ECLI:NL:RBNNE:2020:1205

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 maart 2020
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
C/19/121582 / HA ZA 18-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing inzage en afschrift administratie op grond van artikel 843a Rv na bewijsbeslag

In deze zaak vorderden gedaagden bij incident inzage en afschrift van een groot deel van de administratie van eisers, na het leggen van bewijsbeslag onder de voormalig administrateur en accountant van eisers. De rechtbank heeft de vordering gedeeltelijk toegewezen. Gedaagden hebben rechtmatig belang bij inzage in de jaarrekeningen, verzekeringsoverzichten, grootboekkaarten, kolommenbalansen en belastingaangiften, omdat zij de stelling van eisers betwisten dat 126 goederen die door gedaagden zijn verkocht, toebehoorden aan eisers. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot inzage en afschrift van de administratie en bankafschriften te onbepaald was en daarom werd afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de vordering aan de voorwaarden van artikel 843a Rv moest voldoen, waaronder het rechtmatig belang en de specificiteit van de gevraagde gegevens. De rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagden voldoende rechtmatig belang had bij de gevraagde gegevens, die relevant zijn voor de beoordeling van de eigendom van de goederen. De vordering tot inzage in de overige administratie werd als een 'fishing expedition' beschouwd en afgewezen. Gedaagden werd toestemming verleend om de gevraagde gegevens in te zien en afschrift te verkrijgen, onder toezicht van de deurwaarder. Tevens werd eisers veroordeeld in de proceskosten van het incident.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/121582 / HA ZA 18-12
Vonnis in incident van 11 maart 2020
in de zaak van

1.[eiser],

wonende te [plaats 1],
2.
[eiseres],
wonende te [plaats 1],
3. eenmanszaak
[de firma],
gevestigd te [plaats 1],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B.V. 1],
gevestigd te [plaats 1],
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B.V. 2],
gevestigd te [plaats 1],
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaten: mr. W.J. Berghuis en mr. Ph. Dol, beiden te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde],

wonende te [plaats 2],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B.V. 3],
gevestigd te [plaats 3],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B.V. 4],
gevestigd te [plaats 3],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B.V. 5],
gevestigd te [plaats 3],
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B.V. 6],
gevestigd te [plaats 4],
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaten: mr. T.F. de Jong en mr. N. Hof, beiden te Groningen.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de rolbeslissing van 16 oktober 2019, waarin is beslist dat de antwoordakte in het incident in de beoordeling van het incident zal worden betrokken en is bepaald dat het incident ter zitting zal worden behandeld,
  • het verhandelde ter zitting van 5 februari 2020, waar zijn verschenen aan de zijde van [eisers]: de heer [eiser], de heer [naam 1] mr. W.J. Berghuis en mr. M. Ph. Dol en aan de zijde van [gedaagden]: mr. Th. F. de Jong en mr. N. Hof. Door [eisers] zijn spreekaantekeningen overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van het verhandelde ter terechtzitting.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in incident

2.1.
Bij tussenvonnis (in de hoofdzaak) van 26 juni 2019 heeft de rechtbank [eisers] ten aanzien van zijn vordering onder 2 tot betaling uit de opbrengst van het Materieel Actief, in de gelegenheid gesteld bij akte te specificeren welke goederen aan [B.V. 2] of [de firma] toebehoorden en per goed te onderbouwen - met verwijzing naar producties - dat het betreffende goed van [B.V. 2] of [de firma] is. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat op [eisers] de stelplicht en eventuele bewijslast rust dat het verkochte Materieel Actief eigendom was van [eisers] De rechtbank heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat [eisers] voldoende heeft onderbouwd dat goederen van Materieel Actief aan hem hebben toebehoord, maar nog niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke goederen van het Materieel Actief aan hem hebben toebehoord.
2.2.
[eisers] heeft bij akte van 7 augustus 2019 van de hem geboden gelegenheid gebruik gemaakt. [eisers] heeft bij deze akte een groot aantal (aanvullende) facturen overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat 126 goederen eigendom waren van [de firma] of [B.V. 2].
