3.3.1Ennetcom-verweren
Door verschillende raadslieden in de megazaak Himalaya zijn verweren gevoerd met betrekking tot de rechtmatigheid van de verkrijging van de zogenoemde Ennetcom-berichten en de bruikbaarheid van die berichten voor het bewijs. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Inleiding
Ennetcom betreft een Nederlands bedrijf dat in binnen- en buitenland, ook via resellers, beveiligde BlackBerry-telefoons verkocht waarmee het mogelijk was om versleutelde, geëncrypte berichten en notities op te stellen en te verzenden. Deze telefoons worden ook wel aangeduid als ‘crypto-telefoons’ of ‘PGP-toestellen’, waarbij de letters PGP staan voor Pretty Good Privacy.
Uit gegevens van de Nederlandse politie bleek dat criminelen uit de zware en georganiseerde misdaad veelvuldig gebruik maakten van deze telefoons.
Op 8 april 2016 heeft de officier van justitie van het Landelijk Parket een rechtshulpverzoek gericht aan de bevoegde autoriteiten van Canada. Dit rechtshulpverzoek is gedaan in vier strafrechtelijke onderzoeken:
- het onderzoek 26DeVink: het onderzoek tegen het bedrijf Ennetcom en diens directeur en enig aandeelhouder [naam 1] ;
- de onderzoeken 26Koper, 13Rendlia en 13Rooibos: drie zogenoemde liquidatieonderzoeken, althans onderzoeken naar (voorbereidingen van en/of pogingen tot) ernstige geweldsdelicten, waarbij gebruik is gemaakt van BlackBerry-telefoons van het bedrijf Ennetcom.
De verzochte rechtshulp zag – voor zover hier van belang – op het (forensisch) veiligstellen van de data op de door Ennetcom gehuurde servers van Bitflow Technologies Inc. in Toronto (Canada), teneinde deze data te kunnen gebruiken in de genoemde onderzoeken.
Door de autoriteiten van Canada is uitvoering gegeven aan dit rechtshulpverzoek en de vermelde data (hierna ook: Ennetcom-data) zijn op of vanaf 19 april 2016 veiliggesteld. Het gaat om een zeer grote hoeveelheid data, afkomstig van (tien)duizenden gebruikers van de diensten van Ennetcom.
De beslissing(en) van de Canadese rechter
Bij beslissing van 13 september 2016 heeft de Canadese rechter J. Nordheimer, van de Superior Court of Justice, regio Toronto, overwogen dat wordt ingestemd met een bevel verzending (‘sending order’) van de Ennetcom-data aan Nederland. Deze beslissing houdt onder meer het volgende in:
16. (…) Wat mij zorgen baart is dat, indien al deze data naar Nederland worden gestuurd, er theoretisch niets is dat de Nederlandse autoriteiten ervan zou weerhouden om die informatie op bewijsmateriaal te doorzoeken naar andere criminele activiteiten van anderen die niets met de lopende onderzoeken te maken hebben (…) en die op dit moment geen voorwerp van enig onderzoek vormen. Met andere woorden, dit zou een "fishing expedition" (…) kunnen worden (…). (…) het is wel degelijk een reëel risico en ik ben van mening dat het mijn plicht is om (…) bescherming tegen dat risico te bieden. (…)
20. Het is duidelijk dat ik (…) de bevoegdheid heb om in het bevel verzending alle voorwaarden op te nemen die ik wenselijk acht voor de bescherming van de belangen van derden zoals de personen hier, met betrekking tot wie de data informatie kunnen bevatten maar die niet betrokken zijn bij de vier onderzoeken. (…)
22. Deze bescherming kan geboden worden door het opnemen van een voorwaarde in het bevel verzending op grond waarvan andere Nederlandse opsporingsambtenaren die toegang tot de gegevens willen hebben daartoe door een gerecht in Nederland gemachtigd dienen te worden. Wanneer de data eenmaal daadwerkelijk in Nederland zijn en de rechtbank aldaar ervan overtuigd is dat er gegronde redenen zijn om opsporingsambtenaren toegang tot de gegevens te verlenen in het kader van een legitiem onderzoek door de politie, dan zie ik geen redenen om die
opsporingsambtenaren het recht hiertoe te ontzeggen door hen op te leggen een verzoek in te dienen voor machtiging van een gerecht in dit land. Wederzijdse rechtshulp gaat immers om assistentie door landen onderling. (…) Ik herhaal dat het voor een adequate bescherming van de belangen van derden zo dient te zijn dat toestemming voor toegang tot de gegevens door andere opsporingsambtenaren door een gerecht in Nederland wordt verleend en niet op grond van administratieve processen die er eventueel in dat land mogelijk zijn voor het verkrijgen van bewijsmiddelen.
Bij bevel verzending van 19 september 2016 heeft de Canadese rechter Nordheimer vervolgens gelast dat de Ennetcom-data aan Nederland worden verstrekt, onder de volgende voorwaarden:
1. Het bewijsmateriaal mag alleen worden gebruikt voor onderzoek en vervolging van strafbare feiten (…) die naar voren zijn gekomen in de volgende onderzoeken (…) (
de vier hiervoor genoemde strafrechtelijke onderzoeken).
2. Er mag niet op enige andere wijze toegang tot het bewijsmateriaal worden verkregen, noch mag het worden onderzocht of gebruikt in enig ander onderzoek in het Koninkrijk der Nederlanden tenzij hiervoor van tevoren een gerechtelijke machtiging door het Koninkrijk der Nederlanden is afgegeven.
