ECLI:NL:RBNHO:2023:9835

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
3 oktober 2023
Zaaknummer
C/15/329886 / HA ZA 22-415
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Internationaal privaatrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkapte exequaturprocedure en onrechtmatige daad in internationale handelsgeschillen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de rechtspersoon Method Pharmaceuticals, LLC, gevestigd in Texas, en een gedaagde die onder de naam [bedrijf 1] opereert. Method vorderde betaling van een bedrag van $ 1.080.678,03, voortvloeiend uit een overeenkomst voor de levering van mondkapjes die niet is nagekomen. De rechtbank heeft de primaire vordering van Method afgewezen, omdat het Amerikaanse verstekvonnis niet tot stand is gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging, zoals vereist door het Gazprombank-arrest. De rechtbank oordeelde dat de betekening van de dagvaarding aan de gedaagde niet rechtsgeldig was, omdat deze niet voldeed aan de vereisten van het Haags Betekeningsverdrag. De rechtbank heeft echter de subsidiaire vordering van Method om betaling van het bedrag van $ 1.080.678,03 toegewezen, op basis van onrechtmatige daad. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door valse mededelingen te doen die Method hebben bewogen om een overeenkomst te sluiten en een aanzienlijke aanbetaling te doen. De gedaagde is veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente, en in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/329886 / HA ZA 22-415
Vonnis van 20 september 2023
in de zaak van
de rechtspersoon naar het recht van Texas, Verenigde Staten,
METHOD PHARMACEUTICALS, LLC.,
gevestigd te Arlington, Texas, Verenigde Staten,
eiseres,
advocaten mr. I.S. Oosterhoff en mr. G.H.A. Ruggeri-Laderchi te Amsterdam,
tegen
[gedaagde], h.o.d.n. [bedrijf 2] en [bedrijf 1],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
gedaagde,
advocaat mr. A. Tekinerdogan te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Method en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 maart 2023 en de daarin genoemde stukken
  • de akte houdende overlegging nadere producties van Method met de producties 17 t/m 24
  • de mondelinge behandeling van 30 juni 2023, waarbij Method en [gedaagde] gebruik hebben gemaakt van spreekaantekeningen en waarvan voor het overige door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Method en [gedaagde], handelend onder de naam [bedrijf 1] (zijn te [plaats] geregistreerde eenmanszaak), hebben op 31 maart 2020 een overeenkomst gesloten inhoudende dat [gedaagde] 10.000.000 mondkapjes verkoopt aan Method tegen een koopprijs van $ 25.000.000,- (hierna: “de overeenkomst”).
2.2.
In de door partijen ondertekende overeenkomst staan onder meer de volgende bepalingen:
“(…)
15. Arbitration
This Contract shall be governed by and construed in accordance with the law of the People’s Republic of China. All disputes arising from or in connection with this Contract shall if possible be settled amicably through friendly negotiation. In case no settlement can be reached thereby this dispute shall be submitted for arbitration. The arbitration shall take place in the China International Economic and Trade Arbitration Commission in Shanghai, and its arbitral rules shall be applicable. The award shall be final and binding upon both parties. (…)
(…)
17. Effectiveness of Contract
This Contract shall come into force provided that China Export & Credit Insurance accepted the application submitted by the Seller for insurance against any failure of loss of the goods value payment under the Contract unless otherwise agreed by the Parties”.
2.3.
Method heeft een aanbetaling van $ 13.750.000,- aan [gedaagde] betaald. [gedaagde] heeft de verkochte mondkapjes niet geleverd. Method heeft daarop aanspraak gemaakt op terugbetaling van het aanbetaalde bedrag. [gedaagde] heeft $ 12.680.000,- terugbetaald, maar heeft nagelaten de resterende $ 1.070.000,- aan Method terug te betalen.

{Afbeelding 1}

2.6.
In de Amerikaanse procedure heeft Method terugbetaling gevorderd van $ 1.070.000,- in hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten. Aan die vordering heeft Method ten grondslag gelegd dat zij $ 13.750.000,- aan [gedaagde] heeft betaald, de mondkapjes nooit zijn geleverd, Method aanspraak heeft gemaakt op terugbetaling van de koopsom, [gedaagde] verschillende terugbetalingen heeft verricht, maar een bedrag van $ 1.070.000,- niet heeft terugbetaald.