2.3.
[gedaagden] heeft op 5 september 2019 de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om conservatoir bewijsbeslag te mogen leggen onder de heer [naam 2], oud-administrateur van [eisers] (hierna: [naam 2]), en de heer [naam 3], de voormalig accountant van [eisers] (hierna [naam 3]). Bij beschikking van de voorzieningenrechter van 6 september 2019 is aan [gedaagden] dit verlof verleend. Op 9 september 2019 is bewijsbeslag gelegd zowel onder [naam 2] als onder [naam 3]. Van fysieke en digitale gegevens zijn kopieën gemaakt. De kopieën en gegevensdragers zijn in bewaring gegeven aan de door de voorzieningenrechter aangestelde bewaarder, mr. [naam 4], [naam 5] Incasso- & Rechtspraktijk.
2.4.
Bij antwoordakte in de hoofdzaak van 11 september 2019 heeft [gedaagden] in vervolg op het gelegd bewijsbeslag op grond van artikel 843a Rv een incidentele vordering ingesteld. [gedaagden] heeft gevorderd dat de rechtbank bij incidenteel vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
(1) [gedaagden] per direct toestemming verleent tot het verkrijgen van inzage in/en of afschrift van de bescheiden/informatie genoemd in de specificatie onder nummer 64 van deze akte, een en ander onder toezicht van de deurwaarder die het beslagen materiaal genoemd onder nummer 55 en 56 en zoals omschreven in de processenverbaal in gerechtelijke bewaring heeft, eventueel met voorafgaande controle als bedoeld in nummer 67;
(2) [eisers] veroordeelt tot het verstrekken van afschrift van de onder nummer 64 genoemde bescheiden en
(3) [eisers] veroordeelt in de kosten van dit incident.
Onder nummer 64 heeft [gedaagden] de bescheiden en informatie opgesomd waarvoor hij verlof had gevraagd en verkregen tot het leggen van beslag. Het gaat [gedaagden] om bescheiden en informatie over de jaren 2008 tot en met 2013 van de verschillende ondernemingen van [eisers] inhoudende (samengevat):
a. alle administratie/boekhouding, waaronder de inkoop- en verkoopfacturen van het materieel,
b. alle jaarrekeningen,
c. alle verzekeringsoverzichten,
d. alle grootboekkaarten en de kolommenbalansen,
e. alle bankafschriften en rekeningoverzichten,
f. alle belastingaangiften, in het bijzonder de aangiftes omzetbelasting,
g. alle sleutels, codes en/of wachtwoorden die de ingeschakelde IT specialisten in staat zullen stellen om de elektronische gegevensdragers of databestanden te benaderen en daarvan kopieën te maken.
2.5.
Volgens [gedaagden] is aan de voorwaarden van artikel 843a Rv voldaan. Zijn vordering strekt zowel tot de stukken uit het in beslag genomen bewijs als tot de stukken die [gedaagden] zelf onder zich heeft. Hij stelt een rechtmatig belang te hebben omdat zijn bewijspositie in de hoofdzaak in belangrijke mate afhankelijk is van de inzage in deze gegevens. Om de door [eisers] bij akte van 7 augustus 2019 in het geding gebrachte gegevens te kunnen beoordelen en bespreken, dient [gedaagden] te beschikken over nadere informatie, die uitsluitend in handen is van [eisers] Volgens [gedaagden] is de vordering ook voldoende bepaald. De ingeschakelde specialisten hebben bij het leggen van het bewijsbeslag al een selectie gemaakt van relevant bewijsmateriaal. Om te waarborgen dat [gedaagden] slechts die gegevens onder ogen krijgt die relevant zijn voor de procesvoering in dit geding, zou de rechtbank een onafhankelijk onderzoeker kunnen aanstellen die onder toezicht van de deurwaarder de selectie controleert en eventueel nader inperkt. Ten slotte stelt [gedaagden] dat zijn vordering betrekking heeft op bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij partij is. Hij merkt in dat verband op dat [eisers] de bodemprocedure tegen [gedaagden] aanhangig heeft gemaakt en de vraag welk materieel aan wie toekwam, centraal staat in die kwestie.
