ECLI:NL:GHARL:2016:10292

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
20 december 2016
Zaaknummer
200.179.829
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad en inzage in rapport onder artikel 843a Rv

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de coöperatie Coöperatieve Bloemenveiling FloraHolland U.A. De zaak betreft een rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad, waarbij [appellant] eerder door de rechtbank Utrecht was veroordeeld tot schadevergoeding aan Flora Holland wegens betrokkenheid bij de diefstal van stapelwagens. Flora Holland vorderde in een schadestaatprocedure een bedrag van € 7.610.000,- aan schadevergoeding. In het hoger beroep heeft [appellant] een incidentele vordering ingediend op basis van artikel 843a Rv, waarin hij inzage eiste in een rapport van [Bedrijf 1] dat volgens hem relevant was voor zijn verweer. Het hof oordeelde dat [appellant] een rechtmatig belang had bij inzage in het rapport, omdat het informatie bevatte die van belang was voor de schatting van het aantal vermiste stapelwagens en de omstandigheden rond die vermissingen. Het hof wees de vordering toe en legde Flora Holland een dwangsom op voor het geval zij niet aan de veroordeling tot afgifte van het rapport voldeed. Tevens werden de kosten van het incident aan Flora Holland opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.179.829
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht 296411)
arrest van 20 december 2016
in het incident
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [plaatsnaam] ,
appellant,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. J.C. van Vliet,
tegen:
de coöperatie
Coöperatieve Bloemenveiling FloraHolland U.A.,
gevestigd te Aalsmeer,
geïntimeerde,
hierna: Flora Holland,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 15 maart 2016 hier over. In dit arrest is een comparitie van partijen bepaald in de tussen partijen aanhangige hoofdzaak en in het incident.
1.2
Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [appellant] een akte houdende wijziging eis in het incident genomen. Van de comparitie van partijen, die heeft plaatsgevonden op 12 september 2016 en waar Flora Holland niet (tijdig) is verschenen, is proces-verbaal opgemaakt. Naar aanleiding van de na de comparitie van partijen gevoerde correspondentie is Flora Holland door de raadsheer-commissaris in staat gesteld een antwoordakte te nemen, waarna arrest in het incident is bepaald.

2.De voorafgaande procedures

2.1
In een tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Utrecht van 7 oktober 2009 is de rechtbank na bewijslevering tot de conclusie gekomen dat [appellant] betrokken is geweest bij de diefstal van stapelwagens van Flora Holland en dat hij daarmee onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. [appellant] is veroordeeld om aan Flora Holland de schade te vergoeden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
Dit vonnis is, nadat ook bij het hof bewijslevering heeft plaatsgevonden, bekrachtigd bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 26 augustus 2014.
2.2
Flora Holland heeft vervolgens een schadestaatprocedure gestart en betaling van een bedrag van € 7.610.000,- (met rente) aan schadevergoeding gevorderd. Zij stelt dat de gestolen stapelwagens als schroot zijn verkocht aan [bedrijf X] en dat uit de administratie van dat bedrijf blijkt dat het ging om in totaal 1.309.550 kilo aluminium. Dat is volgens Flora Holland het gewicht van 18.700 stapelwagens. Uitgaande van € 400,- per wagen, beloopt de schade € 7.480.000,- en daar komen kosten van onderzoek (€ 10.000,-) interne kosten (€ 70.000,-) en kosten juridische bijstand (€ 50.000,-) bij. In die procedure is [appellant] niet verschenen.
2.3
De rechtbank heeft bij vonnis van 6 januari 2010 (hierna: het verstekvonnis) de hoofdsom en de vordering inzake de kosten van onderzoek toegewezen, de vordering inzake interne kosten afgewezen en de vordering ter zake de kosten van juridische bijstand beperkt tot een bedrag van € 6.422,-. [appellant] is bij verstek veroordeeld tot betaling aan Flora Holland van € 7.496.422,- vermeerderd met wettelijke rente over een bedrag van € 7.480.000,- vanaf 1 januari 2002, alsmede over een bedrag van € 16.422,- vanaf 16 november 2009, en tot betaling van de proceskosten.
2.4
Van dit verstekvonnis is [appellant] in verzet gekomen. De rechtbank heeft bij vonnis van 29 juli 2015 (hierna: het bestreden vonnis) het verstekvonnis bekrachtigd en [appellant] in de kosten van de verzetprocedure veroordeeld, die op nihil zijn gesteld. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat [appellant] zijn verweer in het geheel niet heeft onderbouwd en (hoewel dat tegenover de akte van Flora Holland van 9 december 2009 met producties op zijn weg lag) dat verweer ook niet verder heeft toegelicht. Nu [appellant] dit heeft nagelaten was er geen aanleiding om tot een andere beslissing te komen dan in het verstekvonnis genomen, aldus de rechtbank.