2.7.
Bij verstekvonnis van 28 januari 2021 (hierna: het “Amerikaanse vonnis”) heeft de rechtbank Texas [gedaagde], [bedrijf 1] en de andere twee gedaagden (hoofdelijk) veroordeeld tot betaling van $ 1.007.000,-, vermeerderd met rente en kosten.
2.8.
Omdat [gedaagde] niet voldeed aan het Amerikaanse vonnis heeft Method, na daartoe verkregen verlof, in Nederland diverse conservatoire beslagen laten leggen ten laste van [gedaagde].
2.9.
Op 14 juni 2023 hebben [betrokkene 1] en [betrokkene 2] een schriftelijke verklaring opgesteld waarin zij onder meer hebben geschreven:
“(…)
Early 2020, we communicated on behalf of Method with [gedaagde] as broker/agents in order to establish an agreement for the purchase of face masks. (…) Once it became clear that [gedaagde] was unable to fulfil his obligations under the agreement, we continued to communicate on behalf of Method, in order to assist Method in recovering the down payment from [gedaagde].
In particular, we sent the following judicial and non-judicial documents to [gedaagde]:
the claim letter of May 13, 2020 (sent on May 14, 2020);
the complaint (sent on July 31, 2020);
the judgement of the Texas Northern District Court of January 28, 2021 (sent on January 30, 2021).
We understand [gedaagde] has taken the position that he did not receive the above referred documents. This is simply untrue. We have continuously communicated with [gedaagde] in that period and have provided him with said documents. [gedaagde] responded to our messages containing these documents and he was at all times aware of Method’s efforts to recover the down payment, including the initiating of proceedings in Texas and the judgement rendered therein.
(…)”
2.10.
Method heeft screenshots overgelegd van telefoonberichten die zijn gewisseld tussen [betrokkene 2] en [gedaagde]. De in de Chinese taal gestelde berichten zijn ten behoeve van deze procedure vertaald naar de Engelse taal. In berichten van 23 september 2020 heeft [gedaagde] onder andere het volgende geschreven:
“The present situation is that they have already filed a lawsuit” en “After all, they have already filed a lawsuit”.
2.11.
Method heeft een
legal opinionovergelegd waarin de mogelijkheden om het verstekvonnis aan te tasten worden uitgelegd. Voor zover van belang houdt die
legal opinionhet volgende in:
“(…)
A defendant has limited remedies available to overcome a default judgment issued by a Texas federal court, such as the Northern District of Texas. Specifically, Federal Rule of Civil Procedure 60(b) governs relief from a final default judgment. A defendant may seek to vacate a judgment, including a default judgment, for the following reasons:
mistake, inadvertence, surprise, or excusable neglect;
newly discovered evidence that, with reasonable diligence, could not have been discovered in time to move for a new trial under Rule 59(b);
fraud (whether previously called intrinsic or extrinsic), misrepresentation, or misconduct by an opposing party;
the judgment is void;
the judgment has been satisfied, released, or discharged; it is based on an earlier judgment that has been reversed or vacated; or applying it prospectively is no longer equitable; or
any other reason that justifies relief.
Fed. R. Civ. P. 60(b). A motion to vacate a default judgment must be filed “within a reasonable time, and for reasons (1), (2), and (3) no more than a year after the entry of the judgment or order or the date of the proceeding.” Id. at 60(c). What constitutes a “reasonable time” is dependent on the facts of the case and the grounds on which the defendant seeks to vacate the judgement, and is subject to the court’s discretion. (…)
If a defendant timely files a motion to vacate a default judgment under Rule 60(b)(1)-(5), Texas district courts consider eight factors as set forth by the Fifth Circuit: “(1) that final judgments should not lightly be disturbed; (2) that the Rule 60(b) motion is not to be used as a substitute for appeal; (3) that the rule should be liberally construed in order to achieve substantial justice; (4) whether the motion was made within a reasonable time; (5) whether, if the judgment was a default or a dismissal in which there was no consideration of the merits, the interest in deciding cases on the merits outweighs, in the particular case, the interest in the finality of judgments, and there is merit in the movant’s claim or defense; (6) whether, if the judgment was rendered after a trial on the merits, the movant had a fair opportunity to present his claim or defense; (7) whether there are intervening equities that would make it inequitable to grant relief, and (8) any other factors relevant to the justice of the judgment under attack.” (…) A defendant’s motion must show that these factors support setting aside a default judgment “in the light of the great desirability of preserving the principle of the finality of judgments.” Id. Motions pursuant to Rule 60(b)(6) are subject to a heightened standard and must show “extraordinary circumstances.” (…) They are denied significantly more often than they are granted.
