ECLI:NL:RBNHO:2024:12098

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
11285548
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige opzegging van arbeidsovereenkomst en toekenning billijke vergoeding

In deze zaak verzoekt de werknemer, [verzoeker], de kantonrechter om te verklaren dat de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst door de werkgever, Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL), niet rechtsgeldig is. De werknemer stelt dat hij recht heeft op een billijke vergoeding, een transitievergoeding en een gefixeerde schadevergoeding. LVNL betwist dit en voert aan dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd door het verstrijken van de bepaalde tijd of door het intreden van een ontbindende voorwaarde. De kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst niet van rechtswege is geëindigd en dat de opzegging niet rechtsgeldig is. De kantonrechter wijst het verzoek tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding af, omdat de opzegging niet onregelmatig is. De werkgever wordt veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van € 60.000,- bruto, omdat de opzegging in strijd met de wet is gedaan. De kantonrechter overweegt dat de werknemer door de onrechtmatige opzegging ernstige gevolgen heeft ondervonden, maar dat de hoogte van de billijke vergoeding moet aansluiten bij de omstandigheden van het geval. De kantonrechter wijst ook de verzoeken van de werknemer tot nabetaling van de transitievergoeding en achterstallig loon af, omdat deze al zijn voldaan of niet onderbouwd zijn. De proceskosten worden aan de zijde van LVNL toegewezen, omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer / rekestnummer: 11285548 \ AO VERZ 24-111
Beschikking van 20 november 2024
in de zaak van
[verzoeker],
te [plaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. R.P.M. Duijndam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
LUCHTVERKEERSLEIDING NEDERLAND,
te Schiphol,
verwerende partij,
hierna te noemen: LVNL
gemachtigde: mr. C.M.I. Huijts
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt de werknemer om te verklaren voor recht dat de opzegging door de werkgever niet rechtsgeldig is gegeven en om de werkgever te veroordelen tot betaling van onder andere een transitievergoeding, billijke vergoeding en gefixeerde schadevergoeding. De werkgever voert aan dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geeindigd door afloop van de bepaalde tijd danwel door het rechtsgeldig intreden van de ontbindende voorwaarde en dat voor toekenning van de verzochte vergoedingen daarom geen plaats is.
De kantonrechter oordeelt dat de de arbeidsovereenkomst niet van rechtswege is geeindigd en dat de opzegging niet (rechts)geldig is. Het verzoek tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding wordt afgewezen omdat de opzegging niet onregelmatig is. Het verzoek tot betaling van de transitievergoeding wordt afgewezen omdat de werkgever die vergoeding al heeft uitbetaald. De werkgever wordt wel veroordeeld om een billijke vergoeding van € 60.000,- bruto te betalen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- het verweerschrift, met een voorwaardelijk tegenverzoek met producties;
- de brief van [verzoeker] van 17 oktober 2024 met aanvullende producties;
- de brief van [verzoeker] van 21 oktober 2024 betreffende de wijziging een aanvulling van het petitum van het verzoek;
- de mondelinge behandeling van 23 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en ten behoeve waarvan door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.

2.Feiten

2.1.
LVNL is een op grond van de Wet Luchtvaart ingestelde organisatie voor het verlenen van luchtverkeersleidingsdiensten in Nederland. Op grond van de Wet Luchtvaart is LVNL ook belast met de taak tot het (doen) verzorgen van opleiding voor luchtverkeersleiding.
2.2.
Bij brief van 17 maart 2021 heeft LVNL [verzoeker] een aanbod gedaan om in dienst te treden als trainee Air Traffic Controller (luchtverkeersleider in opleiding) en te worden getraind voor de positie van Air Traffic Controller (hierna: ATC) en Ground Controller TWR/APP. Daarbij is vermeld dat zodra [verzoeker] zijn training behaald heeft en als ATC gekwalificeerd is een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met hem zal worden aangegaan, maar dat als hij een examen niet behaalt, hij zal worden ontslagen.
2.3.
Op 15 april 2021 is [verzoeker] bij LVNL in dienst getreden in de functie van trainee met een bruto maandsalaris van € 8.926,- exclusief emolumenten. Tot 1 mei 2024 heeft LVNL de 30% regeling toegepast.
2.4.
In de arbeidsovereenkomst staat, voor zover relevant:
Article 2 Nature of the employment
Your employment contract is for a fixed term, i.e. for a maximum of the duration of your training until you are qualified as an ATC and Ground Controller TWR/APP.
Article 10 Interim termination of your training
Your employment contract will be valid for the maximum duration of your training up to Air Traffic Controller (…)However, if it then becomes apparent from the data that your development is still below expectations, your training will be terminated. Premature termination of your study programme will automatically result in the termination of your employment contract, subject to the applicable statutory notice period. (…)’
2.5.