3.De motivering van de beslissing in het incident

3.1
Bij incidentele conclusie van 19 januari 2016 heeft [appellant] op grond van artikel 223 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) gevorderd dat Flora Holland bij wijze van voorlopige voorziening op straffe van een dwangsom uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld tot het afgeven van dan wel ter inzage verstrekken aan [appellant] van het rapport van [Bedrijf Y] van 12 december 2002 (hierna: het rapport [Bedrijf 1(het rapport)] ).
3.2
Bij akte van 12 september 2016 heeft [appellant] deze eis aangevuld en heeft hij zijn incidentele vordering tevens gegrond op de artikelen 22 en 843a Rv. [appellant] vordert thans dat Flora Holland op grond van artikel 223 Rv en/of op grond van artikel 22 Rv en/of op grond van artikel 843a Rv veroordeeld wordt tot afgifte van het rapport [Bedrijf 1(het rapport)] .
3.3
Het hof zal de incidentele vordering allereerst beoordelen op de (meest passende) grondslag van artikel 843a Rv. Bij de beoordeling van deze vordering moet worden vooropgesteld dat artikel 843a Rv niet voorziet in een onbeperkt recht op inzage van bescheiden jegens degene die deze te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, maar dat deze bepaling het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden afhankelijk stelt van enkele cumulatieve vereisten. Ingevolge het eerste lid van genoemd artikel moet de eiser in elk geval een rechtmatig belang hebben bij de inzage, het afschrift of het uittreksel. Verder moet hij inzage, afschrift of een uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarbij hij of zijn rechtsvoorganger partij is of was; daaronder valt mede een rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad.
Ook indien aan voormelde vereisten is voldaan, kan de vordering wegens gewichtige redenen of omdat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat ook zonder de gevorderde gegevens een behoorlijke rechtsbedeling is gewaarborgd, worden afgewezen.
3.4
[appellant] heeft het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd.
In de procedure die heeft geleid tot het bestreden vonnis heeft Flora Holland een brief overgelegd van [Bedrijf Z(de brief)] van 15 januari 2003 (hierna: de brief van [Bedrijf Z(de brief)] ). In deze brief geeft [Bedrijf Z(de brief)] een samenvatting van het door haar opgestelde rapport in verband met de vermissing van stapelwagens bij Flora Holland en verwijst daarbij naar het rapport [Bedrijf 1(het rapport)] . Uit dit rapport zou blijken dat de administratieve verwerking van het beheer van de stapelwagens bij Flora Holland onduidelijk was en dat er onzuiverheden in de telling van de vermiste stapelwagens zat. Hieruit blijkt dat het rapport [Bedrijf 1(het rapport)] belangrijke informatie bevat voor deze zaak en dat [appellant] dus een rechtmatig belang heeft bij afgifte dan wel inzage in dit rapport.
3.5
Nadat Flora Holland eerst verklaarde niet te beschikken over het rapport [Bedrijf 1(het rapport)] heeft zij in haar laatste akte meegedeeld dat het rapport alsnog is gevonden. Flora Holland verzet zich tegen afgifte/inzage van het rapport op grond van artikel 843a Rv. Zij voert aan dat [appellant] geen rechtmatig belang heeft bij afgifte of inzage. Aangezien de aantallen ontvreemde stapelwagens waarvan uitgegaan wordt bij de berekening van de schade zijn gebaseerd op andere bewijsmiddelen (getuigenverklaringen) is het rapport [Bedrijf 1(het rapport)] niet relevant voor de rechtspositie van [appellant] . Het betreft een rapport over de interne gang van zaken binnen Flora Holland dat vergeleken kan worden met een due diligence-rapport, waarbij geldt dat in de jurisprudentie dergelijke vorderingen worden afgewezen. Tevens geldt dat [appellant] geen partij is in de rechtsbetrekking tussen Flora Holland en de opsteller van het rapport. Het rapport bevat voorts niet alleen maar feiten, maar ook interne adviezen en vertrouwelijke (persoonlijke en bedrijfsmatige) gegevens. Dat vormt een gewichtige reden voor Flora Holland om het rapport niet in het geding te hoeven brengen. Indien de vordering wel wordt toegewezen bestaat er aanleiding een geheimhoudingsplicht conform artikel 29 Rv op te leggen, dan wel behandeling met gesloten deuren te gelasten. In het rapport komen medewerkers en klanten van Flora Holland aan het woord aan wie bij het opstellen van het rapport geheimhouding is beloofd. [appellant] had voorts al vanaf 2003, toen de brief van [Bedrijf Z(de brief)] in het geding is gebracht, om afgifte van/inzage in het rapport kunnen verzoeken. Dit kan niet voor het eerst in hoger beroep. Flora Holland heeft ten slotte verzocht om, als het rapport naar het oordeel van het hof moet worden overgelegd, haar toe te staan de vertrouwelijke passages onherkenbaar te maken en te anonimiseren.