(…)”
Tekst

3.De vorderingen

3.1.
Method vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
Primair:
1. [gedaagde] te veroordelen in hetgeen hij veroordeeld is in het Amerikaanse vonnis, althans in de onderdelen van het Amerikaanse vonnis waarvan de rechtbank van oordeel is dat zij toewijsbaar zijn;
Subsidiair:
2) [gedaagde] te veroordelen tot betaling van $ 1.080.678,03, vermeerderd met rente naar Amerikaans recht althans Chinees recht, vanaf 16 april 2020, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen rente;
In alle gevallen:
3) [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met rente.
3.2.
Method beroept zich wat haar primaire vordering betreft op artikel 431 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), de zogenaamde “verkapte exequaturprocedure”. Subsidiair vordert Method op grond van genoemd artikel een nieuwe inhoudelijke beoordeling, strekkende tot betaling van schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad, ongerechtvaardigde verrijking dan wel onverschuldigde betaling.
3.3.
[gedaagde] voert op onderdelen verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het bevoegdheidsincident

4.1.
Na het uitbrengen van de dagvaarding door Method heeft [gedaagde] een bevoegdheidsincident opgeworpen. Hij stelt zich daarin op het standpunt dat de rechtbank Noord-Holland niet bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen vanwege een arbitrageclausule in de tussen partijen gesloten overeenkomst waarin de China International Economic and Trade Arbitration Commission (hierna: CIETAC) in China is aangewezen om het geschil te beslechten. Bij tussenvonnis van 16 november 2022 heeft de rechtbank beslist dat zij bevoegd is om van de primaire vordering van Method kennis te nemen. De beslissing over de bevoegdheid ten aanzien van de subsidiaire vordering is in dat vonnis aangehouden, omdat de rechtbank aan die beslissing alleen toekomt als de primaire vordering wordt afgewezen. De rechtbank zal daarom hierna eerst de primaire vordering van Method inhoudelijk behandelen en afhankelijk van de uitkomst daarvan – indien nodig – in het incident alsnog beslissen over haar bevoegdheid ten aanzien van de subsidiaire vordering.

5.De beoordeling

Artikel 431 Rv

5.1.
De rechtbank stelt voorop dat in beginsel in Nederland geen buitenlandse vonnissen kunnen worden geëxecuteerd. Dit is slechts anders, indien het buitenlandse vonnis krachtens verdrag of wet voor tenuitvoerlegging in Nederland in aanmerking komt. Artikel 431 Rv ziet op de gevallen waarin een grondslag voor de tenuitvoerlegging van de buitenlandse executoriale titel ontbreekt. In zo'n geval moet het geding opnieuw bij de Nederlandse rechter worden behandeld en afgedaan om een executoriale titel te verkrijgen (artikel 431 lid 2 Rv).
5.2.
De procedure van artikel 431 lid 2 Rv kan op twee manieren worden ingezet. Er kan een geheel nieuwe behandeling ten gronde en afdoening van het geding door de Nederlandse rechter plaatsvinden, maar zij kan ook worden ingezet als een “verkapte exequaturprocedure” waarbij wordt gevorderd te veroordelen tot hetzelfde als waartoe de wederpartij in het buitenlandse vonnis is veroordeeld. Dat laatste is wat Method primair vordert.
5.3.