De opleiding en de opleidingsonderdelen voor de functie van luchtverkeersleider zijn vastgelegd in (de bijlagen van) de Verordening 2015/340. Het doel van de opleiding is het behalen van het voor de functie noodzakelijke en wettelijk vereiste brevet Air Traffic Controller license (ATCO). De opleiding bestaat uit twee onderdelen: de Initial Training en de Unit Training. Wanneer de Initial Training met goed gevolg is afgerond, volgt de Unit Training. Tijdens de Unit Training doet de trainee onder supervisie praktijkervaring op als luchtverkeersleider om zich de lokale gebruiken van de luchthaven waar hij gaat werken eigen te maken. Nadat ook de Unit Training succesvol is doorlopen, wordt een ATCO-brevet met Nederlandse rating (‘local endorsement’) afgegeven.
2.6.
Bij indiensttreding bij LVNL was [verzoeker] (vanwege zijn werkervaring als luchtverkeersleider op andere buitenlandse luchthavens) al in het bezit van een ATCO-brevet met Engelse rating. Daardoor hoefde [verzoeker] voor het verkrijgen van het ATCO-brevet met Nederlandse rating alleen de Unit Training met succes af te ronden. De Unit Training bestaat uit: de Basic Training Schiphol (BTS), gevolgd door de pre On-the-Job Training (pre-OJT) en de On-the-Job Training (OJT), waarna de trainee nog een assessment moet afleggen.
2.7.
Tot oktober 2023 heeft [verzoeker] zich met name gericht op het leren van de Nederlandse taal voor het behalen van het B2 niveau Nederlands. Daartoe heeft hij diverse taaltrainingen gevolgd en op diverse plekken binnen LVNL werkzaamheden verricht om zoveel mogelijk taalvaardigheid in een operationele omgeving op te doen. In september 2023 heeft [verzoeker] zijn staatsexamen B2 niveau Nederlands behaald.
2.8.
Op 13 november 2023 is [verzoeker] met het trainingsonderdeel BTS gestart, dat hij met succes heeft afgerond.
2.9.
Op 19 januari 2024 is [verzoeker] gestart met de pre-OJT van zeven weken. De training is bedoeld om de benodigde competenties, vaardigheden en houdingen op een simulator te ontwikkelen en bestaat uit theoriebehandelingen en simulatortrainingen onder supervisie van coaches. Deze coaches stellen wekelijks een coachverslag op, dat zij met de trainee bespreken. In de coachverslagen worden de voortgang, competenties en aandachtspunten van de trainee vastgelegd. De pre-OJT wordt afgesloten met een simulatortest en een theorie-examen.
2.10.
Op 9 maart 2024 heeft [verzoeker] de simulatortest gedaan. Daarvoor heeft hij een score van 68% heeft behaald, terwijl de minimaal te halen norm ligt op 70%. [verzoeker] heeft onvoldoende gescoord op de categorieën resultaat, informatieverwerking en beïnvloedende factoren.
2.11.
Op 11 maart 2024 heeft de Voortgangscommissie [1] [verzoeker] kenbaar gemaakt dat zijn opleiding tussentijds wordt beëindigd.
2.12.
Bij brief van 12 maart 2024 heeft LVNL [verzoeker] het volgende geschreven: ‘
Nadat er diverse gesprekken met jou zijn gevoerd, is recent je opleiding tussentijds beëindigd. We vinden het jammer dat de extra ondersteuning, coaching en evaluatiemomenten niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Zoals je weet betekent de tussentijdse beëindiging van je opleiding, in beginsel, ook een einde van je arbeidsovereenkomst. We nemen daarbij de wettelijke opzegtermijn in acht, zoals ook afgesproken in je arbeidsovereenkomst. (…) Gedurende de opzegtermijn wordt onderzocht of er interne herplaatsingsmogelijkheden voor jou zijn. Mocht dat echter niet het geval zijn, dan eindigt je arbeidsovereenkomst op1 juli 2024. (…)’. [verzoeker] is vanaf 12 maart 2024 onder doorbetaling van salaris vrijgesteld van werkzaamheden.
2.13.
Op 20 maart 2024 heeft [verzoeker] een klacht ingediend bij General Manager Training [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ) tegen de tussentijdse beëindiging van zijn opleiding.
2.14.
Bij e-mail van 7 juni 2024 heeft LVNL geschreven: ‘
Zoals je weet hebben we met jouw medewerking een plaatsingsadvies na beëindiging opleiding opgemaakt om te onderzoeken of je plaatsbaar zou zijn op een andere operationele functie. (…) Ik moet je helaas informeren dat we binnen LVNL geen match kunnen vinden (…)’.
2.15.
