ECLI:NL:RBNHO:2024:7624

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
10512293
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleasezaak tussen eisers en Dexia Nederland B.V. met betrekking tot onrechtmatig handelen en schadevergoeding

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, ging het om een effectenleaseovereenkomst die door de eisers, [eiser 1] en [eiser 2], was afgesloten met Dexia Nederland B.V. De eisers stelden dat Dexia onrechtmatig had gehandeld door hen als cliënt te accepteren, terwijl de tussenpersoon, Verzekerings Advies Holland, geen vergunning had voor het geven van beleggingsadvies. De eisers vorderden schadevergoeding op grond van onrechtmatig handelen en vroegen de rechtbank om Dexia te veroordelen tot het verstrekken van documenten die verband hielden met de overeenkomsten. De rechtbank oordeelde dat Dexia haar zorgplicht had geschonden en dat er een causaal verband bestond tussen het onrechtmatig handelen van Dexia en de schade die de eisers hadden geleden. De rechtbank wees de vorderingen van de eisers toe, verklaarde voor recht dat Dexia onrechtmatig had gehandeld en veroordeelde Dexia tot schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De vorderingen van Dexia in reconventie werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Zaanstad
Zaaknummer: 10512293 EL 23-5
vonnis van de kantonrechter van 18 juli 2024
in de zaak van
[eiser 1] ,
en
[eiser 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen in de hoofdzaak en in het incident,
verwerende partijen in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in de hoofdzaak en in het incident,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Partijen worden hierna afzonderlijk Dexia, [eisers] . (mannelijk enkelvoud) genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 mei 2023;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie, tevens houdende incidentele conclusie ex artikel 843a Rv;
  • de conclusie van antwoord in het incident, tevens houdende conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties;
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.2. De feiten

2.1.
[eisers] heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[A]
07-11-2001
Capital Effect Vooruitbetaling 15 jaar
II.
[B]
07-11-2001
Capital Effect Vooruitbetaling 15 jaar
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
07-11-2006
+ € 1.777,65
Ja, door Dexia
II.
07-11-2006
+ € 1.777,65
Ja, door Dexia
2.3.
Naast de onder 2.1. genoemde overeenkomsten is ook de volgende overeenkomst van effectenlease met [eiser 1] afgesloten:
Productnaam
Contractnummer
WinstVerDriedubbelaar
[C]
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [eisers] op grond van de overeenkomsten I. en II. – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 21.708,00 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [eisers] met betrekking tot overeenkomst I. en II. € 4.808,52 aan dividenden ontvangen en € 1.388,74 aan fiscaal voordeel genoten.
2.4.
De gemachtigde van [eisers] , Leaseproces, heeft bij brief van 29 november 2005 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomsten ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