De Nederlandse rechter kan een partij op grond van artikel 431 lid 2 Rv veroordelen tot hetzelfde als waartoe die partij in het buitenlandse vonnis is veroordeeld, als is voldaan aan vier vereisten, namelijk dat (i) de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is, (ii) de buitenlandse beslissing tot stand is gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging, (iii) de erkenning van de buitenlandse beslissing niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde, en (iv) de buitenlandse beslissing niet onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is (HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838 (Gazprombank)).
5.4.
[gedaagde] stelt dat het Amerikaanse vonnis in Nederland niet op grond van artikel 431 lid 2 Rv kan worden erkend, omdat het niet voldoet aan drie van de vier vereisten die de Hoge Raad heeft geformuleerd in het Gazprombank-arrest. De rechtbank in Texas kwam volgens [gedaagde] geen bevoegdheid toe vanwege de arbitrageclausule en de dagvaarding is – anders dan Method in de Amerikaanse procedure heeft gesteld – niet aan [gedaagde] betekend. De betekening van de dagvaarding, de daarop volgende Amerikaanse procedure en (de totstandkoming van) het Amerikaanse vonnis voldoen daarom niet aan de eisen die worden gesteld aan een behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging. Tot slot heeft Method de Amerikaanse rechter onjuist voorgelicht en stellingen ingenomen die in strijd zijn met de waarheid met als gevolg dat de beslissing van de Amerikaanse rechter onjuist is. Erkenning van het Amerikaanse vonnis is dan ook in strijd met de Nederlandse openbare orde, aldus [gedaagde].
5.5.
[gedaagde] stelt dat de dagvaarding in de Amerikaanse procedure niet aan hem is betekend. Volgens de
proof of service(zie 2.4) zou de dagvaarding op 11 oktober 2020 in persoon aan hem zijn uitgereikt op een adres in China, maar [gedaagde] woont sinds 2017 in Nederland en hij was op 11 oktober 2020 niet in China. Het adres waar de dagvaarding zou zijn betekend is een [gedaagde] niet bekend kantooradres in China waar een bedrijfsverzamelgebouw is gevestigd. De betekening van de dagvaarding in China heeft in strijd met het Haags Betekeningsverdrag ook niet plaatsgevonden via de centrale autoriteit van China. Betekening in Nederland heeft evenmin (rechtsgeldig) plaatsgevonden. De Amerikaanse rechter is hier ten onrechte aan voorbij gegaan. De buitenlandse beslissing is dan ook tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die niet voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging en voldoet daarmee niet aan het tweede vereiste uit het Gazprombank-arrest, aldus [gedaagde].
Gevolg niet uitputten van alle rechtsmiddelen in Texas
5.6.
Method stelt onder verwijzing naar HR 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1170 dat [gedaagde] geen beroep meer toekomt op het niet voldoen aan de in 5.3 onder ii en iii genoemde erkenningsvereisten (de openbare orde exceptie), omdat hij in Texas niet alle beschikbare rechtsmiddelen heeft uitgeput (de zogenoemde “uitputtingsregel”). Bovendien is de dagvaarding volgens Method wel op de juiste wijze aan [gedaagde] betekend. Zij verwijst daarvoor naar de
proof of service(zie 2.4) waaruit blijkt dat de dagvaarding op 11 oktober 2020 door [betrokkene 3] in persoon aan [gedaagde] is uitgereikt en naar de vaststelling van de griffier in Texas dat de dagvaarding aan [gedaagde] is betekend (zie 2.5). Ter onderbouwing wijst Method verder naar een verklaring van twee tussenpersonen (zie 2.9) en screenshots van berichten die zij hebben gewisseld met [gedaagde] (zie 2.10). Daaruit blijkt volgens Method dat in juli 2020 een digitaal exemplaar van de dagvaarding aan [gedaagde] is toegestuurd en dat hij op de hoogte was van de rechtszaak die in Texas tegen hem aanhangig was gemaakt.
5.7.
