ECLI:NL:HR:2006:AV0846

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 juli 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
42125
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • D.G. van Vliet
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslag inkomstenbelasting en verbondenheid voor verbintenissen betreffende de onderneming

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, die tegen een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 in beroep is gegaan. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.832. Na bezwaar tegen de aanslag heeft de Inspecteur deze gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof te Amsterdam. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, en deze uitspraak is aan het arrest van de Hoge Raad gehecht. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, en belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Advocaat-Generaal J.A.C.A. Overgaauw heeft op 21 december 2005 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft de vraag behandeld of een belastingplichtige die winst uit onderneming geniet, rechtstreeks verbonden kan worden voor verbintenissen betreffende die onderneming. Het Hof had geoordeeld dat belanghebbende niet rechtstreeks verbonden was voor verbintenissen betreffende de onderneming, en dat oordeel werd door de Hoge Raad als juist beschouwd.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had vastgesteld dat belanghebbende belastbare winst uit onderneming geniet, maar dat zij niet als ondernemer in de zin van de Wet IB 2001 wordt aangemerkt. In plaats daarvan wordt zij gezien als medegerechtigde tot het ondernemingsvermogen. De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond en achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 14 juli 2006.

Uitspraak

Nr. 42.125
14 juli 2006
RvS
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 4 april 2005, nr. 04/00565, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.832, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal J.A.C.A. Overgaauw heeft op 21 december 2005 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende belastbare winst uit onderneming geniet. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat belanghebbende, nu zij niet rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende de onderneming, die winst niet geniet als ondernemer in de zin van artikel 3.4 van de Wet IB 2001 (hierna: de Wet), maar als medegerechtigde tot het ondernemingsvermogen als bedoeld in artikel 3.3, lid 1, letter a, van de Wet. Tegen dit oordeel keert zich het middel.
3.2. De vraag of een belastingplichtige die winst uit onderneming geniet rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming, dient, zoals het Hof met juistheid als uitgangspunt heeft genomen, te worden beantwoord naar de regels van burgerlijk recht.
Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende de onderhavige onderneming. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Gelet op hetgeen het Hof in de onderdelen 5.9 en 5.10 van zijn uitspraak heeft overwogen, is dat oordeel ook niet onbegrijpelijk. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, de vice-president D.G. van Vliet, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2006.