Het vervolg in Nederland
Op 12 oktober 2016 zijn de Ennetcom-data overgedragen aan Nederland. Middels een vergelijking van de zogenoemde hashwaarden, die overeenkwamen, is de integriteit c.q. authenticiteit van de data vastgesteld.
Vervolgens zijn de data in de periode van oktober 2016 tot en met maart 2017 geüpload in Hansken, een door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) ontwikkeld systeem (zoekmachine) om grote hoeveelheden data te onderzoeken.
Op 19 oktober 2017 is door de politie in het onderzoek 26DeVink een “proces-verbaal restinformatie” opgemaakt (map 16, pagina 120 e.v.). Uit dit proces-verbaal blijkt dat bij analyse van de Ennetcom-data in het kader van het onderzoek 26DeVink berichten zijn aangetroffen die mogelijk van belang zijn voor een ander reeds lopend strafrechtelijk onderzoek in Nederland, te weten 11Himalaya, het onderzoek naar de liquidatie van [slachtoffer 2] op 20 februari 2014.
Naar aanleiding van dit proces-verbaal heeft de officier van justitie van het Landelijk Parket op 14 december 2017 een vordering gericht aan de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam, die is belast met het onderzoek 26DeVink (map 16, pagina 113 e.v.). De officier van justitie heeft – kort gezegd – gevorderd dat de rechter-commissaris toe zal staan dat de bedoelde restinformatie ter beschikking wordt gesteld aan het onderzoeksteam 11Himalaya.
Bij beschikking van 18 december 2017 heeft de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam deze vordering toegewezen en de officier van justitie gemachtigd om de restinformatie ter beschikking te stellen aan het onderzoeksteam 11Himalaya (map 16, pagina 109 e.v.). Deze beschikking houdt verder het volgende in:
Het is voorzienbaar dat het onderzoeksteam van 11Himalaya na het ontvangen van de huidige informatie zelf nog onderzoek zal willen verrichten aan en in de gegevens die zich op de servers van Ennetcom bevonden. Voor een dergelijk vervolgonderzoek kan de officier van justitie zich wenden tot de zaaks-rechter-commissaris van het onderzoek 11Himalaya.
Vervolgens is de restinformatie ter beschikking gesteld aan het onderzoeksteam 11Himalaya.
De (deel)onderzoeken van de megazaak Himalaya
Naar aanleiding van onderzoek aan de restinformatie heeft de officier van justitie in het arrondissement Noord-Holland op 11 januari 2018 een eerste vordering gericht aan de rechter-commissaris in de rechtbank Noord-Holland, die is belast met het onderzoek 11Himalaya (map 16, pagina 147 e.v.). De vordering zag – kort gezegd – op het mogen doen van onderzoek in de Ennetcom-data wat betreft twee e-mailadressen van gebruikers die (op basis van de verkregen restinformatie) te maken zouden hebben met de liquidatie van [slachtoffer 2] . De rechter-commissaris heeft deze vordering op 18 januari 2018 toegewezen (map 16, pagina 142 e.v.).
Hierna zijn zogenoemde vervolg-vorderingen ingediend, die nagenoeg volledig door de rechter-commissaris zijn toegewezen. Deze vorderingen zijn niet alleen gedaan in het onderzoek 11Himalaya, maar ook in de hiermee samenhangende onderzoeken 13Theezeef (het onderzoek naar de liquidatie van [M.A.H.] ) en/of Tienshan (het onderzoek naar de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 3] ).
Hiernaast zijn door de rechter-commissaris in de rechtbank Amsterdam, op vorderingen van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, vergelijkbare beslissingen genomen in de onderzoeken 13Reek (het onderzoek naar de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 4] en 13Dollar (het onderzoek naar de liquidatie van [slachtoffer 1] ).
Voor een overzicht van de vorderingen van de officier van justitie en de beslissingen van de rechters-commissarissen verwijst de rechtbank naar het schriftelijk requisitoir van het Openbaar Ministerie (pagina’s 17-18).
De rechtmatigheid van de Ennetcom-berichten
De verweren die door de raadslieden met betrekking tot de rechtmatigheid van de verkrijging van de Ennetcom-berichten zijn gevoerd, komen in de kern overeen met verweren die tot nu toe in andere strafzaken over dit onderwerp zijn gevoerd en die door verschillende gerechten zijn verworpen.
De rechtbank beslist in gelijke zin en acht daarbij met name het volgende van belang.
Het (forensisch) veiligstellen van de Ennetcom-data heeft, op vordering van de officier van justitie, op grond van een officieel rechtshulpverzoek plaatsgevonden in de onderzoeken 26DeVink, 26Koper, 13Rendlia en 13Rooibos.
In het onderzoek 26DeVink heeft de rechtbank Rotterdam op 21 september 2021 uitspraken gedaan en zowel het bedrijf Ennetcom (ECLI:NL:RBROT:2021:9086) als diens directeur en enig aandeelhouder (ECLI:NL:RBROT:2021:9085) wegens onder meer het deelnemen aan een criminele organisatie en (gewoonte)witwassen veroordeeld. In de uitspraken is overwogen dat bij het veiligstellen van de Ennetcom-data weliswaar artikel 125la Sv is geschonden – wegens het ontbreken van een voorafgaande machtiging van de (Nederlandse) rechter-commissaris – maar dat dit niet leidt tot bewijsuitsluiting van die data.