De rechtbank overweegt het volgende. Vaststaat dat [gedaagde] geen rechtsmiddelen heeft ingesteld tegen het Amerikaanse vonnis nadat hij daarvan op de hoogte was geraakt. Het verweer van Method dat [gedaagde] daarom geen beroep op de openbare orde exceptie toekomt, slaagt echter niet. Anders dan Method stelt, volgt uit het arrest HR 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1170 of uit eerdere arresten van de Hoge Raad niet dat als niet alle rechtsmiddelen zijn uitgeput gedaagde zonder meer geen beroep meer toekomt op schending van
fair trial. In HR 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:54 (Yukos Finance) heeft de Hoge Raad overwogen dat het commune internationaal privaatrecht niet een algemene regel kent dat een beschikbaar rechtsmiddel in het land van herkomst moet worden aangewend als de betrokkene daartoe in staat is, ook als het aanwenden daarvan vermoedelijk ineffectief, kansloos of zinloos zal zijn. Dat neemt volgens de Hoge Raad echter niet weg “dat de rechter wel betekenis kan toekennen aan de omstandigheid dat beschikbare rechtsmiddelen in het land van herkomst niet zijn uitgeput”. Uit dit arrest volgt dat de rechtbank de discretionaire bevoegdheid heeft om, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, gevolgen te verbinden aan het onbenut laten van beschikbare rechtsmiddelen in het land van herkomst. De Hoge Raad heeft daarbij één gezichtspunt meegegeven: minimumvoorwaarde voor toepassing van de uitputtingsregel is dat het aanwenden van het lokale rechtsmiddel geacht kan worden daadwerkelijk tot heroverweging te leiden en dus sprake is van een
effective remedy.
5.8.
Uit de door Method zelf overgelegde
legal opinion(zie 2.11) blijkt dat de mogelijkheden om op te komen tegen een verstekvonnis beperkt zijn en aan allerlei voorwaarden zijn gebonden. Een rechtsmiddel instellen tegen een verstekvonnis leidt in Texas in de meeste gevallen niet tot een nieuwe beoordeling van de zaak. Nu allerminst zeker is of het instellen van verzet tot een daadwerkelijke heroverweging van het tegen [gedaagde] gewezen verstekvonnis zou hebben geleid, waarbij het verweer van [gedaagde] met betrekking tot de betekening van de dagvaarding aan de orde zou zijn gekomen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat van het aanwenden van een rechtsmiddel in dit geval een
effective remedyte verwachten viel.
Behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging
5.9.
Nu het beroep op de uitputtingsregel niet slaagt, moet worden beoordeeld of het Amerikaanse vonnis tot stand is gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging. Bij die beoordeling geldt het Nederlandse recht als maatstaf. Een behoorlijk en met voldoende waarborgen omkleed proces behelst naar Nederlandse opvattingen tenminste een tijdige en doelmatige oproeping van de gedaagde partij. Dat daarvan in de Amerikaanse procedure sprake is geweest, kan de rechtbank echter niet vaststellen. [gedaagde] heeft in het bevoegdheidsincident al betwist dat de dagvaarding aan hem is betekend. Method heeft vervolgens niet kunnen aantonen dat dat wel gebeurd is. Zij heeft ten eerste niet duidelijk kunnen maken waarom opdracht is gegeven de dagvaarding in China te betekenen in plaats van in Nederland, waar [gedaagde] woonachtig was en waar zijn eenmanszaak [bedrijf 1] was gevestigd, zoals ook vermeld staat op het door Method overgelegde contract. Hoe Method aan het adres van het bedrijfsverzamelgebouw in China is gekomen waar de dagvaarding zou zijn betekend, is ook niet duidelijk geworden. De door Method overgelegde
proof of service(zie 2.4) vermeldt dat [betrokkene 3] de “summons” op 11 oktober 2020 op een adres in Hangzhou China in persoon aan [gedaagde] heeft uitgereikt, maar dat stuk roept de nodige vraagtekens op. Zo blijkt er niet uit wat er precies is betekend. Ter zitting heeft Method gesteld dat de “complaint” aan [gedaagde] is betekend. In de “complaint” staan echter geen datum en tijdstip waarop [gedaagde] voor de rechtbank in Texas zou moeten verschijnen en ook niet de wijze waarop hij dat zou moeten doen. Ook is niet gebleken dat een Chinese vertaling van de “complaint” aan [gedaagde] is betekend, terwijl [gedaagde] ter zitting onweersproken heeft gesteld dat hij de Engelse taal niet machtig is. Verder is opvallend dat de
proof of serviceeen Amerikaans betekeningsformulier betreft dat kennelijk in China is ingevuld door [betrokkene 3], die de dagvaarding zou hebben uitgereikt. Wat de functie van deze [betrokkene 3] is, blijkt niet uit het formulier. De
proof of servicevormt gelet op het vorenstaande niet voldoende bewijs dat de dagvaarding daadwerkelijk aan [gedaagde] is betekend.