2.6.
[eisers] voert verweer tegen toewijzing van de vordering in incident. [eisers] voert daartoe in de eerste plaats aan dat [gedaagden] te laat is met de vordering. Hij had al veel eerder tijdens de procedure bewijsbeslag kunnen leggen. Het toewijzen van de vordering in dit stadium, waarin [eisers] in de veronderstelling was dat na antwoordakte eindvonnis zou worden gewezen, levert de voortgang van de procedure grote vertraging op. Ten tweede voert [eisers] aan dat [gedaagden] geen rechtmatig belang heeft bij toewijzing. Volgens [eisers] kan bewijslevering door [gedaagden] niets meer toevoegen omdat zijn verweer te laat is en de rechtbank al over de eigendomskwestie heeft geoordeeld. Hij wijst er op dat dat de vordering geen zogeheten "fishing expedition" mag zijn. De wet biedt niet de mogelijkheid documenten op te vragen waarvan [gedaagden] enkel vermoedt dat zij steun zouden kunnen geven aan zijn stellingen. In de derde plaats voert [eisers] aan dat de vordering te onbepaald is. Feitelijk verlangt [gedaagden] inzage in de complete administratie van [eisers] Ten slotte betwijfelt [eisers] of inzage wordt gevorderd in bescheiden waarbij [gedaagden] heeft te gelden als partij. [eisers] merkt in dat verband op dat [gedaagden] inzage vordert in een situatie waarvoor de exhibitievordering niet is bedoeld.
Ter zitting heeft [eisers] hieraan toegevoegd dat [gedaagden] de voorzieningenrechter in zijn verzoek tot het leggen van bewijsbeslag niet deugdelijk heeft geïnformeerd. [gedaagden] heeft het tussenvonnis van 26 juni 2019 niet overgelegd en de belangrijkste passages uit dit vonnis niet in zijn verzoek besproken. Bovendien heeft [gedaagden] de voorzieningenrechter niet geïnformeerd dat de voorgestelde bewaarder [naam 5] de gemachtigde is geweest van [gedaagden] en het Materieel Actief heeft getaxeerd. Als [gedaagden] in zijn verzoek volledig en eerlijk was geweest, dan zou het beslagverlof volgens [eisers] niet zijn verleend. De rechtbank moet hieraan op grond van artikel 21 Rv consequenties verbinden en de incidentele vordering afwijzen.

3.De beoordeling

in incident
Goede procesorde
3.1.
De rechtbank verwerpt het verweer van [eisers] dat de vordering te laat in de procedure is ingesteld. Anders dan [eisers] heeft gesteld, heeft de rechtbank nog niet (onherroepelijk) over de eigendomskwestie geoordeeld. De rechtbank heeft [eisers] op grond van zijn adstructieplicht opgedragen zijn stellingen omtrent de eigendom nader te specificeren in die zin dat per goed wordt aangegeven en onderbouwd aan welke entiteit het goed heeft toebehoord. De rechtbank heeft daarbij aangegeven dat bij gebreke daarvan de vordering wat betreft het Materieel Actief
nietkan worden toegewezen. Hieruit blijkt dat van een onherroepelijk oordeel over de eigendomskwestie nog geen sprake is. Volgens [eisers] is hij altijd consistent in zijn stellingen geweest en is er mede daarom zo laat in de procedure geen ruimte meer voor [gedaagden] voor het leveren van nieuw bewijs. [eisers] gaat er in deze redenering echter aan voorbij dat hij de hem geboden gelegenheid om zijn stellingen nader te onderbouwen, heeft gebruikt om zelf nieuw bewijs in de vorm van een groot aantal facturen te overleggen. [gedaagden] moet de gelegenheid krijgen om daarop te reageren. Dat de procedure hierdoor langer duurt, is dus niet enkel aan [gedaagden] te wijten.
