ECLI:NL:RBNHO:2023:11455

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
10031862 EL 22-29
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verklaring voor recht en schadevergoeding in effectenleaseovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 9 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Dexia Nederland B.V. en twee gedaagden, die beide betrokken waren bij effectenleaseovereenkomsten. Dexia vorderde een verklaring voor recht dat zij aan al haar verbintenissen heeft voldaan en dat zij niets meer aan de gedaagden verschuldigd is. De gedaagden voerden verweer en stelden dat Dexia onrechtmatig had gehandeld door hen niet adequaat te informeren over de risico's van de leaseovereenkomsten. De rechtbank oordeelde dat Dexia haar zorgplicht had geschonden en dat er een causaal verband bestond tussen de onrechtmatige daad van Dexia en de schade die de gedaagden hadden geleden. De rechtbank verklaarde voor recht dat Dexia niets meer aan de gedaagden verschuldigd is, nadat zij de schadevergoeding had uitgekeerd. Dexia werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden. De uitspraak is van belang in het kader van de jurisprudentie rondom effectenleaseovereenkomsten, waarbij de bescherming van consumenten tegen onrechtmatige praktijken van aanbieders centraal staat.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Locatie Zaanstad
Civiele kantonzaken
zaaknummer: 10031862 EL 22-29
vonnis van de kantonrechter van 9 november 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde: USG Legal Professionals,
tegen
[gedaagde 1] ,[gedaagde 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces.
Partijen worden hierna Dexia en [gedaagden] . (gedaagde partijen tezamen in mannelijk enkelvoud, dan wel afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ) genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 juli 2022;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagden] . heeft de volgende leaseovereenkomsten (hierna: de overeenkomsten) ondertekend waarop hij als [naam] stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[contractnummer 1]
04-01-2001
Profit Effect
II.
[contractnummer 2]
01-12-2000
Profit Effect
III.
[contractnummer 3]
01-12-2000
Profit Effect
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten eindafrekeningen opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
18-02-2004
+ € 0,00
Aandelen overgenomen.
II.
18-02-2004
- € 56,55
Aandelen overgenomen en € 56,55 betaald.
III.
18-02-2004
- € 22,93
Aandelen overgenomen en € 22,93 betaald.
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [gedaagden] . verder op grond van de overeenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 7.908,95 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [gedaagden] . € 1.227,86 aan dividenden ontvangen en € 246,57 aan fiscaal voordeel genoten. Op 18 januari 2012 heeft Dexia aan [gedaagden] . een bedrag uitgekeerd van € 9.764,55, volgens Dexia tweederde deel van de betaalde restschuld inclusief reeds verschenen rente.
2.4.
Bij brief van 25 maart 2022 heeft Dexia [gedaagden] . uitgenodigd om in gesprek te gaan en te onderzoeken of partijen tot afronding van het effectenleasedossier kunnen komen. Partijen zijn niet tot afronding van het dossier gekomen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Dexia vordert (samengevat), dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskosten:
zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met contractnummers [contractnummer 3] , [contractnummer 2] en [contractnummer 1] aan al haar verbintenissen heeft voldaan en niets meer aan [gedaagden] . verschuldigd is,
[gedaagden] . zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagden] . voert verweer tegen de vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van Dexia, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [gedaagden] .
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[gedaagden] . heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
de verklaring voor recht
4.4.
Dexia vordert onder meer een verklaring voor recht die ertoe strekt het niet-bestaan van een recht vast te stellen. In haar visie is zij niets meer aan [gedaagden] . verschuldigd.
4.5.
[gedaagden] . stelt nog een vordering op Dexia te hebben vanwege de advisering door een tussenpersoon en de schending van artikel 41 NR 1999 of artikel 25 NR 1995. Ook stelt [gedaagden] . dat Dexia nog verplicht is een deel van de restschuld te vergoeden, dat zij onterecht resterende termijnen in rekening heeft gebracht en dat zij nog een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is.
verjaring
4.6.
Dexia stelt dat een eventuele vordering van [gedaagden] . inmiddels is verjaard. Dit verweer wordt niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.7.