5.10.
De betekening van de dagvaarding heeft daarnaast hoe dan ook niet plaatsgevonden conform de voorschriften van het toepasselijke Haags Betekeningsverdrag (hierna: HBV) waarbij de Verenigde Staten en China partij zijn. Volgens dat verdrag had betekening plaats moeten vinden via de door China aangewezen centrale autoriteit overeenkomstig de artikelen 3 tot en met 6. Artikel 10 HBV onder b staat toe dat gerechtelijke stukken rechtstreeks via een deurwaarder worden uitgereikt, tenzij de Staat van bestemming verklaart zich daartegen te verzetten. China heeft dat gedaan [1] . De betekening van de dagvaarding had dus via de centrale autoriteit moeten verlopen en had niet rechtstreeks via een persoon van wie wordt gesteld dat hij een Chinese deurwaarder is, gemogen.
5.11.
Nu niet kan worden vastgesteld dat de dagvaarding aan [gedaagde] is betekend en de betekening niet heeft plaatsgevonden conform de vereisten van het HBV voldoet de oproeping voor de Amerikaanse procedure niet aan de in Nederland geldende eisen van een behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging. Daaraan doet niet af dat Method via haar tussenpersonen een digitale versie van de “complaint” in een appgroep aan [gedaagde] heeft gestuurd. Weliswaar heeft [gedaagde] ter zitting bevestigd dat hij het digitale bestand heeft ontvangen, maar hij heeft ook verklaard dat hij het niet heeft gelezen, omdat hij de Engelse taal niet machtig is. Method heeft dat niet weersproken en niet gesteld of gebleken is dat tevens een Chinese vertaling is toegestuurd. Dat [gedaagde] in een appbericht schrijft dat Method een rechtszaak tegen hem is begonnen, wil nog niet zeggen dat hij op de hoogte was van de inhoud van de dagvaarding en ermee bekend was op welke datum en welk tijdstip hij in die Amerikaanse procedure zou moeten verschijnen en op welke wijze. Het was niet aan [gedaagde] om dat zelf uit te zoeken, maar aan Method om dat volgens de geldende regels aan [gedaagde] kenbaar te maken door middel van een correcte oproeping.
5.12.
De conclusie is dan ook dat het Amerikaanse verstekvonnis door gebreken in de oproeping niet tot stand is gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging. Daarmee is niet voldaan aan de in het Gazprombank-arrest geformuleerde vereisten op grond waarvan de Nederlandse rechter een partij kan veroordelen tot hetzelfde als waartoe die partij in het buitenlandse vonnis is veroordeeld. Reeds daarom zal de primaire vordering van Method worden afgewezen. Aan de andere verweren van [gedaagde] tegen de primaire vordering wordt bij die stand van zaken niet meer toegekomen.
Bevoegdheid subsidiaire vordering
5.13.
De afwijzing van de primaire vordering betekent dat de rechtbank toekomt aan de subsidiaire vordering van Method om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van $ 1.080.678,03. Die vordering vergt een nieuwe inhoudelijke beoordeling van het geschil. Voordat de rechtbank daar aan toe komt, moet de rechtbank eerst beoordelen of zij bevoegd is van die vordering kennis te nemen, omdat de beslissing daarover in het incidentele vonnis van
16 november 2022 is aangehouden.
5.14.
[gedaagde] heeft in het incident gevorderd dat de rechtbank zich in de hoofdzaak onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de subsidiaire vordering van Method, omdat in de overeenkomst die onderwerp is van het geschil een arbitrageclausule is opgenomen waarin is bepaald dat partijen zich verbinden om geschillen die voortvloeien uit de overeenkomst aan arbitrage te zullen onderwerpen bij CIETAC. Method stelt dat de rechtbank wel bevoegd is om de subsidiaire vordering te behandelen.