Op 14 juni 2024 heeft [betrokkene] de klacht van [verzoeker] afgedaan en daarbij geconcludeerd dat hij geen aanwijzingen heeft gevonden om de conclusie dat opleidingsvoortgang onvoldoende was in twijfel te trekken.
2.16.
Per 1 juli 2024 heeft LVNL een eindafrekening opgesteld, waarbij aan [verzoeker] een transitievergoeding is uitbetaald.
2.17.
[verzoeker] heeft van 1 juli tot 1 oktober 2024 een WW-uitkering ontvangen.

3.Het (gewijzigde) verzoek, het verweer en het voorwaardelijke tegenverzoek

3.1.
Bij brief van 21 oktober 2024 heeft [verzoeker] de zogeheten ‘switch’ gemaakt en zijn verzoeken aangepast in die zin dat hij de kantonrechter thans (primair) [2] verzoekt om, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat het ontslag van 1 juli 2024 niet rechtsgeldig is gegeven;
II. LNVL te veroordelen tot het betalen aan [verzoeker] van een billijke vergoeding van € 322.807,68 bruto;
III. LVNL te veroordelen tot het betalen aan [verzoeker] van de transitievergoeding;
IV. LVNL te veroordelen tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren;
V. LVNL te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan [verzoeker] ex artikel 7:611 BW;
VI. LVNL te veroordelen aan [verzoeker] te betalen het verschuldigd achterstallig loon uit hoofde van de 30%-regeling, vermeerderd met de wettelijke verhoging vanaf 1 mei 2024 tot 1 juli 2024;
VII. LVNL te veroordelen tot het verstrekken van de correcte salarisspecificaties aan [verzoeker] vanaf 1 mei 2024, waarin de betaling onder VI. is verwerkt, op straffe van een dwangsom;
VIII. LVNL te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel buitengerechtelijke incassokosten;
IX. LVNL te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de onder I t/m VII. genoemde kosten vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag der algehele voldoening;
X. LVNL te veroordelen tot betaling van de proceskosten van [verzoeker] .
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag (samengevat) dat LVNL de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2024 heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Volgens [verzoeker] (i) is geen sprake van een geldige ontbindende voorwaarde, (ii) heeft LVNL de ontbindende voorwaarde ten onrechte ingeroepen en (iii) heeft zij nagelaten zich in te spannen om [verzoeker] binnen een redelijke termijn te herplaatsen. Gelet daarop heeft [verzoeker] recht op betaling van een gefixeerde schadevergoeding, een transitievergoeding en een billijke vergoeding van twee jaarsalarissen. [verzoeker] maakt daarnaast aanspraak op een aanvullende schadevergoeding voor de kosten die hij heeft moeten maken ten behoeve van de behandeling van de procedure. Tot slot is achterstallig loon verschuldigd vanwege het feit dat LVNL de 30% regeling vanaf mei 2024 heeft stopgezet.
3.3.
LVNL voert verweer en stelt dat het verzoek moet worden afgewezen. LVNL voert (samengevat) aan dat geen sprake is van een (onregelmatige) opzegging, omdat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] van rechtswege is geëindigd wegens het verstrijken van de bepaalde tijd althans het rechtsgeldig intreden van de ontbindende voorwaarde. LVNL heeft een zelfstandig voorwaardelijk tegenverzoek ingediend strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, voor zover zou worden geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd.

4.De beoordeling

4.1.
Doordat [verzoeker] de zogenoemde switch heeft gemaakt en daarmee heeft berust in de beëindiging van zijn dienstverband, staat vast dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juli 2024 is geëindigd. Dat betekent dat de zaak nog draait om de vraag of [verzoeker] aanspraak kan maken op de verzochte (ontslag)vergoedingen en dat niet wordt toegekomen aan een beoordeling van het voorwaardelijk ontbindingsverzoek van LVNL.
Geen einde van rechtswege
4.2.
Het meest verstrekkende verweer van LVNL is dat geen sprake is van een (al dan niet onregelmatige en onrechtmatige) opzegging, omdat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd door afloop van de bepaalde tijd dan wel door het intreden van de ontbindende voorwaarde. LVNL verwijst daarvoor naar de artikelen 2 en 10 van de arbeidsovereenkomst, waaruit volgens haar rechtstreeks volgt dat de arbeidsovereenkomst loopt totdat de opleiding en de kwalificaties zijn behaald, en eerder eindigt wanneer de opleiding in een voortijdig stadium eindigt.
4.3.
De kantonrechter volgt LVNL niet in dit verweer. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.4.
De wet bepaalt dat een arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt, wanneer de tijd is verstreken bij overeenkomst of bij wet aangegeven [3] . De einddatum van een overeenkomst voor bepaalde tijd kan zijn gekoppeld aan een kalenderdatum of, zoals in dit geval, aan een betrekkelijk bepaalde tijd. Vaste rechtspraak is dat een arbeidsovereenkomst die is aangegaan voor betrekkelijk bepaalde tijd alleen van rechtswege eindigt, indien de einddatum objectief bepaalbaar is, dat wil zeggen dat het einde van de overeenkomst niet van de wil van een van de contractspartijen afhankelijk is. [4]
4.5.
