Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
Ontslag wegens sluiting [naam werkgever]”. Daarna staat er in de brief: “
Dit impliceert dat onze huidige arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang definitief zal worden verbroken.”. De wil van [de werkgever] blijkt hier onomwonden uit. Deze wil tot opzegging wordt vervolgens bevestigd doordat [de werkgever] daarna een nieuw contract aanbiedt om vanuit Gent te werken en de afsluiting van de brief waarin [de werkgever] schrijft dat zij hoopt dat [de werknemer] ingaat op het aanbod. Er is geen vereiste dat [de werkgever] bewoordingen had moeten gebruiken als ‘opzegging’ en ‘opzeggen’. Het hof is het dus eens met de overwegingen van de kantonrechter over de brief en maakt die tot de zijne. De uitleg die [de werknemer] geeft aan de brief is gekunsteld en leidt niet tot de conclusie dat geen sprake is van de geopenbaarde wil tot opzegging van de arbeidsovereenkomst. Het hof laat bij deze overweging in het midden hoe de woorden van [de werknemer] tijdens de zitting bij de kantonrechter moeten worden uitgelegd, omdat dit het oordeel van het hof over de brief niet anders maakt. Voor zover de houding van [de werkgever] na 21 december 2018 betekenis zou kunnen hebben bij de uitleg van haar brief, deelt het hof ook op dit punt de overwegingen van de kantonrechter dat de gedragingen van [de werkgever] nadien voort lijken te vloeien uit het feit dat er inmiddels gerechtelijke procedures waren gestart en dat daaruit in elk geval duidelijk was dat [de werkgever] geen afstand deed van de opzegging.
3.Beoordeling van het middel
Volgens onderdeel 1A heeft het hof aldus miskend dat het ‘duidelijk- en ondubbelzinnigheidscriterium’ ook geldt in het geval dat de werkgever stelt dat zijn verklaring een opzegging betreft maar de werknemer stelt dat de verklaring niet die strekking had.
4.Beslissing
26 januari 2024.