Niet volledig informeren voorzieningenrechter
3.2.
[gedaagden] heeft niet betwist dat hij het tussenvonnis van 26 juni 2019 niet bij zijn verzoek voor verlof tot het leggen van bewijsbeslag had overgelegd en in het verzoek alleen gedeeltelijk uit het vonnis heeft geciteerd. Verder blijkt uit het verzoekschrift dat [gedaagden] de voorzieningenrechter heeft voorgesteld mr. [naam 4] te benoemen als gerechtelijk bewaarder. [gedaagden] heeft daarbij niet vermeld dat [B.V. 4] in de procedure bij de kantonrechter, leidend tot het vonnis van 6 oktober 2015 is bijgestaan door [naam 5] en heeft ook niet vermeld dat [naam 5] het Materieel Actief heeft getaxeerd. [gedaagden] heeft bij de behandeling van het incident ter zitting gesteld dat [naam 4] de zoon is van de [naam 5] die eerder in de procedure betrokken is geweest en dat het dus niet om dezelfde personen gaat. De rechtbank zal de vraag of het tussenvonnis van 26 juni 2019 bij het verzoek had moeten worden gevoegd en of [gedaagden] melding had moeten maken van de familiaire verhoudingen tussen [naam 4] en [naam 5], in deze procedure niet beantwoorden. Voor zover aangenomen moet worden dat [gedaagden] de voorzieningenrechter niet volledig heeft geïnformeerd, is er geen reden om daar in deze procedure consequenties aan te verbinden. De rechtmatigheid van het beslag staat namelijk in deze procedure niet ter beoordeling. De al dan niet rechtmatigheid van het bewijsbeslag doet niet af aan de vraag of [gedaagden] recht heeft op inzage en afschrift van de gegevens waar het beslag op rust. Dit geldt ook voor de door [eisers] opgeworpen vraag of het beslag voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
Inzage en afschrift
3.3.
Voor toewijzing van de vordering in incident is op grond van artikel 843a Rv vereist dat [gedaagden] een rechtmatig belang heeft bij de inzage en het afschrift (1), dat het gaat om bepaalde bescheiden (hierna: gegevens) (2) en dat de gegevens betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarin [gedaagden] partij is (3). Verder is vereist dat [eisers] de gegevens tot zijn beschikking of onder zijn berusting heeft (4). De mogelijkheid om inzage en afschrift te vorderen is een uitzondering op de hoofdregel dat iemand onder hem berustende gegevens niet aan een ander ter inzage hoeft te geven (vgl. HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3529). Tussen de voorwaarde van een rechtmatig belang en de voorwaarde dat het om bepaalde gegevens moet gaan, is een samenhang (vgl. conclusie van de PG bij de HR van 3 januari 2020, ECLI:NL:PHR:2020:10). In het algemeen kan van een rechtmatig belang reeds sprake zijn als degene die afschrift verlangt deze gegevens niet tot zijn beschikking heeft, maar wel bekend is met het bestaan ervan en deze gegevens in de procedure zou willen overleggen. Voldoende is dat de gegevens relevant kunnen zijn voor een niet op voorhand als kansloos aan te merken vordering of verweer. Om een zogenoemde "fishing expedition" te voorkomen, moeten de verlangde gegevens voldoende bepaald zijn. Voldoende concreet moet aangegeven zijn dat en waarom de specifieke gegevens van belang zijn. De mogelijkheid tot inzage en afschrift dient er niet toe om gegevens op te vragen waarvan slechts het vermoeden bestaat dat die mogelijk in de procedure van pas zouden kunnen komen (vgl. Hof 's‑Hertogenbosch 3 december 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4392 en Hof Arnhem-Leeuwarden 22 april 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:3377). Het vereiste dat de gegevens betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarin degene die inzage en afschrift vraagt, partij is, wordt ruim uitgelegd en kan ook betrekking hebben op een rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 20 december 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:10292). Doorgaans wordt dit vereiste zo uitgelegd dat de gegevens relevant moeten kunnen zijn voor de beoordeling van het geschil met het oog waarop inzage en afschrift wordt gevraagd. Het kunnen ook gegevens zijn waarbij de partij die inzage en afschrift vraagt niet als partij betrokken is, bijvoorbeeld een door de wederpartij met een derde gesloten overeenkomst (vgl. Kamergegevens II 2011-2012, 33079, nr. 3, p. 11).