De rechtbank dient thans te beoordelen of de Ennetcom-berichten die in de megazaak Himalaya zijn onderzocht, en door politie en justitie zijn gebruikt, rechtmatig zijn verkregen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
Vaststaat dat deze Ennetcom-berichten zijn verkregen na telkens een voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris.
Een aantal van deze machtigingen is gegeven op grond van analoge toepassing van artikel 126ng lid 2 Sv. De andere machtigingen zijn gegeven ‘sui generis’, ter uitvoering van de beslissing(en) van de Canadese rechter, waarbij de rechter-commissaris in sommige gevallen heeft overwogen dat bovendien is vastgesteld dat aan de voorwaarden van artikel 126ng lid 2 Sv is voldaan.
Dit verschil in benadering is naar het oordeel van de rechtbank niet verwonderlijk, omdat niet alleen het (een en ondeelbare) Openbaar Ministerie, maar ook verschillende – onafhankelijk van elkaar opererende – rechters-commissarissen werd(en) geconfronteerd met de voorwaarde van een voorafgaande gerechtelijke machtiging die de Nederlandse wet niet kent.
Het moet in zekere zin pionieren zijn geweest. Wachten totdat de wetgever (eventueel) in actie zou komen, was daarbij, gelet op de dringende en gerechtvaardigde opsporingsbelangen, geen reële optie, net zoals vandaag de dag in de nasleep van het Prokuratuur-arrest van het Europese Hof van Justitie ten aanzien van artikel 126nd Sv.
De rechtbank acht beide soorten machtiging juridisch toelaatbaar. Wat betreft de machtiging ‘sui generis’ wijst de rechtbank er op dat de Ennetcom-data reeds door justitie waren veiliggesteld (en in diens bezit waren), vergelijkbaar met de inbeslagneming van voorwerpen, en dat de Hoge Raad in het Smartphone-arrest van 4 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:584) heeft overwogen dat in de wettelijke bevoegdheid tot inbeslagneming van voorwerpen, de bevoegdheid tot het verrichten van onderzoek aan die voorwerpen ligt besloten. De rechtbank stelt vast dat de rechter-commissaris op grond van artikel 125i Sv juncto artikel 104 lid 1 Sv de wettelijke bevoegdheid heeft om elke plaats te doorzoeken ter vastlegging van gegevens. Naar het oordeel van de rechtbank was de rechter-commissaris dus telkens bevoegd de machtiging te verlenen.
Gezien de onderliggende stukken – de zogenoemde aanvraagprocessen-verbaal van de politie en de vorderingen van de officier van justitie – is de rechtbank voorts van oordeel dat de rechter-commissaris ook telkens in redelijkheid tot de machtiging heeft kunnen komen.
Er was telkens sprake van een legitiem onderzoek naar zeer ernstige strafbare feiten, (voorbereidingen van) liquidaties, die een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren, en er waren telkens gegronde redenen om de machtiging te verlenen.
Voorts blijkt uit de machtigingen dat de rechters-commissarissen – in lijn met de beslissing van de Canadese rechter – zich bewust zijn geweest van de (te beschermen) belangen van derden, en dat zij die belangen in hun afwegingen hebben betrokken. Er zijn enkel machtigingen verleend indien sprake was van een redelijk vermoeden van schuld en de machtigingen zijn telkens beperkt tot een of meer specifieke e-mailadressen van mogelijke verdachten.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank deelt dan ook niet de opmerkingen van een enkele raadsman dat met de machtiging(en) sprake zou zijn geweest van een ‘ongeclausuleerde fishing expedition’ en ‘het schieten met een hagelgeweer op vogelvrije communicatie’.
De als gevolg van de machtigingen gemaakte inbreuken op de persoonlijke levenssfeer waren, gelet op het bovenstaande, gerechtvaardigd (artikel 8 lid 2 EVRM).
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de Ennetcom-berichten in de megazaak Himalaya rechtmatig zijn verkregen. Er is daarbij geen sprake geweest van een vormverzuim ex artikel 359a Sv.
Het vormverzuim dat de rechtbank Rotterdam in haar uitspraken van 21 september 2021 heeft vastgesteld, is begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte Ennetcom en diens directeur en enig aandeelhouder, en niet bij dat tegen de verdachten in de megazaak Himalaya. Dat vormverzuim valt als zodanig dan ook niet onder de reikwijdte van artikel 359a Sv.
De rechtbank ziet – zich in dit verband bewust van het arrest van de Hoge Raad van 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1889, rechtsoverweging 2.2.2) – geen reden om aan dit verzuim in de megazaak Himalaya enig rechtsgevolg te verbinden. In zekere zin is dit verzuim in de megazaak Himalaya ook hersteld, omdat in deze zaak wel telkens sprake is geweest van een voorafgaande machtiging van de (Nederlandse) rechter-commissaris. Bovendien is onvoldoende gebleken van concreet nadeel voor de verdachten in deze megazaak, waarbij geldt dat het belang dat strafbare feiten niet aan het licht komen, geen rechtens te respecteren belang is. De bruikbaarheid van de Ennetcom-berichten
De Ennetcom-berichten dienen naar het oordeel van de rechtbank te worden aangemerkt als andere geschriften in de zin van artikel 344 lid 1 onder 5 Sv. Dit betekent dat deze berichten alleen voor het bewijs kunnen worden gebruikt in verband met andere bewijsmiddelen, waarbij overigens wel geldt dat meerdere Ennetcom-berichten elkaar kunnen ondersteunen.
