Uitspraak
Overdracht (beheers)portefeuille, en levering van de rechten daaruit op termijn aan de [B.V.]
De zakelijke advisering in grond- en pachtzaken, vastgoedbeheer, de bemiddeling-, en taxaties van landelijk onroerend goed en alles wat daarmee annex is te beschouwen, voorts de deelneming in, casu quo de samenwerking met ondernemingen en voorts alle verdere handelingen, welke in de meest brede zin kunnen worden geacht daartoe te behoren.”
De Rentmeesters functioneren als geheel in de vorm van een besloten vennootschap. De aandelen zijn geletterd. Daardoor kunnen verschillende personen verschillende soorten en aantallen aandelen bezitten. De letter-aandelen maken een toegespitst dividend- beleid mogelijk. Er zijn ook aandelen, die een prioriteitskwaliteit bezitten. In het geval van deze vennootschap richt zich die op de bevoegdheid tot het bepalen van de invulling van de directie-functie.”
" [B.V.] als netwerk en als bedrijf
[B.V.] is een netwerk van professionals met een diverse beroepsmatige achtergrond en expertise.
Voor het overige zijn er een aantal algemene rechten en plichten:
[B.V.] wordt daarbij dus niet betrokken.
1. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [opdrachtgever] (hierna te noemen “ [opdrachtgever] ”), gevestigd te [plaats] aan de [adres] , te dezer zake rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar directeur de heer [directeur] ;
Artikel 2 - MedewerkerAangezien het voor een goede taakvervulling noodzakelijk is dat [B.V.] de continuïteit van de in het kader van deze overeenkomst door haar te verrichten diensten waarborgt, zal zij één van haar medewerkers ("de Medewerker") voor de uitvoering van deze overeenkomst aan [opdrachtgever] ter beschikking stellen.Naam medewerker : [eiser ]"
De ondergetekenden,
de belastingplichtige voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming.’
zijnpersoon,
zijndeskundigheid en
zijnervaring. Ook hebben de andere aandeelhouders/rentmeesters niets te maken met de opdrachten die hij aanneemt en uitvoert. Doordat verweerder zijn zelfstandigheid nu in twijfel trekt, voelt eiser zich in zijn eer aangetast. Het voelt voor eiser in wezen als een persoonlijke aanval op zijn beroepsuitoefening.
fiscaal-juridischediscussie. In het belastingrecht is het zo, dat de concrete feiten en omstandigheden van het geval moeten worden bekeken en gewogen. Daarop moeten vervolgens de fiscale rechtsregels worden toegepast. Die fiscale rechtsregels sluiten niet altijd één op één aan op het normale spraakgebruik. Dat is soms ook zo bij de beoordeling van de vraag of iemand in fiscale zin ondernemer is. Ook is voor de beantwoording van die vraag niet doorslaggevend wat de opvatting of beleving van de belastingplichtige zelf (of de inspecteur) is. Elk geval moet dus op zijn eigen
fiscalemerites worden beoordeeld. Dat zal de rechtbank ook in eisers geval doen.
'De Rentmeesters nemen in de vorm van een besloten vennootschap als rechtspersoon deel aan het maatschappelijk verkeer', aldus de gedragsregels (zie 1.11.). Uit de tot het dossier behorende contracten volgt dat [B.V.] contractspartij is (zie 1.18. en 1.19.: eiser heeft de BV slechts
vertegenwoordigd). Het voorgaande betekent voor dit geval concreet dat, nu de contracten met de opdrachtgevers zijn aangegaan door [B.V.] en niet door eiser zelf in privé, het fiscale uitgangspunt is dat
[B.V.]de opdrachten heeft aangenomen en verricht en
nieteiser in privé. Dat de facturen ook vanuit de BV worden gestuurd en de opdrachtgever ook moet betalen op een bankrekening van de BV (zie 1.9.), onderstreept dit uitgangspunt.
ondernemersrisicoten aanzien van de door hem verrichte opdrachten.
debiteurenrisicoten aanzien van de door hem verrichte opdrachten.
