ECLI:NL:HR:2006:AV0846
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- D.G. van Vliet
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Aanslag inkomstenbelasting en verbondenheid voor verbintenissen betreffende de onderneming
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, die tegen een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 in beroep is gegaan. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.832. Na bezwaar tegen de aanslag heeft de Inspecteur deze gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof te Amsterdam. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, en deze uitspraak is aan het arrest van de Hoge Raad gehecht. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, en belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Advocaat-Generaal J.A.C.A. Overgaauw heeft op 21 december 2005 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft de vraag behandeld of een belastingplichtige die winst uit onderneming geniet, rechtstreeks verbonden kan worden voor verbintenissen betreffende die onderneming. Het Hof had geoordeeld dat belanghebbende niet rechtstreeks verbonden was voor verbintenissen betreffende de onderneming, en dat oordeel werd door de Hoge Raad als juist beschouwd.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had vastgesteld dat belanghebbende belastbare winst uit onderneming geniet, maar dat zij niet als ondernemer in de zin van de Wet IB 2001 wordt aangemerkt. In plaats daarvan wordt zij gezien als medegerechtigde tot het ondernemingsvermogen. De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond en achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 14 juli 2006.