De rechtbank heeft zich er rekenschap van gegeven dat de Ennetcom-berichten die in het dossier zijn opgenomen, niet compleet zijn; enkel zijn daarin opgenomen de Ennetcom-berichten die in de visie van het Openbaar Ministerie relevant zijn, hetzij in belastende zin hetzij in ontlastende zin. Deze Ennetcom-berichten geven dus geen volledig beeld van de communicatie.
Voorts is de rechtbank zich ervan bewust dat het bij de duiding van de Ennetcom-berichten – net als bij tapgesprekken – aankomt op de context en dat berichten niet zelden op verschillende manieren kunnen worden geïnterpreteerd.
Anderzijds geldt dat alle raadslieden in de gelegenheid zijn gesteld om het NFI te bezoeken en daar in Hansken onderzoek te doen in alle Ennetcom-data die aan het onderzoeksteam van de megazaak Himalaya ter beschikking zijn gesteld.
Voorts zijn de meeste verdachten, hetzij tijdens hun politieverhoren hetzij tijdens de behandeling van hun zaak ter terechtzitting, geconfronteerd met de voor hen (meest) relevante Ennetcom-berichten en de mogelijke interpretatie daarvan, zodat voor hen de gelegenheid heeft bestaan – zo nodig – uitleg te geven over die berichten en/of aan te geven dat een bepaalde interpretatie niet juist is.
Met dit in het achterhoofd, heeft de rechtbank de Ennetcom-berichten slechts voor het bewijs gebruikt, indien de rechtbank overtuigd is van haar lezing van die berichten en wanneer die lezing voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
3.3.5Deelname aan een criminele organisatie
Het deelnemen aan een criminele organisatie, zoals aan de verdachte is ten laste gelegd, is strafbaar gesteld in artikel 140 Sr. Deze strafbaarstelling heeft betrekking op de persoonlijke betrokkenheid van de verdachte bij een criminele organisatie. (Hoge Raad 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:575) Om tot een bewezenverklaring van dit feit te kunnen komen, dient de rechtbank in de eerste plaats te beoordelen of sprake was van een criminele organisatie en zo ja, of bewezen kan worden dat de verdachte aan deze organisatie heeft deelgenomen.
Onder een organisatie moet worden verstaan een samenwerkingsverband tussen tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet vereist is dat daarbij komt vast te staan dat elke deelnemer aan deze organisatie moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere deelnemers, of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. (Hoge Raad 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134) Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van meer misdrijven. (Hoge Raad 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148) Oogmerk op het plegen van één misdrijf is dus onvoldoende. Voor het bewijs van dat oogmerk – waartoe ook het naaste doel dat de organisatie nastreeft moet worden gerekend – zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie. (Hoge Raad 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502) De tenlastelegging houdt in dat sprake was van een criminele organisatie die, kort gezegd, tot oogmerk had het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen – waaronder de verklaring van de medeverdachte [I.K.] – acht de rechtbank bewezen dat in ieder geval in de periode van 1 december 2013 tot en met 31 mei 2016 een criminele organisatie actief was die tot oogmerk had het plegen van de zojuist genoemde misdrijven. De rechtbank acht daarbij met name het volgende van belang.
Uit diverse processen-verbaal, verstrekt door het Team Criminele Inlichtingen (TCI), kan volgens de politie worden opgemaakt dat er een conflict in de onderwereld gaande was tussen twee groepen, te weten de groep van [G.M.] en de groep van [H.A.S.] . De aanleiding voor het conflict zou zijn gelegen in de onderschepping van een grote partij cocaïne in de haven van Antwerpen in 2012.
Op 29 december 2012 vond er in de Amsterdamse Staatsliedenbuurt een dubbele liquidatie en een poging tot liquidatie plaats. Bij deze liquidatie is de broer van [O.L.] , [Y.L.] , om het leven gekomen. Aangenomen wordt dat de groep van [G.M.] achter deze aanslag zat, als wraak voor de liquidatie van [N.B.] op 18 oktober 2012 in Antwerpen. [N.B.] stond bekend als de rechterhand van [G.M.] .
Op 27 december 2013 omstreeks 19.00 uur heeft een poging tot liquidatie van [G.M.] plaatsgevonden op de Vaartstraat in Amsterdam. Op 28 en 29 december 2013 vindt, via PGP-toestellen, versleutelde communicatie plaats waaruit blijkt dat [G.M.] wraak wil nemen. Uit de berichten van 28 december 2013 kan worden opgemaakt dat [D.M.] via [E.L.] de groep van [G.M.] bij elkaar krijgt. Ook heeft [D.M.] contact met [S.I.] waarbij hij aangeeft:
‘dat ze het gisteren allemaal beseften en daarom even met elkaar moeten gaan zitten’. Tevens wordt door [D.M.] en [E.L.] gebeld naar [I.K.] , maar het lijkt er sterk op dat hij zijn telefoon niet opneemt. Om 13.10 uur op 28 december 2013 geeft [E.L.] aan dat ze er zijn. In de periode van 14.00 uur tot en met 16.00 uur maakten onder meer de telefoons van [D.M.] , de verdachte en [E.L.] gebruik van dezelfde BTS-sides in Amsterdam Noord.