[gedaagden] . heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Spaar Select. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven.
Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.8.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [gedaagden] . heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [gedaagden] ., anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [gedaagden] . als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [gedaagden] . gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [gedaagden] . in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.9.
[gedaagden] . stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[gedaagden] . was eind 2000 op zoek naar een mogelijkheid om te sparen. Daarbij is [gedaagde 2] bij ‘Spaar Select’ terecht gekomen. [gedaagde 2] heeft contact opgenomen met Spaar Select. Er is een afspraak gemaakt voor een huisbezoek met een financieel adviseur van Spaar Select om de financiële situatie van [gedaagden] . door te nemen. Zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] waren aanwezig bij dit gesprek. Tijdens het gesprek heeft de adviseur van Spaar Select, [naam adviseur] (hierna: de adviseur), volledige inzage gekregen in de financiële situatie van [gedaagden] . Zo is gesproken over het feit dat [gedaagden] . geen spaargeld had en is de hypothecaire situatie besproken, waarin naar voren kwam dat [gedaagden] . nog een bedrag in de ‘kredietruimte’ van de hypotheek had. Daarnaast is met de adviseur gesproken over de wens van [gedaagden] . om vermogen op te bouwen voor zijn kinderen. [gedaagden] . wilde graag vermogen opbouwen voor hun studie of voor als zij uit huis zouden gaan. Daarnaast wilde [gedaagden] . ook graag extra vermogen opbouwen voor (gedeeltelijke) aflossing van de hypotheek. De adviseur gaf aan dat dit mogelijk was en vertelde dat zij een geschikte constructie wist waarmee [gedaagden] . zijn doelstellingen zou bereiken. De adviseur adviseerde [gedaagden] . om het Profit Effect van Bank Labouchere af te sluiten. Dit zou namelijk een goed renderend product zijn, waarmee in korte tijd veel vermogen opgebouwd kon worden. De adviseur onderbouwde haar verhaal door middel van een brochure van het Profit Effect. Daarin werd geen rekening gehouden met tegenvallende, of zelfs negatieve resultaten. Nu [gedaagden] . in de kredietruimte van zijn hypotheek nog NLG 16.200,- beschikbaar had adviseerde de adviseur om dit bedrag aan te wenden voor een vooruitbetaling in het Profit Effect. Daarbij adviseerde de adviseur [gedaagden] . om dit bedrag te splitsen in drie overeenkomsten. Eén van NLG 3.240,-, één van NLG 8.100,- en één van NLG 4.860,-. Volgens de adviseur zou [gedaagden] . op deze wijze een aanzienlijk vermogen opbouwen voor zijn kinderen en ter aflossing van de hypotheek. [gedaagden] . had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten. Om deze reden vertrouwde [gedaagden] . volledig op de deskundigheid van de adviseur en haar advies. Daarom heeft [gedaagden] . ook het advies van de adviseur opgevolgd. De aanvraagformulieren zijn tijdens dit gesprek door de adviseur ingevuld en door [gedaagde 1] ondertekend. Vervolgens zijn de overeenkomsten per post naar [gedaagden] . toegestuurd. De adviseur heeft daarna nog telefonisch en schriftelijk contact met [gedaagden] . opgenomen, omdat zij de getekende
overeenkomsten snel terug wilde. [gedaagden] . heeft deze ook uiteindelijk getekend retour gestuurd naar Spaar Select. Voor de vooruitbetalingen heeft [gedaagden] . de kredietruimte van de hypotheek aangewend. [gedaagden] . heeft het visitekaartje ontvangen van de adviseur. De adviseur heeft [gedaagden] . niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met een lening (de ruimte in het bouwdepot van de hypotheek) de rentelasten voor de andere lening (het Profit Effect) werden betaald en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan, de hypotheek niet kon worden afgelost en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van het Profit Effect.
4.10.
