ECLI:NL:RBNHO:2024:9788

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
10750241 EL 23-11
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleasezaak met Dexia Nederland B.V. en eiser over onrechtmatige daad en schadevergoeding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 29 augustus 2024, staat de eiser, vertegenwoordigd door mr. G. van Dijk van Leaseproces, tegenover Dexia Nederland B.V. De eiser heeft meerdere leaseovereenkomsten afgesloten met Dexia, maar stelt dat hij door de tussenpersoon, Pacific B.V., onjuist is geadviseerd. De eiser vordert onder andere schadevergoeding en een verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld. Dexia voert verweer en stelt dat de eiser niet-ontvankelijk verklaard moet worden. De rechtbank oordeelt dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door de eiser als cliënt te accepteren, terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon geen vergunning had voor het geven van financieel advies. De rechtbank verklaart de eiser niet-ontvankelijk in zijn vordering met betrekking tot één van de overeenkomsten, maar kent hem wel schadevergoeding toe voor de andere overeenkomsten. De vordering van Dexia in reconventie wordt afgewezen. De proceskosten worden toegewezen aan de eiser.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 10750241 EL 23-11
Vonnis van de kantonrechter van 29 augustus 2024
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [plaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
eisende / verwerende partij in de incidenten,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
eisende / verwerende partij in de incidenten,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Partijen worden hierna [eiser] en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van [eiser] van 2 oktober 2023;
  • incidentele vordering ex artikel 843a Rv. tevens conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • conclusie van antwoord in het incident tevens incidentele conclusie inzake vordering tot inzage ex artikel 843a Rv. tevens conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • conclusie van antwoord in het incident tevens conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie tevens akte uitlating producties.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.2. De feiten

2.1.
[eiser] heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop hij als lessee
stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[nummer 3]
23-01-2001
Direct Rendement Effect
II.
[nummer 1]
23-01-2001
AEX Plus Effect Vooruitbetaling
III.
[nummer 2]
23-01-2001
Capital Effect Vooruitbetaling
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
31-01-2006
- € 1.341,65
Nee
II.
31-01-2006
- € 983,78
Openstaand bedrag - na verrekening met diverse dividendopbrengsten - € 795,42
III.
31-01-2006
- € 1.635,41
Nee
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [eiser] op grond van de overeenkomsten - al dan niet bij wijze van vooruitbetaling - in totaal een bedrag van € 15.822,00 aan maandtermijnen en een bedrag van € 188,36 wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [eiser] € 1.124,06 aan dividenden ontvangen en € 541,80 aan fiscaal voordeel genoten.
2.4.
De gemachtigde van [eiser] , Leaseproces, heeft bij brief van 3 januari 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