[G.M.] communiceert met name met [N.H.] , [K.J.] en [D.M.] , maar ook met [E.L.] . In de avond van 28 december 2013 zegt [G.M.] tegen [E.L.] :
‘We gaan er vol tegen aan nu. Geen weg terug’.
[G.M.] vraagt op 29 december 2013 aan [D.M.] om ‘een paar goede gasten’ te regelen. [K.J.] geeft op deze dag aan [G.M.] aan:
‘we moeten gewoon echt gaan zuiveren om ons heen en de boel strakker aantrekken’. [N.H.] geeft op 29 december 2013 aan [G.M.] aan:
‘hun hebben al de start knop gedrukt bij onze brada (…) bijna hadden ze weer 1 van ons dus gewoon beginnen als packman pakken wat je kan en dan vallen ze wel weer uit elkaar’en
‘We gaan ze laten schudden als een vulkaan’.
Himalaya
Op 20 februari 2014 is [slachtoffer 2] door [M.A.H.] geliquideerd. De rechtbank acht bewezen dat [I.K.] en [G.C.] medeplegers van deze liquidatie waren.
In het vonnis in de zaak tegen de medeverdachte [I.K.] heeft de rechtbank in dat verband overwogen:
“De verdachte heeft verklaard dat ná de poging tot liquidatie van [G.M.] eind december 2013 en een daarop volgende bomaanslag in de auto van [G.M.] , door [G.M.] en anderen werd vermoed dat (onder meer) [slachtoffer 2] hiermee te maken zou hebben.
Volgens de verdachte had [D.M.] dan ook ‘groen licht’ van [G.M.] gekregen om [slachtoffer 2] uit de weg te laten ruimen, te liquideren.”
Liquidatie [G.M.]
Op 22 mei 2014 is [G.M.] op straat geliquideerd in Amstelveen.
Tienshan
In de periode vanaf 24 juli 2014 communiceert [I.K.] middels PGP-berichten met zijn oom [El H.] . Uit de berichten kan worden opgemaakt dat [slachtoffer 3] , de neef van [slachtoffer 2] , werd geobserveerd en dat er onder een door hem gebruikt voertuig een GPS-baken, Track and Trace-systeem, was geplaatst (‘geplakt’). Op 25 juli 2014 om 2.57 uur stuurt [I.K.] aan [El H.] : ‘Flikker hij zit achter alles achter mij en die gwen kk hond’. [El H.] vraagt om 3.14 uur: ‘Maar moet boe ook nog of alleen deze aap??’. Op 30 juli 2014 vraagt [El H.] aan [I.K.] : ‘Hoeveel krijg je voor die neger??’. [I.K.] antwoordt: ‘Zoek die neger of Boeloeloe ik krijg niks ze willen me dede idioot’. [El H.] stuurt vervolgens aan [I.K.] : ‘Boeloeloe rijd nog steeds zelfde brommer maar die neger staat toch op de dodenlijst of niet? Eerst die neger boe moeten we timeren neger weten we al alles over’.
De rechtbank acht bewezen dat [I.K.] en [El H.] , samen met onder andere [D.M.] , zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 3] . De rechtbank acht voorts bewezen dat [G.C.] hieraan medeplichtig is geweest.
In het vonnis in de zaak tegen de medeverdachte [I.K.] heeft de rechtbank in dat verband overwogen:
“De verdachte heeft verklaard dat [D.M.] de opdracht voor deze (voorgenomen) liquidatie heeft gegeven, omdat – ná de liquidatie van [slachtoffer 2] (…) – het vermoeden bestond dat [slachtoffer 3] wraak wilde nemen. Ook werd vermoed dat [slachtoffer 3] achter de liquidatie van [G.M.] (op 22 mei 2014) zou zitten.”
Dollar
Op 13 juli 2014 is [slachtoffer 1] door [M.A.H.] geliquideerd. Het eigenlijke doelwit was [O.L.] . De rechtbank acht bewezen dat onder andere [I.K.] medepleger van deze liquidatie was. Hij heeft zowel met [D.M.] als met [S.I.] contact over de fout die bij deze liquidatie is gemaakt. Het wapen waarmee [slachtoffer 1] is doodgeschoten wordt op 22 juli 2014 aangetroffen bij [E.L.] . Op de tas waarin het wapen zich bevond is DNA aangetroffen van de verdachte.
Communicatie na Dollar
Uit PGP-berichten blijkt dat er direct na de fout van [M.A.H.] wordt doorgegaan met de liquidatieplannen. Op 13 juli 2014 om 16.04 stuurt [D.M.] aan [I.K.] een bericht: ‘ik weet het man kutzooi maar haal het gelijk weer uit je hoofd ok en focus op die gasten bro kunnen we hem nog doen denk je?’. [I.K.] antwoordt: ‘Ik weet echt nniet bro is de zelfde straat enzo he dus ik ga kijken als ze hem straks daar zien geparkeerd of anders die bad kijken’. [D.M.] reageert: ‘Ok bro we moeten verder bro is kut en erg wat is gebeurd bro maar moeten verder’.
In de onderzoeken Himalaya en Theezeef zijn diverse processen-verbaal opgemaakt met PGP-berichten, waarin wordt gesproken over [naam 3] in de vorm van ‘ [bijnamen] ’. Uit de berichten valt op te maken dat men hem/hen wil liquideren. De [naam 3] die hier bedoeld wordt is een tweeling genaamd [broer 1] en [broer 2] .