[gedaagden] . heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een drietal kopieën van de aanvraagformulieren van 28 november 2000 op naam van [gedaagden] ., betreffende de Profit Effect producten met verscheidene vooruitbetalingen, waarop handgeschreven de gegevens van [gedaagden] . zijn ingevuld, alle onder vermelding van ’ [naam adviseur] ’ bij ‘Naam adviseur’ en voorzien van het logo van Spaar Select en het adviseursnummer:
[adviseursnummer], alle ondertekend in [plaats 1] ,
- een drietal kopieën van de overeenkomsten van 2 december 2000 en 4 januari 2001 met contractnummers [contractnummer 1] , [contractnummer 2] en [contractnummer 3] op naam van [gedaagden] ., alle genaamd ‘Profit Effect Vooruitbetaling’ en voorzien van een stempel met de tekst:
Spaar Select [plaats 3] . [naam adviseur](…)en het adviseursnummer:
[adviseursnummer] -Spaar Select B.V.,
- een kopie van een algemene brochure omtrent het Profit Effect product,
- een kopie van een nota van afrekening van 25 juli 2000 van een notariskantoor gericht aan [gedaagden] ., betreffende een geldlening van NLG 50.000,-, waarvoor ten behoeve van de Postbank N.V. het recht van tweede hypotheek is verleend,
- een kopie van een visitekaartje voorzien van het logo van Spaar Select, waarop vermeld staat:
[naam adviseur] . Accountmanager.
4.11.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [gedaagden] . voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [gedaagden] . geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [gedaagden] . en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [gedaagden] . geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia4.12. [gedaagden] . stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon Spaar Select een op de persoon van [gedaagden] . toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [gedaagden] ., had zij behoren te weten dat [gedaagden] . door de tussenpersoon is geadviseerd. [5]
aansprakelijkheid Dexia4.13. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [gedaagden] . de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [gedaagden] . onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [gedaagden] . omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
conclusie4.14. Uit het voorgaande volgt dat niet ten volle kan worden vastgesteld dat Dexia niets meer aan [gedaagden] . is verschuldigd. Wat Dexia nog wel aan [gedaagden] . is verschuldigd, kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [gedaagden] . niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.15.
Dexia heeft voorts in het kader van de restschuld aangevoerd dat [gedaagden] . de aandelen heeft overgenomen en dat in dat geval geen (fictieve) restschuld ontstaat, althans dat tussen het onrechtmatig handelen en deze schadepost een causaal verband ontbreekt. Hierin wordt Dexia niet gevolgd. [gedaagden] . vordert het nadeel bestaande uit hetgeen hij bij de beëindiging van de overeenkomsten meer moest betalen dan de waarde van de aandelen bij overname daarvan teneinde de verschuldigde restant hoofdsom te voldoen. Anders dan Dexia betoogt, is dit nadeel een nadelig financieel gevolg van het aangaan van de overeenkomsten. Dat [gedaagden] . niet gekozen heeft voor de verkoop van de aandelen onder verrekening van de verkoopopbrengst met de restant hoofdsom, maar voor uitlevering van de aandelen tegen aflossing van de restant hoofdsom, maakt het causaal verband niet anders.
4.16.
[gedaagden] . heeft berekend dat de (fictieve) restschuld € 19.609,70 bedraagt. Dexia heeft zich niet meer inhoudelijk uitgelaten omtrent die berekening, zodat daarvan uitgegaan wordt.
4.17.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige verweren van [gedaagden] . niet inhoudelijk besproken te worden. De vorderingen van Dexia zullen worden toegewezen als na te melden. Omdat [gedaagden] . inhoudelijk gelijk krijgt is Dexia aan te merken als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten.
4.18.
De gevorderde nakosten zullen worden vastgesteld op € 132,00 en voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en Dexia niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving van [gedaagden] . aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia niets meer aan [gedaagden] . verschuldigd is, nadat is overgegaan tot uitbetaling van de schadevergoeding als onder 4.14. weergegeven,
5.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagden] . tot en met heden worden vastgesteld op € 528,00 aan salaris van de gemachtigde,
5.3.
veroordeelt Dexia, onder de voorwaarde dat deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [gedaagden] . volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op € 132,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. van der Veen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ: FM

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.