Eenzelfde criterium (‘objectieve bepaalbaarheid’) geldt voor de ontbindende voorwaarde. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad mag de ontbindende voorwaarde niet in strijd zijn met het gesloten ontslagstelsel én moet de vervulling objectief bepaalbaar zijn en (dus) niet afhankelijk zijn van de subjectieve wil van de werkgever. [5] Daarbij dient rekening te worden gehouden met de aard, de inhoud en de context van de voorwaarde. De voor de arbeidsovereenkomst kenmerkende bescherming van de werknemer, die onder meer tot uiting komt in het wettelijk stelsel van het ontslagrecht, brengt mee dat de geldigheid van een ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst slechts bij uitzondering kan worden aanvaard.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat aan het criterium van de objectieve bepaalbaarheid niet is voldaan. De beëindiging van de arbeidsovereenkomst is in het geval van [verzoeker] gekoppeld aan de (voortijdige) beëindiging van zijn opleiding, terwijl LVNL degene is die deze opleiding verzorgt en die (bij monde van haar Voortgangscommissie) zelf beslist of en wanneer zij die opleiding beëindigt. Dat LVNL bij wet is belast met het verzorgen van de opleiding, dat de trainee de opleiding verplicht bij LVNL moet volgen en dat de inhoud van de opleiding en de toetscriteria bij wet zijn bepaald, maakt dit niet anders. Ook de vergelijking van LVNL met de uitspraken van de rechtbank Limburg en de rechtbank Haarlem [6] leiden niet tot een ander oordeel voor wat betreft de objectieve bepaalbaarheid. In genoemde uitspraken werd de ontbindende voorwaarde rechtsgeldig geacht, omdat de opleiding – anders dan bij [verzoeker] het geval is - niet was beëindigd door de werkgever, maar door een extern opleidingsinstituut. Het intreden van de ontbindende voorwaarde was in die situaties dus niet afhankelijk was van het (subjectieve) oordeel van de werkgever.
4.7.
De arbeidsovereenkomst is dan ook niet van rechtswege geëindigd.
Opzegging in strijd met de wet
4.8.
De kantonrechter is met [verzoeker] eens dat de mededeling in de brief van 12 maart 2024 niet anders worden opgevat dan als een opzegging van de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2024. [7]
4.9.
Vaststaat dat deze opzegging in strijd met de wet [8] is, omdat is opgezegd zonder schriftelijke instemming van [verzoeker] en zich geen van de in de wet genoemde situaties voordoet waarin zonder die instemming mag worden opgezegd. De door [verzoeker] verzochte verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2024 niet rechtsgeldig is gedaan.
Geen gefixeerde schadevergoeding
4.10.
De kantonrechter zal het verzoek tot betaling van een gefixeerde vergoeding afwijzen, omdat niet gebleken is dat LVNL onregelmatig, dus zonder daarbij de geldende opzegtermijn in acht te nemen, heeft opgezegd. Uitgaande van de opzegging bij brief van 12 maart 2024 heeft LVNL de arbeidsovereenkomst immers met inachtneming van de geldende (bij cao overeengekomen) opzegtermijn van drie maanden opgezegd per 1 juli 2024.
Geen nabetaling transitievergoeding
4.11.
[verzoeker] verzoekt om betaling van een transitievergoeding van € 15.526,04 bruto. LVNL heeft onbetwist gesteld dat aan [verzoeker] al een bedrag van € 14.312,18 bruto aan transitievergoeding is uitbetaald. Het gaat dus nog om de vraag of LVNL het verschil tussen beide bedragen moet nabetalen. Beide partijen hebben een berekening van de transitievergoeding ingebracht. De kantonrechter stelt vast dat het verschil in uitkomst daarvan (grotendeels, naast een afrondingsverschil van een dag) wordt veroorzaakt door het jaarsalaris waarmee is gerekend: [verzoeker] gaat uit van een maandsalaris van € 13.450,32 bruto en LVNL van € 13.374,28 bruto. [9] Anders dan [verzoeker] , heeft LVNL het door haar gebruikte maandsalaris (onderbouwd) gespecificeerd. [verzoeker] heeft hier niets tegenin gebracht en niet toegelicht en onderbouwd waarom de berekening van LVNL onjuist zou zijn en die van hem correct. Daarmee heeft LVNL de berekening van [verzoeker] gemotiveerd weersproken. Het verzoek van [verzoeker] tot betaling van de (resterende) transitievergoeding wordt daarom afgewezen.
