ECLI:NL:GHSHE:2019:4392

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
3 december 2019
Zaaknummer
200.253.739_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 843a Rv in faillissementen van Welcom Careshop B.V. en Welcom Gezondshop B.V.

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een incident op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in het kader van de faillissementen van Welcom Careshop B.V. en Welcom Gezondshop B.V. De curator, Mr. Marnix Mos, heeft in hoger beroep vorderingen ingesteld tegen de geïntimeerden, die verweer hebben gevoerd. De curator vorderde onder meer afschriften van betalingen die zorgverzekeraars aan de vennootschappen hebben gedaan, alsook inzage in de administratie van de geïntimeerden. Het hof heeft vastgesteld dat de curator onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn vorderingen en dat de gevraagde stukken niet beschikbaar zijn. Het hof heeft de incidentele vordering van de curator afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak wordt verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van de geïntimeerden, waarbij verdere beslissingen worden aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.253.739/01
arrest van 3 december 2019
gewezen in het incident ex artikel 843a Rv in de zaak van
Mr. Marnix Mos q.q.in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van

1. Welcom Careshop [vestigingsnaam] B.V. en

2. Welcom Gezondshop B.V.,beide statutair gevestigd te [statutaire vestigingsplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. M. Mos te Nieuwegein,
tegen