3.4.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de vordering van [gedaagden] in incident onder b, c, d en f aan de hiervoor genoemde voorwaarden. [gedaagden] heeft een rechtmatig belang bij inzage en afschrift van deze gegevens omdat hij deze mogelijk kan gebruiken als betwisting van de stelling van [eisers] dat 126 goederen uit het Materieel Actief die door [gedaagden] zijn verkocht, toebehoorden aan [de firma] of [B.V. 2]. Anders dan [eisers] uit het tussenvonnis van 26 juni 2019 afleidt, heeft de rechtbank in dat vonnis niet reeds onherroepelijk geoordeeld dat de administratie, de fiscale verantwoording en de wijze waarop actief op een jaarrekening is verantwoord, niet doorslaggevend wordt geacht voor het hebben van eigendom. De rechtbank heeft overwogen dat de facturen en de verzekeringsoverzichten die door [eisers] waren overgelegd, geen sluitend bewijs zijn van eigendom, maar bij gebreke van een gemotiveerde betwisting dat de facturen op een onjuiste naam zijn gesteld of nadien zijn doorverkocht, een voldoende onderbouwing zijn van het eigendom. Aan de omstandigheid dat geen jaarstukken zijn overgelegd van [de firma], heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 26 juni 2019 geen overwegende betekenis toegekend. Dat wil niet zeggen dat de jaarstukken helemaal geen betekenis hebben. Bovendien is deze overweging van de rechtbank gemaakt op basis van de op dat moment door partijen gegeven onderbouwing van hun stellingen. De rechtbank heeft [eisers] in de gelegenheid gesteld een nadere (onderbouwde) specificatie te geven. [eisers] heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt door ook nieuwe stukken te overleggen. De rechtbank heeft zich over deze nadere onderbouwing en nieuwe stukken nog niet uitgelaten. [gedaagden] heeft een rechtmatig belang om deze nadere onderbouwing van [eisers] te betwisten en deze betwisting met gegevens te onderbouwen. De gegevens waarvan [gedaagden] inzage en afschrift heeft gevraagd, zijn relevant voor de beoordeling van de vraag of de goederen toebehoorden aan [de firma] of [B.V. 2] zoals [eisers] stelt dan wel aan [aannemingsbedrijf naam 6], zoals [gedaagden] stelt. Zij hebben hierdoor betrekking op een rechtsbetrekking waarin [gedaagden] partij is.
De vordering is naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft b, c, d en f voldoende bepaald. Op grond van de boekhoudverplichting moeten jaarrekeningen en grootboekkaarten en kolommenbalansen zijn opgemaakt en belastingaangiften zijn ingediend. Deze gegevens kunnen, net als verzekeringsoverzichten, relevant zijn voor de beoordeling van de vraag aan wie de goederen uit het Materieel Actief hebben toebehoord. Het zijn bovendien afgebakende gegevens die voldoende concreet zijn omschreven. Inzage in en afschrift van deze gegevens strekt naar het oordeel van de rechtbank niet verder dan noodzakelijk is voor het verweer van [gedaagden]
Niet betwist is ten slotte dat [eisers] deze gegevens tot zijn beschikking of onder zijn berusting heeft. Het bewijsbeslag heeft doel getroffen en [eisers] heeft bij de behandeling van de vordering in incident ter zitting toegegeven dat hij zelf ook over gegevens beschikt.
3.5.
Het gevorderde onder a en e, te weten de administratie, bankafschriften en rekeningoverzichten over de genoemde jaren, is naar het oordeel van de rechtbank te onbepaald. Dit deel van de vordering is niet voldoende afgebakend en strekt verder dan noodzakelijk is voor het verweer van [gedaagden] en moet daarom als een "fishing expedition" worden aangemerkt.