Billijke vergoeding en wettelijke rente
4.12.
[verzoeker] verzoekt ook een billijke vergoeding van € 322.807,68 bruto, gelijk aan twee bruto jaarsalarissen. Dit bedrag is volgens [verzoeker] redelijk, omdat de impact voor [verzoeker] groot is doordat hij een goede baan in Australië heeft opgegeven om naar LVNL over te stappen. [verzoeker] meent dat LVNL respectloos met hem is omgegaan door hem bijna drie jaar aan zijn lot over te laten om vervolgens binnen zeven weken nadat de pre-OJT is gestart te besluiten dat hij mag vertrekken. De immateriële schade bestaat uit frustratie, ergernis en gemiste arbeids- en levensvreugde. De materiele schade bestaat uit: het niet kunnen benutten van de optimale hypotheekrente 2023, een gedwongen verhuizing voor [verzoeker] en zijn partner wegens het aflopen van de verblijfs- en tewerkstellingsvergunning, een gat in het CV en in de pensioenopbouw van [verzoeker] , inkomensverlies en de kosten voor een verhuizing terug naar Australië (circa € 12.000- € 15.000). Voor wat betreft het inkomensverlies houdt [verzoeker] er rekening mee dat hij nog minstens vijf jaar na het afronden van de opleiding bij LVNL zou zijn blijven werken, dat hij vanaf 1 oktober 2024 geen WW-uitkering meer heeft en dat hij € 2.000,- per maand aan inkomen misloopt doordat hij niet langer het voordeel van de 30% regeling heeft.
4.13.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Omdat hiervoor is geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst in strijd met de wet is opgezegd, is de ernstige verwijtbaarheid van LVNL gegeven en kan de kantonrechter ten laste van LVNL een billijke vergoeding aan [verzoeker] toekennen. [10]
4.14.
De vraag is vervolgens wat de hoogte van die billijke vergoeding zou moeten zijn. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het er bij de begroting van de billijke vergoeding, kort gezegd, om gaat dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, en dat het bij de begroting van de billijke vergoeding aankomt op alle omstandigheden van het geval. [11] De rechter kan daarbij rekening houden met de volgende gezichtspunten: (i) hoe lang de arbeidsovereenkomst naar verwachting zou hebben geduurd indien de onterecht gedane opzegging wordt weggedacht, (ii) het loon dat de werknemer zou hebben genoten indien de onrechtmatige beëindiging niet zou hebben plaatsgevonden, (iii) de mate van verwijtbaarheid aan de zijde van de werkgever, (iv) de gevolgen van het ontslag voor zover deze zijn toe te rekenen aan het ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever en de werknemer, (v) of de werknemer inmiddels ander werk heeft gevonden en welke inkomsten hij daaruit geniet, (vi) de andere inkomsten die de werkgever in de toekomst naar verwachting kan verwerven en (vii) de hoogte van de aan de werknemer toekomende transitievergoeding. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de rechter de billijke vergoeding dient te bepalen op een wijze die, en op het niveau dat, aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval. De billijke vergoeding heeft geen specifiek punitief karakter maar kan dienen om de werkgever te wijzen op de noodzaak zijn gedrag in eventuele volgende gevallen aan te passen. Dit laatste strookt met het uitgangspunt dat met de billijke vergoeding ook kan worden tegengegaan dat werkgevers er voor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen, omdat dit voor hen voordeliger is dan het op juiste wijze beëindigen van de arbeidsovereenkomst of het in stand houden daarvan.
4.15.
De kantonrechter vindt in dit geval, met inachtneming van het voorgaande, een billijke vergoeding van € 60.000,- bruto passend. Hierna wordt uitgelegd waarom.
4.16.
Anders dan [verzoeker] heeft betoogd, vindt de kantonrechter het niet aannemelijk dat de arbeidsovereenkomst, als de opzegging wordt weggedacht, na het volbrengen van de opleiding nog jarenlang zou hebben voortgeduurd. Redengevend daarvoor is dat voldoende is komen vast te staan dat LVNL de opleiding van [verzoeker] voortijdig heeft kunnen beëindigen wegens onvoldoende (progressie in de) resultaten van [verzoeker] tijdens de pre-OJT.
Daarbij vindt de kantonrechter van zwaarwegend belang dat LVNL zich bij het besluit de opleiding te beëindigen (niet alleen op de simulator-eindtest maar mede) heeft gebaseerd op de prestaties van [verzoeker] in de laatste drie weken van de Pre-OTH, zoals die door de coaches zijn waargenomen, beoordeeld en vastgelegd in weekverslagen. [verzoeker] heeft in die drie weken steeds onvoldoende gescoord (65%, 60% en 59%). Voor de simulator-eindtest heeft [verzoeker] 68% (op drie van de vier competenties onvoldoende) gescoord. [verzoeker] heeft daarmee telkens niet de minimumnorm van 70% gehaald. Uit de weekverslagen volgt dat de verschillende coaches tijdens de oefeningen bij herhaling hebben waargenomen dat [verzoeker] moeite had met aandachtverdeling, snelheid van handelen, coördinatie en multi-tasking, de zogeheten stripbehandeling, het schakelen tussen de Engelse en Nederlandse taal en dat zijn theoretische kennis op onderdelen tekort schoot, met in sommige gevallen potentieel onveilige situaties als gevolg.