1.[de vennootschap 1] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[de vennootschap 2] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat: mr. R.A.G. Smeets te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 23 januari 2019 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 24 oktober 2018 door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen appellant – de curator – als eiser in de hoofdzaak en in het incident en geïntimeerden – [geintimeerden c.s.] – als gedaagden in de hoofdzaak en verweersters in het incident.
Welcom Careshop [vestigingsnaam] B.V. en Welcom Gezondshop B.V. zullen hierna ieder afzonderlijk Careshop respectievelijk Gezondshop genoemd worden dan wel tezamen Welcom c.s.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/248630/ HA ZA 18-183)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven tevens incidentele vordering op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomsten op grond van artikel 843a Rv met producties;
  • de antwoordmemorie in het incident van [geintimeerden c.s.] ;
- het pleidooi, waarbij alle partijen pleitnotities hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
In het incident gaat het - kort gezegd - om het volgende.
a. Per 1 januari 2013 werkten Careshop en [de vennootschap 2] te [vestigingsplaats] (hierna [de vennootschap 2] ) samen. Die samenwerking zag onder meer op zorgverzekeraarswerkzaamheden, zijnde de samenwerking waarbij Careshop de fysieke afhandeling deed van verhuur van hulpmiddelen en deze verhuur vervolgens door middel van een computersysteem van [de vennootschap 2] ( [computersysteem] ) door Careshop bij de zorgverzekeraars werd gedeclareerd.
b. Omdat de onderneming van Careshop financieel in zwaar weer zat, werd volgens de voormalige bestuurder van Careshop, de heer [de voormalige bestuurder van Careshop] (hierna: [de voormalige bestuurder van Careshop] ), in mei 2015 Gezondshop opgericht en werd de onderneming van Careshop (onder achterlating van enkele schuldeisers) per 1 juni 2015 verkocht en overgedragen aan Gezondshop.
c. Vanaf juni 2015 is er door en aan Gezondshop gefactureerd. Eind 2015 heeft (het nieuwe management van) [geintimeerden c.s.] daartegen bezwaar gemaakt; [geintimeerden c.s.] wenste de situatie (boekhoudkundig) te herstellen. Afgesproken werd dat [geintimeerden c.s.] de vanaf 1 juni 2015 door haar aan Gezondshop verzonden facturen zou crediteren en dat zij deze gecrediteerde facturen daarna weer aan Careshop zou factureren en dat Gezondshop de door haar vanaf 1 juni 2015 aan [geintimeerden c.s.] verzonden facturen zou crediteren en deze gecrediteerde facturen daarna door Careshop aan [geintimeerden c.s.] zouden worden gefactureerd.
d. Careshop, Gezondshop en [geintimeerden c.s.] zijn overgegaan tot creditering over en weer. Het door [geintimeerden c.s.] aan Gezondshop betaalde bedrag is door Gezondshop niet aan [geintimeerden c.s.] terugbetaald.
e. Op 1 maart 2016 werd op eigen aangifte het faillissement van zowel Careshop als Gezondshop uitgesproken. Mr. M. Mos werd in beide faillissementen aangesteld als curator.
f. De curator heeft [geintimeerden c.s.] aangeschreven met het verzoek over te gaan tot betaling van de uit de administratie van Careshop blijkende vorderingen. [geintimeerden c.s.] heeft aan dat verzoek geen gevolg gegeven.
g. De curator voert de onderhavige procedure als lasthebber van ING aan wie de vorderingen door de failliete vennootschap(pen) verpand zijn.
3.2.
In eerste aanleg heeft de curator in het incident gevorderd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, ook wat betreft de proceskostenveroordeling in de incidentele vordering, [geintimeerden c.s.] te bevelen om afschriften te verschaffen van de betalingen die de zorgverzekeraars aan Welcom c.s. hebben gedaan over de relevante periode van januari 2015 tot en met heden, op basis van de declaraties van Welcom c.s., vergezeld van een verklaring van een onafhankelijke registeraccountant waarin de juistheid van het overzicht door die registeraccountant wordt bevestigd, zulks met veroordeling van [geintimeerden c.s.] in de proceskosten van dit incident.
In de hoofdsom vorderde de curator onder meer de veroordeling van [geintimeerden c.s.] tot betaling van een bedrag van € 90.820,11.
3.3.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis alle vorderingen van de curator in het incident en in de hoofdzaak afgewezen.
3.4.
De curator is tijdig in hoger beroep gekomen en heeft in hoger beroep opnieuw een 843a Rv-incident opgeworpen waarin hij vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [geintimeerden c.s.] te bevelen om afschriften te verschaffen van de voor Welcom c.s. bij [geintimeerden c.s.] ingediende declaraties, een overzicht daarvan en afschriften van betalingen die de zorgverzekeraars aan Welcom c.s. hebben gedaan over de relevante periode van januari 2015 tot en met heden, op basis van de declaraties van Welcom, vergezeld van een verklaring van een onafhankelijke registeraccountant waarin de juistheid van het overzicht door die registeraccountant wordt bevestigd.
Tevens vordert de curator [geintimeerden c.s.] te veroordelen in de proceskosten van dit incident.
3.5.
Zakelijk weergegeven voert de curator aan dat hij alle voor hem beschikbare gegevens heeft overgelegd en dat [geintimeerden c.s.] wel een volledig beeld moet hebben van alle ten behoeve van de Careshop en Gezondshop ingediende declaraties en alle betalingen hierop door de zorgverzekeraars aan [geintimeerden c.s.] . Nu [geintimeerden c.s.] over deze stukken kan beschikken en de curator niet, vordert hij afgifte hiervan. Volgens de curator vloeit de verplichting voor [geintimeerden c.s.] om deze stukken in de procedure te overleggen voort uit artikel 843a Rv dan wel uit de tussen partijen gesloten ‘overeenkomst hulpmiddelen zorg’.
De wijze van verantwoording was weliswaar niet in deze overeenkomst verwoord, maar volgens de curator bestond voor [geintimeerden c.s.] wel de plicht om verantwoording af te leggen voor haar betalingsverplichting aan Welcom c.s. en de afhandeling van dossiers.
Met betrekking tot het beroep op artikel 843a Rv stelt de curator dat hij aan de drie cumulatieve vereisten heeft voldaan.
3.6.
[geintimeerden c.s.] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en zij bestrijdt dat voldaan is aan de cumulatieve vereisten van artikel 843a Rv.
3.7.