3.6.
De vordering onder b, c, d en f zal worden toegewezen, als hieronder bepaald. Dit betekent dat [gedaagden] - onder toezicht van de bewaarder - inzage in, afschrift en uittreksel van de gegevens waarop bewijsbeslag is gelegd mag krijgen, althans voor zover het betreft de jaarrekeningen, de verzekeringsoverzichten, de grootboekkaarten, kolommenbalansen en de belastingaangiften. Voor zover [eisers] deze stukken zelf onder zich heeft, dient hij daarvan afschrift te verstrekken. Ook de vordering onder g wordt toegewezen. De onder g gevraagde sleutels, codes en wachtwoorden zijn namelijk nodig om de gevraagde gegevens onder b, c, d en f te kunnen raadplegen.
3.7.
Omdat [eisers] in het incident grotendeels in het ongelijk wordt gesteld, zal hij worden veroordeeld in de proceskosten van het incident.
in de hoofdzaak
3.8.
[gedaagden] wordt in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de gegevens waarin hij inzage en waarvan hij afschrift krijgt en vervolgens desgewenst bij akte zijn betwisting omtrent het Materieel Actief nader te motiveren en te onderbouwen. [eisers] zal daarop bij antwoordakte mogen reageren. Ervan uitgaande dat [gedaagden] binnen twee weken na heden inzage in en afschrift van de gegevens krijgt, verwijst de rechtbank de zaak naar de rolzitting over zes weken na heden.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
verleent [gedaagden] per direct toestemming tot het verkrijgen van inzage in en/of afschrift en/of uittreksel van de volgende bescheiden/informatie over de
jaren 2008 tot en met 2013, onder toezicht van de deurwaarder die het beslagen materiaal zoals omschreven in de processen verbaal van bewijsbeslag van 9 september 2019 dat gelegd is onder [naam 2] en [naam 3], in gerechtelijke bewaring heeft:
- alle (schriftelijke en/of elektronische)
jaarrekeningenvan de verschillende ondernemingen van [eisers], ongeacht de vorm waarin deze zich bevinden en ongeacht het type gegevensdrager waarop deze zich bevinden,
- alle (schriftelijke en/of elektronische)
verzekeringsoverzichtenvan de verschillende ondernemingen van [eisers], ongeacht de vorm waarin deze zich bevinden en ongeacht het type gegevensdrager waarop deze zich bevinden,
- alle (schriftelijke en/of elektronische)
grootboekkaartenen de
kolommenbalansenvan de diverse entiteiten van [eisers], ongeacht de vorm waarin deze zich bevinden en ongeacht het type gegevensdrager waarop deze zich bevinden,
- alle (schriftelijke en/of elektronische) gespecificeerde
belastingaangiftenvan de verschillende entiteiten van [eisers], in het bijzonder de
aangiftes omzetbelasting, ongeacht de vorm waarin deze zich bevinden en ongeacht het type gegevensdrager waarop deze zich bevinden,
- alle
sleutels,
codesen/of
wachtwoordendie de ingeschakelde IT specialisten onder leiding en toezicht van de deurwaarder in staat zullen stellen de elektronische gegevensdragers of databestanden op afstand ('cloud bestanden') te benaderen en daarvan kopieën te maken,
4.2.
veroordeelt [eisers] tot het verstrekken van afschrift van de onder 4.1. genoemde bescheiden aan [gedaagden],
4.3.
veroordeelt [eisers] in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.086,00 (2 punten; € 543,00 per punt),
4.4.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
22 april 2020voor akte aan de zijde van [gedaagden] als bedoeld in 3.8. waarna de zaak op de rol zal komen van
vier wekennadien voor antwoordakte aan de zijde van [eisers],
4.6.
houdt elke overige beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Schothorst, voorzitter, mr. A. van der Meer en mr. C.J.R. de Locht, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2020. [1]

Voetnoten

1.type: SMS