5.15.
De rechtbank overweegt dat artikel 431 lid 2 Rv in beginsel rechtsmacht schept voor de Nederlandse rechter, nu de strekking van artikel 431 Rv is om een in Nederland voor tenuitvoerlegging vatbare titel te verkrijgen en het tweede lid in dat kader de mogelijkheid biedt om de gedingen opnieuw in Nederland te behandelen en af te doen. Dit geldt ongeacht of de Nederlandse rechter beoordeelt of aan een beslissing van een buitenlandse rechter gezag toekomt en zich in dat verband beperkt tot een toets aan de vereisten zoals door de Hoge Raad uiteen gezet in het Gazprombank-arrest dan wel overgaat tot een inhoudelijke herbeoordeling van het geschil. De arbitrageclausule in de overeenkomst tast de rechtsmacht die de Nederlandse rechter op grond van artikel 431 Rv heeft niet aan. Als dat wel zo zou zijn, zou een beroep op artikel 431 Rv in het geval door een buitenlandse rechter is geoordeeld in weerwil van een (exclusief) arbitragebeding nooit tot een voor tenuitvoerlegging vatbare titel in Nederland kunnen leiden. Dat is in strijd met de strekking en het systeem van artikel 431 Rv.
5.16.
In zijn algemeenheid geldt op het vorenstaande als uitzondering het geval waarin de eisende partij met het voorleggen van de betreffende vordering op de voet van artikel 431 lid 2 Rv aan de Nederlandse rechter misbruik van procesrecht maakt. Dat daar in dit geval sprake van zou zijn, is niet gesteld of gebleken. Dat betekent dat de Nederlandse rechter bevoegd is van de subsidiaire vordering kennis te nemen. De incidentele vordering van [gedaagde] tot onbevoegdverklaring zal dan ook worden afgewezen.
5.17.
[gedaagde] zal als de in het incident grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Method worden begroot op € 598,- aan salaris advocaat. De door Method gevorderde wettelijke rente over deze proceskosten zal eveneens worden toegewezen waarbij de termijn waarbinnen de proceskosten moeten worden betaald als gevorderd zal worden bepaald op veertien dagen na de datum van dit vonnis.
5.18.
Method vordert daarnaast veroordeling van [gedaagde] in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.
Toepasselijk recht
5.19.
Nu de rechtbank bevoegd is ten aanzien van de subsidiaire vordering tot betaling van $ 1.080.678,03 moet worden vastgesteld naar welk recht die vordering moet worden beoordeeld.
5.20.
Als eerste grondslag voor de terugbetaling heeft Method aangevoerd dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door Method door het doen van mededelingen en het verstrekken van valse informatie ertoe te bewegen een overeenkomst te sluiten en een aanbetaling te doen zonder dat hij de intentie had, althans in staat was, de overeenkomst na te komen of de aanbetaling volledig terug te betalen. Als gevolg hiervan heeft Method schade geleden. De bepaling van het toepasselijke recht voor deze grondslag dient plaats te vinden aan de hand van de Verordening (EG) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II).
5.21.
Ingevolge artikel 14 Rome II is het partijen die beide handelsactiviteiten verrichten toegestaan vooraf een rechtskeuze uit te brengen met betrekking tot niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit onrechtmatige daad. Die keuze moet uitdrukkelijk geschieden of moet voldoende duidelijk blijken uit de omstandigheden van het geval. In artikel 15 van de overeenkomst staat een rechtskeuze voor Chinees recht. Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat die overeenkomst niet door partijen zelf is opgesteld, maar een modelcontract betreft dat afkomstig was van tussenpersonen. Method heeft dat bevestigd en heeft verklaard dat er vanwege de Coronacrisis grote haast was bij het sluiten van de overeenkomst en dat de jurist van het bedrijf de overeenkomst ook pas achteraf heeft gezien. Hieruit blijkt dat partijen niet bewust hebben gekozen voor Chinees recht of daar in ieder geval niet over hebben gesproken. Dat brengt mee dat bij de uitleg van het rechtskeuzebeding met name moet worden gekeken naar de bewoordingen van het beding en niet zozeer naar de bedoelingen van partijen. Naar het oordeel van de rechtbank duiden de bewoordingen
“This Contract shall be governed by and construed in accordance with the law of the People’s Republic of China.”erop dat de rechtskeuze beperkt is tot (de uitleg van) het contract zelf en niet ook geldt ten aanzien van onrechtmatig handelen.