3.De vordering en het verweer in conventie, in reconventie en in de incidenten

3.1.
[eiser] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
 Dexia ex artikel 843a Rv zal veroordelen de aanvraagformulieren en haar versie van de onderhavige overeenkomsten aan [eiser] te verstrekken;
- in de hoofdzaak:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en/of toerekenbaar is tekort geschoten;
 voor recht zal verklaren dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eiser] van al datgene dat [eiser] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover;
 voor recht zal verklaren dat [eiser] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is;
 Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eiser] , met rente,
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvorde-
ring, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij
voorraad:
- in het incident:
 [eiser] ex artikel 843a Rv zal veroordelen om Dexia een afschrift te ver-
strekken het intakeformulier waar de door Leaseproces namens [eiser] in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen aan zijn ontleend;
- in de hoofdzaak:
 [eiser] zal veroordelen om aan Dexia te betalen de som van € 1.131,92, vermeerderd met wettelijke rente;
 voor recht zal verklaren dat Dexia niets meer aan [eiser] verschuldigd is;
 [eiser] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.
4. Beoordeling van de vorderingen in conventie, in reconventie en in de incidentenalgemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser] .
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[eiser] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
Nu uit de stellingen en vorderingen van partijen over en weer blijkt dat zij ervan uitgaan dat [eiser] als enige contractspartij moet worden aangemerkt, is de kantonrechter daarvan ook uitgegaan.
Met betrekking tot overeenkomst I.
4.4.
Dexia heeft allereerst aangevoerd dat [eiser] niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. [eiser] en zijn eega hebben op 19 april 2003 ten aanzien van deze overeenkomst het aanmeldingsformulier Dexia Aanbod getekend, waarmee [eiser] akkoord is gegaan met het zogenaamde “Dexia Aanbod” en daarmee ten aanzien van deze overeenkomst finale kwijting aan Dexia heeft verleend.
4.5.
[eiser] heeft dit verweer van Dexia niet bestreden en evenmin verweer gevoerd tegen de in reconventie gevorderde verklaring voor recht dat Dexia ten aanzien van deze overeenkomst niets meer aan hem verschuldigd is.
4.6.
[eiser] zal daarom niet-ontvankelijk in zijn vordering worden verklaard. De door Dexia in reconventie gevorderde verklaring voor recht wordt als na te melden toegewezen.
Met betrekking tot overeenkomsten II. en III.
verjaring
4.7.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eiser] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.8.
[eiser] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Pacific B.V. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens - naar Dexia wist of behoorde te weten - als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad
heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een
gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.9.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eiser] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eiser] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eiser] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd - in elk geval sinds de opt-out door [eiser] in 2007 - weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.10.
[eiser] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[eiser] was bekend met een financieel adviseur, de heer [betrokkene] (hierna te noemen: de adviseur), van Pacific B.V. nu deze jaarlijks langskwam om de lijfrentes en koopsommen van Aegon te bespreken. Naar aanleiding van dit contact hebben er meerdere gesprekken plaatsgevonden bij [eiser] thuis. Gezien het feit dat de adviseur de lijfrentes en koopsommen voor [eiser] verzorgde, was de adviseur ook bekend met de financiële situatie van [eiser] . Tijdens een jaarlijks adviesgesprek eind 2000 is er met de adviseur gesproken over de wens van [eiser] om vermogen op te bouwen ter aanvulling van zijn pensioen. De adviseur gaf aan hier een geschikte constructie voor te weten. De adviseur adviseerde om een beheer (de kantonrechter begrijpt B.V.) op te richten waarmee pensioen kon worden opgebouwd, genaamd Bibali Beheer B.V. Een deel van het geld in het beheer zou dan worden aangewend voor de aankoop van een grafisch bedrijf. Verder adviseerde de adviseur om met het andere deel om een Direct Rendement Effect, een AEX Plus Effect en een Capital Effect af te sluiten. De adviseur adviseerde om voor de AEX Plus Effect overeenkomst en de Capital Effect overeenkomst eenmalig een bedrag ongeveer ƒ 14.400,00 in te leggen en om voor de Direct Rendement Effect overeenkomst maandelijks een bedrag van ongeveer ƒ 100,00 in te leggen. Volgens de adviseur zou [eiser] door middel van deze constructie een aanzienlijk vermogen op kunnen bouwen ter aanvulling van zijn pensioen. Daarnaast onderbouwde de adviseur zijn advies door middel van een aantal prognosevoorbeelden en cashflowoverzichten. Middels het prognosevoorbeeld voor het Direct Rendement Effect liet de adviseur zien dat volgens hem na 10 jaar een opbrengst van € 9.971,82 zou volgen uit het Direct Rendement Effect met een maandelijkse inleg van ongeveer € 45,00 (omgerekend onge- veer ƒ 100,00) gerekend met een rendement van 12%. Middels het prognosevoorbeeld voor het AEX Plus Effect liet de adviseur zien dat volgens hem na 15 jaar een opbrengst van
€ 122.765,72 zou volgens uit het AEX Plus Effect met een vooruitbetaling van ongeveer € 6.500,00 (omgerekend ongeveer ƒ 14.300,00) gerekend met een rendement van 11,50%. Middels het prognosevoorbeeld voor het Capital Effect liet de adviseur zien dat volgens hem na 5 jaar een opbrengst van ongeveer € 10.844,05 zou volgen uit het Capital Effect met een vooruitbetaling van ongeveer € 6.500,00 (ongerekend ongeveer ƒ 14.300,00) gerekend met een opbrengst van 11,50%. Met de voorgespiegelde rendementen kon [eiser] zijn doelstelling realiseren volgens de adviseur. De adviseur heeft [eiser] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heft hij er niet op gewezen dat er met de inleg rentelasten voor de andere lening (de effectenleaseovereenkomsten) werd betaald en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomsten. Indien de adviseur [eiser] op deze risico’s had gewezen, dan had [eiser] de overeenkomsten niet afgesloten. [eiser] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde volledig op het advies en de deskundigheid van de adviseur. De adviseur heeft de aanvraag van de overeenkomsten voor [eiser] verzorgd. Daarnaast heeft de adviseur ervoor gezorgd dat de overeenkomsten door [eiser] werden ondertekend en bij Bank Labouchere terecht kwamen.