3.6
Het hof oordeelt als volgt.
Zoals blijkt uit de wetsgeschiedenis van dit artikel (Parlementaire Geschiedenis Herziening Rechtsvordering, MvT, p. 554) valt een rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad, zoals in dit geval aan de orde, ook binnen de reikwijdte van artikel 843a Rv.
Als onderbouwing van haar schade heeft Flora Holland tot nu toe in deze procedure met name verwezen naar de bij inleidende dagvaarding betekende summiere schadestaat, die luidt als volgt:
“SCHADESTAAT
De door [persoon 1] bij [bedrijf X] ingeleverde 18.700 stapelwagens (zijnde 1.309.550 kilogram aluminium schroot):
à € 400,- per stapelwagen € 7.480.000,-
kosten juridische bijstand € 50.000,-
kosten onderzoeken ( [Bedrijf Z(de brief)] en [Bedrijf 1(het rapport)] ) € 10.000,-
Interne kosten € 70.000,-
-------------------
€ 7.610.000,-”.
Centraal in deze berekening van de schade staat het aantal stapelwagens bij de diefstal en/of verduistering waarvan [appellant] betrokken zou zijn geweest (hierna: het voor de schade relevante aantal stapelwagens). Dit aantal wordt kennelijk afgeleid uit de hoeveelheid aluminium schroot die door [persoon 1] bij [bedrijf X] is ingeleverd.
Uit de brief van [Bedrijf Z(de brief)] blijkt dat [Bedrijf 1(het rapport)] een uitvoerig administratief onderzoek heeft uitgevoerd, onder meer naar tellingen van stapelwagens in de jaren 1996 tot en met 2002. Onder meer op basis daarvan trekt [Bedrijf 1(het rapport)] in zijn rapport een aantal conclusies, die in de brief van [Bedrijf Z(de brief)] als volgt worden samengevat :
“(…)
  • de administratieve verwerking van het stapelwagenbeheer is niet altijd even duidelijk en inzichtelijk;
  • er zitten belangrijke onzuiverheden in de tellingen als gevolg van losse en afgekochte slotplaten;
  • het vermoeden bestaat dat naar aanleiding van tellingen onjuiste cijfers zijn doorgegeven en niet de werkelijk geconstateerde verschillen;
  • getwijfeld wordt aan de juiste berekening van de verschillen in 2002 (…) “.
Naar aanleiding van deze conclusies van [Bedrijf 1(het rapport)] heeft [Bedrijf Z(de brief)] vervolgens zelf een analyse gemaakt van het aantal vermiste stapelwagens.
3.7
Uit het bovenstaande volgt dat het rapport [Bedrijf 1(het rapport)] informatie bevat die relevant is voor de schatting van het aantal vermiste stapelwagens en de omstandigheden rond die vermissingen. Niet uit te sluiten valt dat die informatie tevens van belang is voor de schatting van het voor de schade relevante aantal stapelwagens en dus van belang voor de rechtspositie van [appellant] in deze procedure. Daarmee is het rechtmatige belang van [appellant] bij kennisneming van dit rapport voldoende aangetoond. Flora Holland voert weliswaar aan dat het rapport niet relevant is voor de rechtspositie van [appellant] , omdat de schatting van het voor de schade relevante aantal sloopwagens is gebaseerd op andere bewijsmiddelen. Ook al zou dit moeten worden aangenomen, dan nog neemt dit niet weg dat er voor [appellant] een belang bestaat om de beschikking te krijgen over informatie die kan leiden tot een andere schatting van het voor de schade relevante aantal stapelwagens. Dat [appellant] deze informatie mogelijk eerder had kunnen opvragen is niet van belang, nu het hoger beroep ook dient om eerdere omissies te herstellen. Dat het rapport [Bedrijf 1(het rapport)] gelijk gesteld zou kunnen worden met een due diligence-rapport is door Flora Holland onvoldoende onderbouwd.
Aan het bezwaar van Flora Holland dat bij de totstandkoming van het rapport [Bedrijf 1(het rapport)] aan diegenen die daar medewerking aan hebben verleend vertrouwelijkheid is beloofd zal het hof tegemoet komen door partijen op de voet van artikel 29 Rv te verbieden mededeling te doen aan derden over de inhoud van het rapport [Bedrijf 1(het rapport)] .
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat er geen gewichtige redenen bestaan voor Flora Holland om het volledige rapport [Bedrijf 1(het rapport)] niet in het geding te brengen. De bezwaren die zij daartegen heeft aangevoerd wegen niet op tegen het rechtmatige belang van [appellant] bij toewijzing van zijn vordering, voortvloeiend uit de eisen van een behoorlijke rechtsbedeling. Wel zal het aan Flora Holland worden toegestaan om (louter) de NAW-gegevens van de informatieverstrekkers onherkenbaar te maken.