Op 13 juli 2014 om 21.48 uur, de avond na de fout van [M.A.H.] , stuurt [D.M.] aan [I.K.] : ‘deze man is een probleem aan het worden bro ik ga ff nadenken wat te doen bro’. [I.K.] en [D.M.] vertrouwen [M.A.H.] niet meer. Op 20 augustus 2014 stuurt [D.M.] aan [I.K.] : ‘ik ben gaan denken misschien heeft hij ze idd alles gezegd bro want hij is goed met hun begrijp je want opeens wilde hij niks meer weet je nog maar vraagt me steeds bro wie kan ik allemaal doen maar vervolgens gebeurd niks en blijven die gasten niet meer thuis is toch raar man’. [I.K.] antwoordt: ‘Ja jongen bro echt rare shit iedereen vindt die tt onder wens omar bad slaapt ook niet meer thuis echt rare shit’ en ‘Hoe weten ze alles kan toch niet bro serieus’. Op 21 augustus 2014 stuurt [I.K.] aan [D.M.] : ‘Bro het is iran die met ze praat gwn vegen direct’. Aan [Y.A.] stuurt hij daarna: ‘hij was onze kant nu neus de kant hij vertelt ze alles’.
[D.M.] heeft op 20 augustus 2014 aan [I.K.] bericht: ‘Bro die hond is de lul bro geloof me ik heb die dikke nu gemeld dat het een mannetje van [naam 3] is dus ik hoop dat ie pap gaat trekken’. Met “die dikke” wordt vermoedelijk [N.H.] (Chavez) bedoeld. Op 23 augustus 2014 vraagt [I.K.] aan [D.M.] of hij nog bevestiging heeft gekregen van ‘oog’ ( [K.J.] ) ‘gwn gassen’.
Theezeef
Op 3 september 2014 is [M.A.H.] geliquideerd. Het is tot op heden niet bekend wie de schutter is geweest. De rechtbank acht evenwel bewezen dat [I.K.] en [D.M.] medeplegers van deze liquidatie waren. Na de liquidatie, op 4 september 2014, geeft [I.K.] aan [D.M.] aan – naar aanleiding van een artikel op de website van AT5:
“Geliquideerde man is Iraniër [M.A.H.] (26)”– dat [N.H.] (‘Chavez’) en [K.J.] (‘Oog’) het nu ook zien en wel ‘pap’ gaan trekken. Op 5 september 2014 zegt [I.K.] tegen [D.M.] : ‘is ze eigen schuld bro serieus hoefte niet maar ja hij koos er voor’. [D.M.] reageert: ‘Klopt bro (…) die man heeft ons verraden bro en dat is een les voor anderen bro’.
Financiële notities
In de Ennetcom-data van een door [N.H.] gebruikt e-mailadres zijn financiële notities aangetroffen. Uit deze notities blijkt dat er niet alleen bedragen aan personen worden betaald, maar ook betalingen worden verricht ten behoeve van ‘huur’, ‘pantser’ en ‘belhuis’. Ook in de Ennetcom-data van een door [K.J.] gebruikt e-mailadres worden financiële overzichten aangetroffen. In een in het appartement van [S.I.] in Benidorm (Spanje) in beslag genomen telefoon is voorts de volgende financiële notitie aangetroffen:
In deze notitie, genaamd ‘Nieuwe boekH’ (nieuwe boekhouding), is naast een overzicht van betalingen aan personen, ook een overzicht opgenomen van PGP-toestellen, bij wie deze in gebruik zijn en of ze verlengd of nieuw zijn, dan wel vervangen of geactiveerd moeten worden.
In bijlage II bij dit vonnis zijn de bewijsmiddelen opgenomen waaruit blijkt dat de volgende bijnamen bij de volgende personen horen:
- Elvis: [D.M.]
- Nemoes: [S.I.]
- Lip: [I.K.]
- Spartan: [G.C.]
- Oog: [K.J.] .
Uit de PGP-berichten blijkt dat [I.K.] in eerste instantie een maandelijkse bijdrage van de organisatie kreeg van € 2.500,-. [I.K.] geeft op 18 september 2014 aan [K.J.] aan dat hij het met dat bedrag niet redt: ‘betaal ik net huis en borg mee en ik deel altijd geld met 2 jongens die autos halen en die alles zeggen’. [K.J.] antwoordt: ‘Bro we kunnen niet maandelijks iedereen geven (…) die jongens moeten krijge voor wat ze doen die 2500 is voor jou om je kostEn te betalen ik kan geen 10 man maandelijks geld geven’. [I.K.] stuurt het antwoord van [K.J.] door aan [S.I.] en [D.M.] . De drie personen beklagen zich vervolgens over hun inkomen. Zo zegt [I.K.] : ‘Kan liever uitkering nemen komt bijna op zelfde neer en broodjes verkopen bij kappie’. [S.I.] zegt dat ze aan het lijntje worden gehouden. Uit de berichten en de financiële notities kan worden opgemaakt, dat [S.I.] en [D.M.] elk € 5.000,- per maand van de organisatie ontvangen, dat de maandelijkse bijdrage van [I.K.] is verhoogd tot € 3.000,- en dat ook [G.C.] (‘Spartan’) als werker € 2.000,- ontvangt.