4.11.
[eiser] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, voor zover van belang, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van de overeenkomst AEX Plus Effect Vooruitbetaling van 23 januari 2001 op naam van [eiser] met contractnummer [nummer 1] , voorzien van het adviseursnummer:
ATP01200-Pacific B.V.;
- een kopie van de overeenkomst Capital Effect Vooruitbetaling van 23 januari 2001 op naam van [eiser] met contractnummer [nummer 2] , voorzien van het adviseursnummer:
ATP01200-Pacific B.V.;
- een Prognose en Cashflowoverzicht AEX Plus Effect en Capital Effect, opgesteld door [betrokkene] , Pacific B.V.;
-een brief van 13 februari 2001, voorzien van het logo van Pacific Financiële Diensten, waarin de adviseur aangeeft in welke fondsen er belegd zou worden en de voordelen worden benoemd van de effectenleaseovereenkomsten die met een vooruitbetaling zijn afgesloten.
4.12.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [eiser] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [eiser] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [eiser] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [eiser] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.13.
[eiser] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op
de persoon van [eiser] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op
grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [5] Hoewel in dit geval niet is
gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon
aan [eiser] , had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeen- komsten met [eiser] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomsten is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met [eiser] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [eiser] door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.14. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eiser] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [eiser] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eiser] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [eiser]4.15. De door [eiser] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat. De verklaring voor recht dat de restschuld niet verschuldigd is zal eveneens worden toegewezen.
4.16.
De als gevolg hiervan door [eiser] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [eiser] , behoudens het daarin berekende fiscaal voordeel, niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. [eiser] wordt gevolgd in haar verweer dat alleen het fiscaal voordeel met betrekking tot de onderhavige overeenkomsten meegenomen dient te worden. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3).
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er
meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in
het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590).
4.17.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eiser] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
de incidentele vordering van [eiser] .
4.18.
[eiser] vordert Dexia op te dragen om de aanvraagformulieren en haar versie van de
onderhavige overeenkomsten te verstrekken. Uit het voorgaande volgt dat [eiser] in het gelijk zal worden gesteld. [eiser] . heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat de vordering zal worden afgewezen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd.
de vorderingen in reconventie van Dexia
4.19.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
de incidentele vordering van Dexia
4.20.
Dexia vordert [eiser] op te dragen om een afschrift te verstrekken van het intakeformulier van haar gemachtigde aan Dexia te verstrekken. Een zogenoemde “exhibitievordering” komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit artikel 843a lid 1 Rv. voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
- degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben;
- het moet gaan om bepaalde bescheiden;
- aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
4.21.
Daargelaten de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter
dat op grond van het derde en vierde lid van artikel 843a Rv geen inzage van het intakefor-
mulier verlangd kan worden. In het derde lid van artikel 843a Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van [eiser] als cliënt van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat [eiser] , althans zijn gemachtigde, in het bezit is van het intakeformulier) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in het vierde lid van artikel 843a Rv, zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [eiser] destijds aan zijn gemachtigde heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van de gemachtigde terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.
4.22.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 82,00.
Ten aanzien van alle overeenkomsten
proceskosten
4.23.
Omdat [eiser] grotendeels inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in
het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief
nakosten) aan de zijde van [eiser] gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 129,14
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 892,14.
4.24.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.Beslissing

De kantonrechter
in het incident van [eiser]
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
compenseert de proceskosten;
in het incident van Dexia
5.3.
wijst de vordering af;
5.4.
veroordeelt Dexia in de proceskosten aan de zijde van [eiser] van € 82,00;
in conventie
met betrekking tot overeenkomst I.
5.5
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
met betrekking tot overeenkomsten II. en III.
5.6.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat;
5.7.
verklaart voor recht dat [eiser] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is;
5.8.
veroordeelt Dexia om aan [eiser] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 4.21.;
met betrekking tot alle overeenkomsten
5.9.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 892,14, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen;
5.10.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.11.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.12.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.13.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot overeenkomst I. niets meer aan [eiser] verschuldigd is;
5.14.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] gevallen, tot op heden begroot op nihil;
5.15.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 augustus 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ: JS

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.