4.Slotsom

4.1
Uit het voorgaande volgt dat het hof de incidentele vordering, zoals gebaseerd op artikel 843a Rv, zal toewijzen. In het feit dat Flora Holland in deze vanaf 2009 lopende procedure pas op 4 oktober 2016 heeft laten weten over het rapport [Bedrijf 1(het rapport)] te beschikken ziet het hof aanleiding de vordering toe te wijzen op straffe van verbeurte van een dwangsom, zij het dat voor voldoening aan de vordering een termijn zal worden gesteld en dat de dwangsom zal worden beperkt en aan een maximum zal worden gebonden. Voor het geval Flora Holland het rapport [Bedrijf 1(het rapport)] ondanks toewijzing van deze vordering nog buiten beeld houdt, kan het hof daaraan voor de schadekwestie de gevolgtrekking maken die het geraden acht.
Daarmee behoeven de alternatieve grondslagen voor de vordering geen bespreking meer.
4.2
Het hof zal Flora Holland als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van dit incident veroordelen, vermeerderd met de daarover gevorderde en niet betwiste wettelijke rente. Die kosten bedragen € 1.788,- voor salaris advocaat conform het liquidatietarief (2 punten van appeltarief II ad € 894,-).
in de hoofdzaak
4.3
Het hof zal de zaak verwijzen naar de rol voor memorie van grieven. In de gang van zaken rond de comparitie van partijen op 12 september 2016 ziet het hof aanleiding om, nadat ook de memorie van antwoord is genomen, nogmaals een comparitie te gelasten, ditmaal meervoudig. Na het nemen van de memorie van antwoord zullen daartoe verhinderdata worden opgevraagd en zal
aan beide partijen(in afwijking van het rolreglement) gevraagd worden een procesdossier over te leggen,
compleet met de stukken die gewisseld zijn in de procedure die heeft geleid tot het arrest van het hof van 26 augustus 2014.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het incident:
veroordeelt Flora Holland tot afgifte aan [appellant] van een afschrift van het volledige rapport [Bedrijf 1(het rapport)] (met louter de NAW-gegevens van de informatieverstrekkers onherkenbaar)
uiterlijk drie weken na betekening van dit arrestop straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat Flora Holland hiermee in gebreke blijft, met bepaling dat geen dwangsom verbeurd kan worden boven een maximum van € 50.000,-;
verbiedt partijen op de voet van artikel 29 Rv mededelingen te doen aan derden over het rapport [Bedrijf 1(het rapport)] ;
veroordeelt Flora Holland in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 1.788,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de roldatum
31 januari 2017voor memorie van grieven;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, C.G. ter Veer en M. Beekhoven van den Boezem, bij afwezigheid van de voorzitter getekend door de oudste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 december 2016.