Dodenlijst
In de Ennetcom-data van het tijdens zijn aanhouding op 7 juni 2015 onder [G.C.] aangetroffen PGP-toestel is een
‘To Do’lijst aangetroffen. De lijst is op 23 maart 2015 aangemaakt en op 7 mei 2015 aangepast. Op de lijst staan onder meer adressen van de moeder en zussen van [slachtoffer 3] (‘ [bijnaam] ’), [slachtoffer 4] (‘Boeloe’), [O.L.] en de broers [naam 3] , althans adressen die met deze personen in verband kunnen worden gebracht.
[slachtoffer 3] was het beoogde slachtoffer in de zaak Tienshan.
[O.L.] was het beoogde slachtoffer in de zaak Dollar. [O.L.] is, zoals vermeld, de broer van de in de Staatsliedenbuurt doodgeschoten [Y.L.] . Hij lijkt een sturende rol te hebben gekregen in de groepering rond [H.A.S.] .
Ook [slachtoffer 4] en de broers [naam 3] waren beoogde doelwitten van de organisatie.
De rechtbank roept in herinnering dat in één van de berichten in het onderzoek Tienshan over ‘dodenlijst’ wordt gesproken. [I.K.] heeft bij de politie verklaard dat er inderdaad een dodenlijst bestond.
Ook is in de Ennetcom-data van dit toestel een notitie aangetroffen met de naam
‘Kennie’s allemaal OT, AT en recherche’. Deze notitie is eveneens op 23 maart 2015 aangemaakt en bevat gegevens van diverse voertuigen (merk, type, kenteken). Uit navraag bij het RDW, de Rijksdienst voor het wegverkeer, is gebleken dat het gaat om voertuigen van de politie dan wel politiemedewerkers.
Reek
[slachtoffer 4] was het beoogde slachtoffer in de zaak Reek. Ook hij maakte deel uit van de groepering rond [H.A.S.] . Uit berichten aangetroffen op de door het NFI gedecrypte telefoon van [S.I.] blijkt dat er op 3 oktober 2015 een observatie heeft plaatsgevonden op [slachtoffer 4] , die zich op dat moment in de Sporthallen Zuid in Amsterdam bevond, met als doel hem die dag op straat te liquideren. In de zaak tegen [R.P.] acht de rechtbank bewezen dat hij zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 4] . Hij stond op 3 oktober 2015 in contact met de door hem geregelde schutter – die op een brug nabij de sporthal [slachtoffer 4] stond op te wachten – en daarnaast met [S.I.] , die op zijn beurt weer contact had met [I.K.] .
Beoogde doelwitten
In een andere, op 30 november 2015, onder [S.I.] in beslag genomen telefoon is een notitie aangetroffen genaamd ‘Gesprek eye’, opgeslagen op 26 oktober 2015. Hieruit blijkt dat [S.I.] en [K.J.] op 25 oktober 2015 een gesprek hebben gevoerd over (kort gezegd) ‘het boven aan de lijst zetten van [slachtoffer 3] (“ [bijnaam] ’) omdat dit wel een mannetje van hun is waar ze hun wel pijn mee doen’. Ook wordt er gesproken over [naam 3] en over het bedrag dat betaald kan worden voor [slachtoffer 4] (‘die bolle’). [K.J.] geeft aan niet meer dan 100 te geven omdat hij ‘geen hotspot is’.
Vanuit het onderzoek 26Sassenheim is een proces-verbaal verstrekt met betrekking tot het e-mailadres [e-mailadres] . De rechtbank acht voldoende komen vast te staan dat dit e-mailadres in gebruik is geweest bij [I.K.] . In de berichten van dit e-mailadres, in mei 2016, wordt gesproken over of ‘die bolle’ is gespot, waar ‘Boeloeloe’ rijdt en het ‘plakken’ van een scooter. Op 27 mei 2016 wordt door een onbekend gebleven persoon aan [I.K.] gevraagd wat een ‘driver’ krijgt voor rijden bij een ‘veegje’. [I.K.] antwoordt dat hij een keer 25 heeft gegeven en een keer 30, voor alleen rijden en niets anders. De ‘hitter’ kreeg toen 75. Uit de communicatie met een andere onbekend gebleven persoon op 29 mei 2016 blijkt dat er nog steeds maandelijks ‘pap’ van oog wordt gekregen, maar dat men dit liever op een vaste dag, bijvoorbeeld iedere 15e van de maand, zou willen ontvangen.
Conclusie
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich meerdere jaren, in wisselende samenstelling, maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van liquidaties, dan wel voorbereidingen daartoe, alsmede het bezit van vuurwapens en munitie. Daarbij werd een dodenlijst gehanteerd. De leden van de organisatie maakten gebruik van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Ook maakten zij gebruik van vuurwapens, (gestolen) voertuigen en bakens, zoals in de afzonderlijke zaaksdossiers bewezen is verklaard. Zij werden voor hun werkzaamheden door de organisatie betaald. Een groot deel van de leden kreeg een maandelijks inkomen, dat niet anders kan worden gezien dan een (vast) salaris voor een crimineel dienstverband. Dat enkele leden van de organisatie ook in andere samenwerkingsverbanden opereerden, bijvoorbeeld met het doel om plofkraken of overvallen te plegen, dan wel zich met cocaïnehandel bezighielden, doet aan het voorgaande niet af.
Dat het oogmerk van de organisatie niet alleen zag op moord en de voorbereiding daarvan, maar ook op het bezit van vuurwapens en munitie, volgt reeds uit het feit dat voor liquidaties wapens en munitie noodzakelijk zijn.