- Door de rentmeester aanvaarde opdrachten mochten in beginsel slechts een inspanningsverplichting inhouden en alleen na toestemming van de directie en eventueel de AVA een resultaatsverbintenis inhouden (zie 1.8.);
- De juridische verantwoordelijkheid voor de individuele dienstverlening bleef (binnen de BV) berusten bij de individuele rentmeester/aandeelhouder. De risico’s voortvloeiende uit de opdracht kwamen dus uiteindelijk voor rekening van de individuele rentmeester/aandeelhouder. Eventuele kosten die bij de BV werden neergelegd door een opdrachtgever, zouden worden doorberekend en verhaald op de betreffende aandeelhouder (zie 1.10. en 1.11.);
- Het was niet de bedoeling dat de individuele rentmeester/aandeelhouder activa zou verwerven voor de BV (zie 1.11.).
BVals opdrachtnemer hadden, en dus bij eventuele problemen op grond van het civiele recht in eerste instantie de
BVmoesten aanspreken. Ook bestond de betalingsverplichting jegens de
BVen hebben partijen daar ook naar gehandeld, gelet op de facturen die de rentmeesters op naam van de
BVen met vermelding van het bankrekeningnummer van de BV hebben uitgestuurd.
extern) zijn de opdrachten naar het oordeel van de rechtbank verricht voor rekening en risico van de BV. Bezien vanuit de buitenwereld deed een opdrachtgever namelijk (civielrechtelijk) zaken met de BV, niet met de individuele rentmeesters. Het contract was gesloten met de BV en er moest betaald worden aan de BV. De individuele rentmeesters waren daardoor civielrechtelijk ook niet rechtstreeks in privé aansprakelijk voor fouten: de opdrachtgever kon in eerste instantie alleen de BV aanspreken. Dat de rentmeesters onderling (achter de schermen) hadden afgesproken dat eventuele (financiële) consequenties uiteindelijk voor rekening van de betreffende rentmeester moesten komen, doet daaraan niet af.
intern(binnen de BV) sprake is geweest van vrijwel volledig gescheiden wegen. De rechtbank wijst in dit verband op de zelfstandige verwerving van de opdrachten, die elke rentmeester vervolgens ook zelfstandig (ieder voor zich) uitvoert. Daarbij is van belang dat eiser onweersproken heeft gesteld dat hij geheel zelfstandig beslist over de organisatie van zijn werk, dat hij zelf bepaalt welke opdrachten hij aanneemt en dat hij ook zelf bepaalt hoe hij deze uitvoert. Bij dit alles is er geen sprake van sturing vanuit de BV. Dit is ook achter de schermen consequent doorgevoerd. Doordat elke rentmeester (kort gezegd) per saldo alleen recht heeft op zijn eigen omzet, na de aftrek van de 15% kostendeling, is er sprake van ondernemersrisico. Eiser is verantwoordelijk voor zijn eigen omzet en is afhankelijk van zijn eigen opdrachten en cliënten. Wanneer eiser geen opdrachten binnenhaalt, betekent dit voor hem geen omzet en geen inkomsten. Er is ook sprake van debiteurenrisico, omdat de BV alleen (voor 85%) aan eiser uitbetaalt als de omzet daadwerkelijk op de bankrekening van de BV is binnengekomen. Als een opdrachtgever van een opdracht die eiser heeft uitgevoerd, niet betaalt, is dat dus eisers probleem. Er is daarom volgens de rechtbank sprake van een normaal ondernemers- en debiteurenrisico. Ook wordt deze interne zelfstandigheid bevestigd door de onderlinge afspraken over de aansprakelijkheid en de investeringen en activa (zie 1.9 t/m 1.17).
intern, achter de schermen,
zelfstandighet beroep van rentmeester heeft uitgeoefend en voor
eigenrekening en risico opdrachten heeft verricht. Tegelijkertijd blijft de civielrechtelijke werkelijkheid staan: de onderneming is
extern, naar buiten toe, in de vorm van een BV gedreven.