3.De vordering en het verweer in conventie, in reconventie en in het incident

3.1.
[eisers] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
 Dexia ex artikel 843a Rv zal veroordelen de aanvraagformulieren en haar versie van de ondertekende overeenkomsten aan [eisers] te verstrekken,
- in de hoofdzaak:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisers] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
 voor recht zal verklaren dat [eisers] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eisers] van al datgene dat [eisers] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
 Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eisers] , althans een door deze rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, met rente,
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
 voor recht zal verklaren dat Dexia na betaling aan [eisers] van een bedrag van € 39,40, te vermeerderen met wettelijke rente, althans een door deze rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, met betrekking tot de tussen haar en [eisers] gesloten overeenkomsten met nummers [A] , [B] en [C] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [eisers] verschuldigd is,
 [eisers] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.
4. Beoordeling van de vorderingen in conventie, in reconventie en in het incidentalgemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eisers] .
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[eisers] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
overeenkomst I. en II.
verjaring
4.4.
Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eisers] inmiddels is verjaard. Dit verweer wordt niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.5.
[eisers] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Verzekerings Advies Holland (hierna: VAH). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eisers] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eisers] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eisers] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [eisers] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eisers] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.7.
[eisers] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[eisers] is voor het eerst in contact gekomen met de adviseur van VAH, doordat [eisers] naar aanleiding van een advertentie over beleggingen telefonisch contact met VAH heeft opgenomen. Vervolgens is een afspraak gemaakt voor een huisbezoek. Zowel [eiser 1] als [eiser 2] waren bij dit gesprek aanwezig. Tijdens het huisbezoek heeft de adviseur geïnformeerd naar de wensen en financiële situatie van [eisers] Zo is gesproken over het salaris, spaargeld en de woonsituatie van [eisers] gaf aan dat hij een lopende hypothecaire lening had. Verder gaf [eisers] aan dat hij graag zijn financiële reserve wilde opbouwen voor de toekomst, met name voor zijn familie. Daarnaast heeft [eisers] aangegeven dat hij zijn woning wilde renoveren en een nieuwe auto en caravan wilde kopen. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was om die doelstellingen te behalen en dat hij hier geschikte producten voor had. De adviseur adviseerde om twee Capital Effect producten met twee vooruitbetalingen af te sluiten. De adviseur adviseerde vervolgens over een constructie om een tweede hypothecaire lening met kredietruimte ter hoogte van NLG 62.000,- af te sluiten, en het vrijgekomen bedrag aan te wenden om de vooruitbetalingen voor de Capital Effect overeenkomsten te voldoen. De adviseur adviseerde voor elke Capital Effect overeenkomst een vooruitbetaling van ongeveer NLG 24.000,-, in totaal NLG 48.000,-. Volgens de adviseur kon [eisers] middels deze constructie zijn doelstellingen realiseren. De adviseur heeft zijn advies onderbouwd aan de hand van een handgeschreven rekenvoorbeeld en dat tijdens het huisbezoek achtergelaten. De adviseur heeft [eisers] niet geïnformeerd over de specifieke risico's. Als [eisers] was gewezen op de risico's, dan had hij de overeenkomsten niet afgesloten. [eisers] had geen kennis van complexe financiële producten. [eisers] vertrouwde dan ook op de deskundigheid van de adviseur en heeft het advies van de adviseur opgevolgd.
De adviseur heeft de aanvraag voor de Capital Effect overeenkomsten verzorgd. [eisers] heeft de twee Capital Effect overeenkomsten afgesloten en hierbij de eerste 60 maanden een bedrag van in totaal NLG 47.838,14 (NLG 23.919,07 voor elke overeenkomst) vooruitbetaald. Om de vooruitbetalingen te kunnen voldoen heeft [eisers] conform het advies van de adviseur een hypothecaire lening afgesloten. De adviseur heeft de taxateur de opdracht gegeven de taxatie uit te voeren. Daarnaast is de adviseur samen met [eisers] naar de notaris geweest en heeft hij de hypotheekaanvraag verzorgd. Bij de notaris zijn tevens de Capital Effect overeenkomsten ondertekend. De adviseur heeft de overeenkomsten meegenomen en ervoor gezorgd dat de overeenkomsten in goede orde bij Bank Labouchere zouden aankomen.
4.8.
[eisers] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, voor zover van belang, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- twee kopieën van het aanvraagformulier Capital Effect van 8 oktober 2001 op naam van [eisers] , voorzien van de handgeschreven kantoornaam Hollandse Advies Groep en contractnummers [A] en [B] en waarop ATP-nummer [nummer] is ingevuld,
- twee kopieën van de overeenkomst Capital Effect Vooruitbetaling 15 jaar van 7 november 2001 met contractnummers [A] en [B] , beide voorzien van het adviseursnummer:
[nummer] -Verzekerings Advies Holland,
- een kopie van een taxatierapport waaruit blijkt dat De Hollandse Advies Groep de taxatieopdracht namens [eisers] heeft verstrekt,
- een stuk zonder opschrift gericht aan de notaris, waarin wordt verzocht de koopsom van ƒ 47.838,14 over te maken onder vermelding van overeenkomstnummer [A] en [B] ,
- een nota van afrekening van de notaris van 16 november 2001 waaruit blijkt van een storting door Bank Labouchere van ƒ 47.838,14 en een afgesloten hypothecaire lening bij Direktbank van ƒ 62.000,00,
- een kopie van een hypotheekakte van 16 november 2001 op naam van [eiser 1] ,
- een uittreksel uit de Kamer van Koophandel, waaruit blijkt dat VAH zich van 1997 tot 2016 bezighield met bemiddeling en verkoop van verzekeringen en financiële diensten.
4.9.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [eisers] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [eisers] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [eisers] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [eisers] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.10.
[eisers] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [eisers] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [5] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [eisers] , had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomsten met [eisers] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomsten is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met [eisers] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [eisers] door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.11. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eisers] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [eisers] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eisers] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [eisers]4.12. De door [eisers] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld door [eisers] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eisers] niet alleen als klant aanbracht maar [eisers] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
4.13.
De als gevolg hiervan door [eisers] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [eisers] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. Niet in geschil is dat het fiscaal voordeel € 1.388,74 bedraagt.
In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.14.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eisers] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
de incidentele vordering
4.15.
[eisers] vordert Dexia op te dragen om afschriften te verstrekken van de aanvraagformulieren en de bij Dexia in bezit zijnde ondertekende overeenkomsten. Dexia heeft bij haar conclusie van dupliek alsnog de aanvraagformulieren overgelegd, zodat deze vordering ten aanzien van de aanvraagformulieren als niet langer gehandhaafd moet worden beschouwd. Uit het voorgaande volgt dat [eisers] in het gelijk zal worden gesteld. Hij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat de vordering, voor zover deze ziet op aanlevering van de ondertekende overeenkomsten, zal worden afgewezen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd.
vorderingen Dexia
4.16.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia ten aanzien van de overeenkomsten met nummers [A] en [B] afgewezen.
overeenkomst met nummer [C]
4.17.
Ten aanzien van deze overeenkomst heeft [eisers] geen steekhoudend verweer gevoerd tegen de door Dexia gevorderde verklaring voor recht, zodat deze wordt toegewezen.
proceskosten
4.18.
Omdat [eisers] in conventie inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [eisers] gevallen. De proceskosten van [eisers] :
- dagvaarding € 129,14
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 892,14
Gelet op de uitkomst in reconventie worden de kosten in reconventie als na te melden gecompenseerd.
4.19.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.Beslissing

De kantonrechter
in het incident
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
compenseert de proceskosten,
in conventie
5.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld door [eisers] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eisers] niet alleen als klant aanbracht maar [eisers] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.4.
veroordeelt Dexia om aan [eisers] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 4.13.,
5.5.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 892,14, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.6.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.7.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.9.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [eisers] gesloten overeenkomst met nummer [C] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [eisers] verschuldigd is,
5.10.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. J.P.C. van Dam van Isselt, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ: FB
coll:

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.