4.17.
[verzoeker] heeft veel kritiek geuit op de inhoud en kwaliteit van de opleiding en het in zijn ogen ontbreken van ondersteuning. Hij wijt zijn onvoldoende beoordelingen daaraan. Hij meent (samengevat) dat hij tijdens de pre-OJT niet beoordeeld had mogen worden, dat de beoordeling subjectief is en de beslissing om de opleiding te stoppen daarom prematuur is. De beslissing om zijn opleiding te stoppen is volgens [verzoeker] grotendeels gebaseerd op subjectieve waarnemingen van trainers die onvoldoende gekwalificeerd zijn, een gestructureerd trainingsplan en -programma ontbrak en hij is onvoldoende gecoacht.
4.18.
LVNL heeft de kritiekpunten gemotiveerd weersproken. Zo heeft LVNL (onbetwist) aangevoerd dat zij op grond van de Verordening 2015/340 verplicht is de trainee ook tijdens de pre-OJT te beoordelen. Voor wat betreft de kritiek op de inhoud, structuur en beoordelingscriteria, heeft LVNL verwezen naar het Unit Training Plan (UTP) en de Adapted Unit Endorsement Course (Adapted UEC), waarin de structuur, vereisten en wijzen van examinering voor de opleiding zijn vastgelegd. Uit de goedkeuring door de minister van I&W volgt dat de Adapted UEC aan de wettelijke vereisten voldoet. Ook de ingezette coaches voldoen volgens LVNL aan de bij wet gestelde kwaliteitseisen.
4.19.
Het beeld dat [verzoeker] schetst, namelijk dat de beoordelingen van de vele coaches subjectief en onjuist zijn en dat (of: omdat) de coaches hem liever niet zagen slagen, doordat zij zich bedreigd voelden door al zijn kennis en ervaring, vindt naar het oordeel van de kantonrechter geen steun in de stukken. Uit de overgelegde weekverslagen en de toelichting van [betrokkene] ter zitting, valt juist op te maken dat (veel) verschillende coaches op verschillende momenten dezelfde of vergelijkbare aandachtspunten bij [verzoeker] hebben geconstateerd en dat diverse LVNL-functionarissen zich hebben ingespannen om [verzoeker] te helpen op het juiste niveau te komen. Dat is gebeurd door het naar zijn wens aanpassen van de wijze waarop feedback werd gegeven, [verzoeker] te voorzien van tips en adviezen om zijn aandachtspunten aan te pakken, meerdere gesprekken met de Voortgangscommissie, begeleiding door een personal coach en extra Nederlandse taaltrainingen. De kantonrechter ziet gelet hierop geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen en beoordelingen van de coaches. De beslissing om de opleiding op basis van deze bevindingen en beoordelingen voortijdig te beëindigen is dan ook niet op onjuiste gronden of prematuur genomen.
4.20.
De door [verzoeker] overlegde verklaringen van andere trainees, die na een internationale carrière bij LVNL aan de slag zijn gegaan en weer gestopt zijn, werpen geen ander licht op de zaak. Daaruit volgt weliswaar dat meerdere (ex-)trainees kritisch zijn op de opleiding en cultuur binnen LVNL. LVNL heeft echter gemotiveerd toegelicht dat dit allemaal trainees waren op andere standplaatsen (Beek en Eelde) dan [verzoeker] (Schiphol), waar een andere problematiek speelde die op Schiphol niet aan de orde is en waar andere instructeurs de opleiding verzorgden. De kantonrechter krijgt op basis van de verklaringen wel de indruk dat LVNL, en misschien ook [verzoeker] , heeft onderschat hoe lastig het (kennelijk) is om ervaren luchtverkeersleiders uit andere landen succesvol op te leiden tot luchtverkeersleider in Nederland. Dat laat echter onverlet dat het [verzoeker] , ondanks wederzijdse inspanningen, niet is gelukt is de pre-OJT met succes af te ronden, waardoor hij niet mocht doorgaan met de volgende opleidingsonderdelen.
4.21.
LVNL heeft gesteld en voldoende onderbouwd dat er binnen LVNL voor [verzoeker] geen passende herplaatsingsmogelijkheden zijn. Wat [verzoeker] daar tegenin heeft gebracht is onvoldoende om aan te nemen dat herplaatsing wel mogelijk was. Van de door [verzoeker] genoemde mogelijkheden binnen LVNL heeft LVNL gemotiveerd toegelicht dat [verzoeker] voor die vacatures niet gekwalificeerd was.