Het hof stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 843a lid 1 Rv kan degene die daarbij rechtmatig belang heeft op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij is, van degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, welke vordering, bij gebreke van eventuele tegenspraak, in beginsel toewijsbaar is. Op grond van het vierde lid van dat artikel is degene die de bescheiden te zijner beschikking heeft of onder zich heeft niet gehouden aan de vordering te voldoen indien daarvoor gewichtige, door deze partij aan te voeren redenen zijn of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde bescheiden is gewaarborgd.
In het algemeen kan van een rechtmatig belang in de zin van artikel 843a lid 1 Rv reeds sprake zijn indien degene die afschrift verlangt dat stuk niet tot zijn beschikking heeft maar wel bekend is met het bestaan ervan en dat stuk in de procedure zou willen overleggen. Voldoende is dat het desbetreffende stuk relevant kan zijn voor een niet op voorhand als kansloos aan te merken vordering of verweer.
De verlangde stukken moeten voldoende bepaald zijn; voldoende concreet moet worden aangegeven dat en waarom de specifieke stukken van belang zijn, zulks teneinde een "fishing expedition" te voorkomen. Artikel 843a Rv dient er niet toe om stukken op te vragen waarvan slechts het vermoeden bestaat dat die mogelijk in de procedure van pas zouden kunnen komen.
3.8.
De incidentele vordering van de curator bestaat uit de volgende onderdelen, te weten:
a. het verschaffen van afschriften van de voor Welcom c.s. bij [geintimeerden c.s.] ingediende declaraties alsmede een overzicht daarvan;
b. afschriften van betalingen die de zorgverzekeraars aan Welcom c.s. hebben gedaan over de relevante periode van januari 2015 tot en met heden,
c. een verklaring van een onafhankelijke registeraccountant waarin de juistheid van het overzicht door die registeraccountant wordt bevestigd.
3.9.
Met betrekking tot de gevorderde afschriften van declaraties heeft de curator ter zitting desgevraagd aangegeven dat er geen declaraties van Welcom c.s. bij [geintimeerden c.s.] zijn ingediend. Er werden door [de voormalige bestuurder van Careshop] in het [computersysteem] -systeem slechts behandelingen/ werkzaamheden ingevoerd zonder daarbij de behorende bedragen te vermelden. [de voormalige bestuurder van Careshop] hield vervolgens in een Excel-bestand en op gele memo’s bij wat hij in dit systeem had ingevoerd. De curator heeft hierbij opgemerkt dat de administratie van Welcom c.s. een puinhoop is en dat hij enkel kan zien dat er een betalingsverplichting van [geintimeerden c.s.] aan Welcom c.s. is.
3.10.
Het hof is van oordeel dat nu de curator heeft erkend dat er geen declaraties in de boekhouding van Welcom c.s. zijn geweest die (vervolgens) zijn ingediend bij [geintimeerden c.s.] , [geintimeerden c.s.] niet kan worden veroordeeld tot afgifte van deze declaraties. Mochten er wel declaraties zijn geweest dan heeft de curator onvoldoende onderbouwd welke declaraties het betreffen. Dit onderdeel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
De vordering om een overzicht van deze (niet bestaande) declaraties te verschaffen zal dan tevens worden afgewezen evenals de gevorderde verklaring van een registeraccountant waarin de juistheid van het overzicht wordt bevestigd.
3.11.
Vervolgens vordert de curator van [geintimeerden c.s.] afschriften van betalingen die de zorgverzekeraars aan Welcom c.s. hebben gedaan. Ten aanzien van dit onderdeel van de vordering is het hof van oordeel dat Welcom c.s. deze gegevens in haar eigen bankadministratie moet hebben. De curator heeft ook niet, althans onvoldoende, gesteld dat hij deze bankadministratie niet heeft, alleen dat het een administratieve puinhoop is. Daar komt bij dat de curator geen enkele actie heeft ondernomen om op een andere manier, bijvoorbeeld door bij zorgverzekeraars na te vragen, achter het aan Welcom c.s. uitbetaalde bedrag te komen. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
3.12.
Voor zover de curator heeft bedoeld, zoals ter zitting door hem opgemerkt, dat de vordering ziet op afschriften van betalingen die de zorgverzekeraars aan [geintimeerden c.s.] (in plaats van Welcom c.s.) hebben voldaan, oordeelt het hof als volgt. Gebleken is dat de curator zijn vordering heeft gebaseerd op een Excel-bestand dat onbetrouwbaar is; zo weet hij onder meer niet of daarin alle werkzaamheden/behandelingen zijn opgenomen en erkent hij dat er dubbel kan zijn gedeclareerd. De curator heeft ook nagelaten om te onderbouwen welk bedrag Welcom c.s. concreet van [geintimeerden c.s.] voor de werkzaamheden/behandelingen heeft ontvangen. Hij wil alleen inzage in de boekhouding van [geintimeerden c.s.] om vast te stellen of pandhouder ING, waarvan de curator lasthebber is, wellicht een vordering heeft op [geintimeerden c.s.] . Het hof is van oordeel dat artikel 843a Rv hiervoor niet is bedoeld. Het hof is - evenals de rechtbank - van oordeel dat het enkele feit dat een partij haar administratie niet op orde heeft en om die enkele reden (zonder vergaande inspanning) niet kan voldoen aan haar stel- en bewijsplicht, niet het door artikel 843a Rv vereiste gerechtvaardigde belang bij inzage schept.
Het hof zal ook dit deel van de vordering afwijzen.
3.13.
De curator heeft de incidentele vordering ook nog gestoeld op de tussen partijen gesloten ‘overeenkomst hulpmiddelen zorg’. Het hof begrijpt echter uit de stukken dat er geen verschil is tussen de grondslag die gebaseerd is op de overeenkomst dan wel op 843a Rv. Voor zover de curator meent dat de exhibitieplicht een andere grondslag heeft, dan is dat, als onvoldoende gesteld en onderbouwd, in het onderhavige incident niet aan de orde.
3.14.
De conclusie is dat de incidentele vordering zal worden afgewezen. De curator zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in het incident worden veroordeeld.
In de hoofdzaak
3.15.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord aan de zijde van Kerstens c.s.. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
veroordeelt de curator in de proceskosten van het incident, welke kosten aan de zijde van [geintimeerden c.s.] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 3.222,- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 157,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 28 januari 2020 voor memorie van antwoord aan de zijde van Kerstens c.s.;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 december 2019.
griffier rolraadsheer