor de beoordeling een privéonttrekking uit de onderneming gezien moet worden als inkomen waaruit de box 3-belasting kan worden betaald. Dat ziet de rechtbank anders, want een onttrekking aan de onderneming vergroot als zodanig niet de draagkracht. Zo’n onttrekking is ook niet belast. De rechtbank wijst erop dat de winsten waaruit onttrekkingen plaatsvinden eerder (namelijk: op het moment van realisatie) wel als inkomen hebben te gelden en worden belast. Andersom geldt hetzelfde: ook een privéstorting in de onderneming verlaagt het inkomen van de belastingplichtige niet. De rechtbank volgt dus het standpunt van verweerder niet.
9.3.4.Eiser heeft gesteld € 80.199 aan koersverliezen te hebben geleden. Het werkelijke rendement bestaat volgens eiser niet alleen uit de lopende kasstroominkomsten, maar ook uit koersresultaten (gerealiseerd en ongerealiseerd). Volgens eiser bedraagt het daadwerkelijke, totale rendement op het vermogen over 2018 daarom € 53.772 negatief. De rechtbank is van oordeel dat onder het werkelijke rendement dat in het kader van deze beoordeling moet worden vastgesteld, moet worden verstaan: de nominale inkomsten
uithet vermogen. Ter onderbouwing wijst de rechtbank erop dat de Wet IB 2001 alleen
inkomstenbelast en niet het bestaan van vermogen als zodanig, de aanwas van vermogen of de (ongerealiseerde dan wel gerealiseerde) winst behaald op het vermogen.
9.3.5.Eiser verwijst verder in dit verband naar een conclusie van A-G Niessen waarin de
A-G kort gezegd verdedigt dat in een jaar waarin de belastingplichtige niet het wettelijke, forfaitaire rendement kan behalen, het lijden van een verlies op het vermogen een exceptionele last vormt voor de betrokken belastingplichtige. De rechtbank wijst erop dat de A-G deze opmerking heeft gemaakt in het kader van de behandeling van het tweede cassatiemiddel in die zaak. Uit het arrest van de Hoge Raad kan, wat betreft dit tweede cassatiemiddel, niet meer worden afgeleid dan dat de Hoge Raad van oordeel is dat de gehele financiële situatie van belang is. Verder constateert de rechtbank dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het cassatiemiddel niet tot cassatie kan leiden en dus in ieder geval niet de conclusie van de A-G heeft gevolgd (namelijk: wél cassatie en verwijzing om te onderzoeken of en tot welk bedrag vermogensverlies was geleden).Kortom: in het arrest dat is gevolgd op de conclusie vindt de rechtbank geen steun voor het standpunt van eiser. Dat betekent dat de rechtbank alleen zal kijken naar de nominaleinkomsten uit het vermogen. In dit geval bedragen deze € 26.427 (zie 5.).
Leven van vermogen/ontbreken box 1-inkomen
9.3.6.Kort gezegd bevindt eiser zich in een positie waarin hij en zijn partner in ieder geval in 2018 nauwelijks inkomsten genieten, behalve de inkomsten uit het vermogen. In het verlengde daarvan heeft eiser gezegd dat dit vermogen ook dient als pensioen-, arbeidsongeschiktheids- en werkloosheidsvoorziening. Andere belastingplichtigen met andere vormen van inkomsten kunnen de box 3-belasting makkelijker opvangen. De rechtbank leidt uit het door de Hoge Raad voorgeschreven beoordelingskader af dat bij de beoordeling de gehele financiële situatie en alle relevante feiten en omstandigheden moeten worden meegewogen. Daarbij is in ieder geval het box 1- en box 2-inkomen van belang. De rechtbank zal daarom ook het ontbreken van box 1-inkomen in dit geval in de beoordeling betrekken. De rechtbank zal dit hieronder verder uitwerken.
Concrete toepassing: uitgangspunten
9.4.1.De rechtbank gaat aan de hand van de volgende uitgangspunten berekenen of er sprake is van een individuele en buitensporige last in dit geval. Het gaat steeds om de
effectievebelastingdruk op het nominale rendement uit het vermogen, dat wil zeggen: de pijn die eiser daadwerkelijk voelt in de vorm van box 3-belasting.
Voorheffingen, heffingskortingen en voorkoming van dubbele belasting
9.4.2.De Nederlandse dividendbelasting bepaalt als voorheffing op de inkomstenbelasting mede de effectieve belastingdruk. Anders gezegd: een voorheffing is ook een heffing (het woord zegt het al). Het gaat dus niet alleen om het bedrag aan uiteindelijk nog te betalen belasting dat na verrekening onder aan de streep op het aanslagbiljet staat, maar om het belastingbedrag zoals dat uit de Wet IB 2001 voortvloeit. Datzelfde geldt voor de buitenlandse bronbelasting. Dat er in het kader van de voorkoming van dubbele belasting een aftrek van Nederlandse belasting plaatsvindt, betekent immers niet dat de belastingplichtige die buitenlandse belasting niet voelt.
9.4.3.Dit geldt uiteraard ook andersom. De aftrek van het restant van de persoonsgebonden aftrek verlaagt in eisers geval het belastbaar inkomen uit sparen en beleggenen dus de effectieve belastingdruk.Een eventuele heffingskorting en vrijstelling voor groene beleggingen (hier niet van toepassing) verlagen evenzeer de effectieve belastingdruk. Dat geldt ook voor het heffingvrij vermogen in box 3. In dit geval, waarin er alleen belastbaar inkomen in box 3 is, geldt hetzelfde voor de toepassing van de aanslaggrens. Ook de (overige) heffingskortingen verminderen in dit specifieke geval de effectieve box 3-belasting.
9.4.4.Met inachtneming van al deze uitgangspunten komt de rechtbank tot het volgende overzicht:
Rente
€
3.25
Dividenden
€
23.177
+
Werkelijke inkomsten box 3
€
26.427
Inkomsten bruto partner
€
-
Inkomsten bruto eiser
€
2.199
Af: Persoonsgebonden aftrek
€
2.558
Besteedbaar inkomen box 1
€
-359
Besteedbaar inkomen box 1
€
-359
+
Besteedbaar inkomen bruto
€
26.068
Box 3-belasting partner
€
9.994
Af: heffingskortingen partner
€
2.265
Effectieve heffing box 3 partner
€
7.729
Box 3-belasting eiser
€
5.079
Af: heffingskortingen eiser
€
2.311
Af: aanslaggrens
€
46
Effectieve heffing box 3 eiser
€
2.722
Gezamenlijke effectieve box 3-heffing
€
10.451
-/-
Besteedbaar netto inkomen
€
15.617
Bijstandsnorm gehuwden 1-1-2018 (6 mnd)
€
8.504
Bijstandsnorm gehuwden 1-7-2018 (6 mnd)
€
8.542
Totaal bijstandsnorm 2018
€
17.046
-/-
Verschil t.o.v. bijstandsnorm
€
-1.429