4.22.
Omdat de voortijdige beëindiging van [verzoeker] arbeidsovereenkomst niet onterecht was en herplaatsing niet mogelijk, is aannemelijk dat de arbeidsovereenkomst, wanneer er niet was opgezegd, op verzoek van LVNL zou zijn ontbonden. De kantonrechter schat in dat de arbeidsovereenkomst in dat geval zou eindigen met ingang van 1 november 2024. [verzoeker] zou dan vier maanden langer loon en, vanwege de latere einddatum van de arbeidsovereenkomst, een iets hogere transitievergoeding hebben ontvangen. Het in dit verband misgelopen bedrag bedraagt circa € 55.000,- bruto. Het gemis aan inkomen vanwege het niet toepassen van de 30%-regeling wordt buiten beschouwing gelaten, omdat de kantonrechter het niet onjuist of onredelijk vindt dat [verzoeker] na de beëindiging van zijn opleiding op non-actief is gesteld. [verzoeker] heeft ter zitting verklaard dat hij nog geen (zicht op een) andere baan heeft, zodat bij het begroten van de billijke vergoeding alleen de WW-uitkering zal worden betrokken. De kantonrechter ziet, gelet op de mate van verwijtbaarheid van LVNL en de ingrijpende persoonlijke gevolgen van het ontslag voor [verzoeker] , geen reden de WW-uitkering op de billijke vergoeding in mindering te brengen. Voor wat betreft de verwijtbaarheid van LVNL wordt in ogenschouw genomen dat [verzoeker] door een recruiter van LVNL benaderd is om over te stappen en naar Nederland te verhuizen, dat LVNL lijkt te hebben onderschat hoe lastig het is om iemand met internationale ervaring en gebrekkige kennis van de Nederlandse taal met succes op te leiden tot verkeersleider bij LVNL en dat zij ondanks protest van [verzoeker] en zijn gemachtigde, is blijven vasthouden aan haar standpunt dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege was geëindigd. Voor wat betreft de persoonlijke gevolgen voor [verzoeker] doelt de kantonrechter op het feit dat [verzoeker] en zijn partner zich de afgelopen 3,5 jaar volledig in Nederland hebben gesettled, terwijl zij nu door het ontslag genoodzaakt zijn om onder de nodige tijdsdruk uit Nederland te vertrekken om elders een nieuw bestaan op te bouwen, met alle stress en ongemakken die dit met zich brengt. Daartegenover staat dat [verzoeker] drie maanden met behoud van salaris is vrijgesteld van werkzaamheden en hij zich in die periode ook heeft kunnen oriënteren op een toekomstige woon- en werkomgeving. Voor het toekennen van een afzonderlijke component aan de billijke vergoeding wegens immateriële schade ziet de kantonrechter daarom geen aanleiding. Tot slot heeft de kantonrechter bij het te begroten bedrag rekening gehouden met het preventieve karakter dat van de billijke vergoeding mag uitgaan.
4.23.
De overige door [verzoeker] genoemde nadelige gevolgen van het ontslag (zoals het mislopen gunstige hypotheekrente, intrekken tewerkstellingsvergunning, verhuiskosten, gat in CV en pensioen) zouden zich ook hebben voorgedaan in het geval de arbeidsovereenkomst niet door de onrechtmatige opzegging maar door ontbinding was geëindigd. Deze gevolgen blijven voor de begroting van de billijke vergoeding daarom, wegens het ontbreken van het vereiste causaal verband, buiten beschouwing.
4.24.
De wettelijke rente over de billijke vergoeding wordt toegewezen als hierna onder ‘beslissing’ vermeld.
Geen aanvullende schadevergoeding op grond van artikel 7:611 BW
4.25.
[verzoeker] heeft ook een verzoek om betaling van een aanvullende schadevergoeding gedaan op grond van artikel 7:611 BW. Hij heeft in dat verband toegelicht dat hij door toedoen van de door LVNL ontstane situatie kosten moet maken in het licht van de juridische oriëntatie en dat hij is gedwongen Nederland te verlaten en hij ten tijde van de verdere behandeling van de procedure reis- en verblijfkosten (vliegtickets, hotels, dinerkosten) heeft moeten maken.
4.26.
Het verzoek zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. [verzoeker] heeft de door hem gestelde kosten op geen enkele wijze gespecificeerd of onderbouwd. Bovendien is gesteld noch gebleken dat het gaat om schadeposten die losstaan van het handelen of nalaten van de werkgever dat heeft geleid tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en losstaat van de gevolgen van die beëindiging. Dit is echter wel een vereiste voor toekenning van een aanvullende schadevergoeding naast de billijke vergoeding. [12] Ten aanzien van de kosten voor juridische oriëntatie geldt bovendien dat deze geacht worden te zijn inbegrepen in de forfaitaire proceskostenvergoeding. [13]
Geen achterstallig loon en specificatie
4.27.