BNB1992/370. In deze zaak ging het om een fysiotherapeute die werkzaamheden verrichte in maatschapsverband. De vraag was of er sprake was van een zelfstandig uitgeoefend beroep. De Hoge Raad overwoog als volgt:
BNB1984/327, was sprake van een fysiotherapeute. Deze fysiotherapeute werkte in een praktijk van drie vakgenoten en trad naar buiten toe niet zelfstandig op. Ook had het Hof vastgesteld dat zij in eerste instantie niet zelf het contact met de door haar te behandelen patiënten legde en dat zij niet zelf declaraties ter zake van haar werkzaamheden verzond, maar dat zowel het leggen van dit contact als het verzenden en innen van declaraties werd gedaan door de drie fysiotherapeuten die de praktijk exploiteerden, die ook overigens de organisatie binnen de praktijk voor hun rekening namen. De fysiotherapeute zelf kreeg een vast percentage van de declaraties. Het Hof had geoordeeld dat er geen sprake was van het zelfstandig uitoefenen van een beroep. De Hoge Raad liet dat oordeel (omdat het van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk was) in stand.
BNB1976/277, ging het opnieuw over een fysiotherapeute, die verbonden was aan de praktijk van een andere fysiotherapeut, wiens praktijkruimte en inventaris zij gebruikte. De fysiotherapeute had een eigen patiëntenkring en onderhield zelfstandig contact met de behandelende artsen, terwijl haar beloning was gerelateerd aan de door haar verrichte werkzaamheden. Het Hof oordeelde dat er sprake was van een zelfstandig uitgeoefend beroep.
belastingplichtigeen
niethet perspectief van de buitenwereld. Het antwoord op de vraag "
Loopt de belastingplichtige daadwerkelijk ondernemersrisico's van enige betekenis?" is daarom belangrijker dan het antwoord op de vraag "
Is naar buiten toe voor een ieder kenbaar dat de belastingplichtige voor eigen rekening en risico handelt?". Anders gezegd: aan de
internewerkelijkheid (achter de schermen) komt meer gewicht toe dan aan de
externewerkelijkheid.
BNB1992/370. Eiser is voor de verwerving van opbrengsten immers afhankelijk van het zelfstandig aantrekken en behouden van klanten, terwijl de met de door hem verrichte opdrachten behaalde omzet hem toekomt, behoudens een bijdrage in de kosten van de BV. Verder loopt eiser het debiteurenrisico (en heeft hij zelf geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen). Ook zijn de verschillen met de casus uit het hiervoor onder 11.4. aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 17 oktober 1984, ECLI:NL:1984:AW8610,
BNB1984/327, in het oog springend. Anders dan de belastingplichtige in die casus, die
geenondernemer werd geoordeeld, heeft eiser in eerste instantie wél zelf het contact met de opdrachtgevers, verstuurt eiser wél zelf de facturen en moet hij er ook zelf voor zorgen dat ze betaald worden. Belangrijker is nog dat eiser geen vast percentage van de omzet krijgt (maar de gehele omzet onder aftrek van een bijdrage in de kosten). Verder wijst ook de beslissing van het Hof in de zaak die leidde tot het onder 11.6. aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 8 juli 2011 erop dat eiser voldoende zelfstandig is. Met name komt uit die casus aanvullend naar voren dat het werken onder de vlag van een stille maatschap en een stichting, waardoor voor de buitenwereld niet kenbaar is dat iemand als zelfstandige beroepsbeoefenaar werkt, niet aan het fiscale ondernemerschap in de weg hoeft te staan. Ten slotte sluit de situatie van eiser aan op de omstandigheden uit de in 11.5. hiervoor aangehaalde uitspraak van Hof Leeuwarden van 23 januari 1976, ECLI:NL:GHLEE:1976:AX3538,
BNB1976/277. Net als in het geval van eiser werkte de belastingplichtige in die zaak onder de vlag van een reeds bestaande praktijk, maar deed zij dat wel zelfstandig en voor een eigen klantenkring, terwijl haar beloning was gerelateerd aan haar werkzaamheden.
de belastingplichtige voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming.’ Verweerder heeft verdedigd dat de manier van werken via (onder de vlag van) de BV ervoor zorgt dat niet voldaan wordt aan de tweede, cumulatieve voorwaarde voor ondernemerschap, namelijk dat eiser rechtstreeks verbonden wordt voor verbintenissen.
