In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 14 november 2017 uitspraak gedaan in een belastingkwestie betreffende de forfaitaire rendementsheffing in box 3 voor het jaar 2013. Eiser, die een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen had ontvangen, stelde dat het veronderstelde rendement van vier procent niet meer haalbaar was en dat de forfaitaire rendementsheffing in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. De rechtbank oordeelde dat eiser niet in zijn bewijslast was geslaagd. De rechtbank nam aan dat de forfaitaire rendementsheffing op regelniveau niet in strijd was met het Europees eigendomsrecht, en verwees naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad die de wetgever een ruime beoordelingsmarge toekennen op het terrein van het belastingrecht. Eiser had ook een dwangsom geëist vanwege het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder geen dwangsom verschuldigd was, omdat deze binnen de wettelijke termijn had beslist. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.