[verzoeker] heeft verzocht tot nabetaling van salaris over mei en juni 2024 wegens het ten onrechte niet meer toepassen van de 30% regeling. LVNL had de 30% regeling moeten blijven toepassen omdat [verzoeker] tot 1 juli 2024 in dienst was en de maanden mei en juni als opzegtermijn moeten worden beschouwd. LVNL heeft – onder verwijzing naar artikel 19.4 van het Handboek Loonheffingen 2024 toegelicht dat zij de 30% regeling van de fiscus vanaf 1 mei 2024 niet meer mocht toepassen omdat de tewerkstelling van [verzoeker] per 12 maart 2024 is beëindigd.
4.28.
De kantonrechter stelt vast dat in artikel 19.4.1 van het Handboek is bepaald dat bij feitelijke beëindiging van de tewerkstelling van de werknemer de 30%-regeling in ieder geval eindigt op de laatste dag van het loontijdvak na het tijdvak waarin de laatste werkdag valt. LVNL heeft in mei en juni 2024 dus terecht het overeengekomen bruto loon, verminderd met loonheffing over het gehele loon, aan [verzoeker] uitbetaald. Mocht [verzoeker] menen dat de fiscale wetgeving ruimte biedt om de 30%-regeling nog wel toe te passen, dan is dat een kwestie tussen [verzoeker] , LVNL en de fiscus, die het bestek van deze procedure te buiten gaat. Het verzoek tot betaling van achterstallig loon en het verstrekken van een salarisspecificatie terzake wordt afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.29.
[verzoeker] verzoekt buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel. Het verzoek, voor zover dat wordt toegewezen, heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (waarop de staffel is gebaseerd) van toepassing is. Dat betekent dat het verzoek moet worden getoetst aan de eisen zoals neergelegd in het Rapport BGK-integraal. Die eisen houden in dat [verzoeker] als eisende partij stelt en onderbouwt dat de buitengerechtelijke kosten daadwerkelijk zijn gemaakt om te proberen betaling van een billijke vergoeding buiten rechte te verkrijgen, en dat die kosten zien op werkzaamheden die meer omvatten dan een enkele sommatie, het enkel doen van een schikkingsvoorstel of het inwinnen van (verhaals)inlichtingen. Aan dit vereiste is niet voldaan; iedere toelichting op het verzoek ontbreekt. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.30.
De proceskosten komen voor rekening van LVNL, omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van LVNL. De proceskosten aan de zijde van [verzoeker] worden
begroot op € 706,- aan griffierecht en € 814,- aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2024 niet rechtsgeldig is gedaan.
5.2.
veroordeelt LVNL tot betaling aan [verzoeker] van een billijke vergoeding van € 60.000,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van deze beschikking tot aan de dag van de gehele betaling;
5.3.
veroordeelt LVNL in de proceskosten van [verzoeker] ten bedrage van € 1.520,-;
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Jochem en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024.

Voetnoten

1.De Voortgangscommissie bestaat uit de Manager Training Academy en de Training Manager (Unit Training), beiden in dienst van LVNL.
2.Subsidiair heeft [verzoeker] (onder meer) vernietiging van de opzegging, doorbetaling van loon, wedertewerkstelling en voortzetting van de opleiding gevorderd. De subsidiaire vordering heeft [verzoeker] op de zitting ingetrokken.
3.Art. 7:667 lid 1 BW
4.Hoge Raad 8 januari 1952, NJ 1952/243 (Stenencampagne).
5.Hoge Raad 6 maart 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0535 (Mungra/Van Meir) en Hoge Raad 2 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0348 (HTM).
6.Rechtbank Limburg 4 september 2024 (11226196 \ CV EXPL 24-3827) en Rechtbank Haarlem 13 oktober 2010 (ECLI:NL:RBHAA:2010:BO0958).
7.Zie randnummer 5 van de pleitnota van [verzoeker] en Hoge Raad 26 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:111.
8.Art 7:671 lid 1 BW.
9.Beide partijen zijn bij het bruto maandloon terecht uitgegaan van het loon inclusief het deel van het loon dat tot mei 2024 door het gebruik van de 30% regeling belastingvrij werd uitbetaald.
10.Art. 7:681 lid 1 onder a BW.
11.Hoge Raad 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187 (New Hairstyle).
12.Hoge Raad 24 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:AM1905 (Baijings/H), zie ook Rechtbank Noord-Holland 2 mei 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:4064.
13.Art. 238 Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering (Rv).