Kamerstukken II1998/99, 26 727, nr. 3, p. 92). Over de eis dat die verbondenheid ook rechtstreeks moet zijn, is het volgende opgemerkt:
Kamerstukken II1998/99, 26 727, nr. 3, p. 98).
eerstevoorwaarde van artikel 3.4 van de Wet IB. Die onderneming bestaat uit de werkzaamheden als rentmeester die hij heeft verricht onder de vlag van de BV, met inbegrip van alle feiten en (bijzondere) omstandigheden waaronder die werkzaamheden zijn verricht. Het gaat nu om de
tweedevoorwaarde van artikel 3.4 van de Wet IB, waarbij de woorden 'die onderneming' terugslaan op eisers subjectieve onderneming zoals hiervoor bedoeld. De omstandigheid dat de BV contracteert en factureert, is bij de beoordeling van de tweede voorwaarde dus een gepasseerd station.
zijnonderneming. Anders gezegd: binnen de context van eisers subjectieve onderneming (zie 16.3.) is de BV (c.q. zijn de andere rentmeesters) de zakelijke crediteur, tegenover wie eiser aansprakelijk is.
'verbintenissen betreffende die onderneming'. In de eerste plaats betekent dit dat niet is vereist dat de belastingplichtige ook voor
alleverbintenissen wordt verbonden
(Kamerstukken II1999/2000, 26 727, nr. 7, p. 126). In de tweede plaats gaat het om verbintenissen
betreffendede onderneming. Deze term is volgens de wetsgeschiedenis gebruikt zodat ook aan het verbondenheidscriterium kan worden voldaan in gevallen waarin de onderneming wegens het ontbreken van rechtspersoonlijkheid niet zelf verbintenissen kan aangaan. In die gevallen zou 'verbintenissen
vande onderneming' voor problemen kunnen zorgen (
Kamerstukken II1998/99, 26 727, nr. 3, p. 98). A contrario kan hieruit worden afgeleid, dat de wetgever geen principiële belemmeringen ziet om aan het verbondenheidscriterium te voldoen als de 'onderneming', zoals in dit geval, in de vorm van een rechtspersoon wordt gedreven.
V-N2011/62.12). Dat wordt dan gebaseerd op de redactie van art. 3.5, tweede lid van de Wet IB, dat bepaalt dat onder een ondernemer mede wordt verstaan ‘de beoefenaar van een zelfstandig beroep’. Op grond van de letterlijke tekst zou een zelfstandige beroepsbeoefenaar dus per definitie als volwaardig ondernemer kwalificeren, ook als hij niet wordt verbonden voor de ondernemingsverbintenissen. In deze zin concludeerde ook Advocaat-Generaal Overgaauw in zijn conclusie van 21 december 2005, ECLI:NL:PHR:2006:AV0846. In het daaropvolgende arrest van de Hoge Raad van 14 juli 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0846 kwam deze vraag niet meer aan de orde. In de hiervoor onder 11.6. aangehaalde beslissing van het Hof in de zaak die leidde tot het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 2011 (art. 81 Wet RO), speelde deze vraag wél. Hof Arnhem oordeelde in overeenstemming met de conclusie van Advocaat-Generaal Overgaauw dat, nu er sprake was van de beoefening van een zelfstandig beroep, uit de tekst van de artikelen 3.4 en 3.5 van de Wet IB voortvloeit dat de beroepsbeoefenaar – ten volle – moet worden aangemerkt als ondernemer. Naar het oordeel van het Hof was er daarom voor een afzonderlijke toetsing aan het verbondenheidscriterium geen plaats meer (Hof Arnhem 22 september 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BJ9680, r.o. 4.6). Ervan uit gaande dat eiser als rentmeester een zelfstandig beroep uitoefent, leidt deze rechtsopvatting er dus ook toe dat eiser ondernemer is. De rechtbank is er niet 100 % zeker van dat de Hoge Raad deze rechtsopvatting ongeclausuleerd huldigt. Daarom heeft de rechtbank hiervoor toch getoetst aan het verbondenheidscriterium en zal de rechtbank hierna nog in gaan op het aspect van de
rechtstreekseverbondenheid.
door de opdrachtgeverrechtstreeks in privé moet kunnen worden aangesproken. Eiser kan immers wel degelijk rechtstreeks worden aangesproken, maar dan door de BV dan wel de andere rentmeesters en
daargaat het ook om (zie 17.1.). Er is daarom sprake van rechtstreekse verbondenheid
in de zin van artikel 3.4 van de Wet IB.
die onderneming.
nietaan de rechter zou zijn voorgelegd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om verweerder te veroordelen tot de vergoeding van de werkelijke proceskosten van eiser.