5.22.
Nu geen rechtskeuze is gedaan ten aanzien van het toepasselijke recht op onrechtmatig handelen, is ingevolge artikel 4 Rome II het recht van toepassing van het land waar de schade zich voordoet. De gestelde schade als gevolg van het onrechtmatige handelen van [gedaagde] betreft in dit geval zuivere vermogensschade. Bij gebreke van een ander aanknopingspunt is die schade naar het oordeel van de rechtbank ingetreden in Texas, zijnde de staat waar Method is gevestigd en zij het centrum van haar financiële belangen heeft. Method is in die financiële belangen getroffen door de overboeking van gelden naar een bankrekening van [gedaagde] welke gelden [gedaagde] niet volledig heeft terugbetaald. Dit brengt mee dat de vordering van Method uit onrechtmatige daad moet worden beoordeeld naar het recht zoals dat geldt in de staat Texas.
Onrechtmatig handelen
5.23.
Method stelt dat [gedaagde] haar er door het doen van mededelingen en het verstrekken van valse informatie toe heeft bewogen een overeenkomst inzake de levering van mondkapjes te sluiten en een aanbetaling van $ 13.750.000,- te doen zonder dat [gedaagde] de intentie had, althans in staat was, de overeenkomst na te komen of de aanbetaling volledig terug te betalen. [gedaagde] heeft de mondkapjes niet geleverd en heeft slechts $ 12.680.000,- aan Method terugbetaald.
5.24.
Ter zitting heeft [gedaagde] erkend dat Method hem $13.750.000,- heeft betaald en heeft hij meegedeeld dat hij alleen bij het CIETAC in China inhoudelijk op de zaak wil ingaan en er in deze procedure verder niets over wil zeggen. [gedaagde] heeft de stellingen van Method dus niet betwist en deze zullen daarom als vaststaand worden aangenomen. Ook naar het in Texas geldende recht zal het doen van valse mededelingen met het doel iemand te bewegen om geld over te maken en dat geld vervolgens maar voor een deel terug te betalen wanneer de valse toezeggingen niet worden nagekomen onrechtmatig zijn en leiden tot aansprakelijkheid voor de daaruit voortvloeiende schade. Onweersproken is dat de schade van Method $ 1.080.678,03 bedraagt en [gedaagde] zal, zoals gevorderd, worden veroordeeld om dit bedrag aan Method te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente naar Amerikaans recht vanaf 16 april 2020.
5.25.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten van Method worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Method worden begroot op:
dagvaarding € 127,43
griffierecht € 8.519,00
salaris advocaat
€ 8.494,00(2 punten × tarief € 4.247,00)
€ 17.140,43
5.26.
Method vordert tot slot veroordeling van [gedaagde] in de nakosten. Zoals hiervoor onder 5.18 ook al is overwogen, levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op en omvat een veroordeling tot betaling van de proceskosten dus ook een veroordeling tot betaling van de nakosten. De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst de vordering tot onbevoegdverklaring wat betreft de subsidiaire vordering van Method af,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van het incident, aan de zijde van Method begroot op € 598,-, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in de hoofdzaak
6.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan Method te betalen een bedrag van € 1.080.678,03 (één miljoen tachtig duizendzeshonderdachtenzeventig euro en drie eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente naar Amerikaans recht met ingang van 16 april 2020 tot de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan Method te betalen een bedrag van € 17.140,43, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Bellaart, mr. A.J. Wolfs en mr. N.B.F. Telders en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2023. [2]

Voetnoten

1.https://verdragenbank.overheid.nl/nl/Verdrag/Details/004235_b#China
2.type: 977