Hierbij roept de rechtbank in herinnering dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad tot het oogmerk van de organisatie ook moet worden gerekend het naaste doel dat de organisatie nastreeft. Het plegen van liquidaties heeft als noodzakelijk, en daarmee door de organisatie gewild gevolg dat tevens overtredingen van de Wet wapens en munitie worden begaan.
Bij de liquidatie van [slachtoffer 2] is gebruik gemaakt van twee vuurwapens, een semiautomatisch pistool en een machinepistool van het type Skorpion. Ná deze liquidatie wordt in PGP-berichten gesproken over het uit elkaar halen van deze wapens.
Bij de liquidatie van [slachtoffer 1] is gebruik gemaakt van een pistoolmitrailleur van het merk CZ. Zoals hiervoor vermeld, is dit wapen ná de liquidatie bij [E.L.] aangetroffen.
En ook bij de liquidatie van [M.A.H.] is gebruik gemaakt van een vuurwapen, vermoedelijk een semiautomatisch pistool.
[I.K.] heeft bij de politie verklaard dat wapens op een locatie werden bewaard.
Daarnaast werd er ook over wapens gecommuniceerd.
Op 7 maart 2014 stuurt [N.H.] aan [I.K.] : ‘ik heb zo ie zoe pippa hier ligt doorgeladen op de tafel’. Op 23 augustus 2014 vraagt [I.K.] aan [D.M.] , in het kader van de voorgenomen liquidatie van [M.A.H.] , of er wel ‘apparaten’ zijn. [D.M.] antwoordt daarop dat die bij Reus ( [G.C.] ) liggen.
Deelnemen aan een criminele organisatie
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn indien de verdachte:
1. behoort tot het samenwerkingsverband en
2. een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. (Hoge Raad 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264) In het bestanddeel
deelneming aaneen organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr ligt tevens een opzetvereiste van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor "deelneming" voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd. (Hoge Raad 18 november 1997, NJ 1998/225)
Ook hoeft de verdachte geen opzet op die concrete misdrijven te hebben. (Hoge Raad 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651) Dit is niet anders indien het oogmerk van de organisatie is gericht op het plegen van misdrijven van uiteenlopende aard. (Hoge Raad 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4122) De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat de verdachte aan de criminele organisatie heeft deelgenomen en zo ja, gedurende welke periode. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen is voor de rechtbank genoegzaam komen vast te staan dat de verdachte heeft behoord tot het samenwerkingsverband en dat hij wist dat de criminele organisatie tot oogmerk had het plegen van de misdrijven van moord, voorbereiding van moord en het bezit van vuurwapens en munitie.
Reeds in december 2012 schrijft [D.M.] , de broer van de verdachte, in een brief aan [G.M.] (Swa) – die is aangetroffen op de computer van de vriendin van [D.M.] – het volgende:
“Swa er gaan wat dingen niet goed buiten, van onze kant staat het stil omdat er geen pap is voor bepaalde dingen (…) onze mensen staan stil.
(…)
Swa toen je binnen kwam te zitten heeft chaviz 25 bij mo genomen en daar heb ik het volgende mee gedaan namelijk 5 vaste lasten 3 dani 4 camera’s 10 heb ik gebruikt voor 4 kattepulten 1500 aan [verdachte] .
Swa ze zijn met mij en [verdachte] bezig ze zijn bij mijn moeder aan de deur geweest
1 belde aan (…) met zijn hand in zijn zak en die ander achter het stuur in de auto (…) of [D.M.] of [verdachte] aanwezig waren of waar ze wonen (…)”
Ook al staat niet vast dat deze brief daadwerkelijk aan [G.M.] is verstuurd, het document behelst wel een schriftelijke verklaring van [D.M.] , waarin wordt gesproken over “onze kant” (de groep van [G.M.] en [D.M.] ), “pap” (geld) en een kennelijk geldbedrag waarvan onder andere vaste lasten, katapulten (wapens) en de verdachte zijn betaald.
Op 3 juni 2015 vindt een telefoongesprek plaats tussen [D.M.] , die op dat moment in Spanje verblijft, en de verdachte, in de taal Papiaments. In dit gesprek, dat is afgeluisterd en vertaald, wordt onder meer het volgende gezegd:
D: Hey luister wat ik je zeggen ... ik heb net gehoord dat vanaf nu binnen een week, willen ze je te pakken nemen (…)
(…)
D: (…) want ze hebben gezegd dat er iemand bij jou in de buurt (uit je buurt) je gaat lokken, zodat je daar naartoe komt en dan gaan ze je pakken (afmaken). Dus luister wat ik ga doen ik regel morgen een ticket swa ... dan kom je naar me toe broer ... hoor je me?
H: (stil) ... jah.
(…)
D: (…) zeg tegen je vrouw en kinderen dat je (…) maar zeg niet waar je naar toe gaat, vertel het aan (de rechtbank begrijpt:) niemand waar je naartoe gaat (…) ik ga je ticket boeken en ik stuur je zo hoe laat je moet vliegen (…)
Gebleken is dat de verdachte – die bij de politie heeft verklaard dat hij in 2015 is gewaarschuwd dat hij op een dodenlijst zou staan – in de dagen na dit telefoongesprek naar Spanje is vertrokken.
De verdachte kende vele andere deelnemers aan de organisatie. Naast zijn broer [D.M.] , kende hij [G.M.] , [N.H.] (Ziggy), [K.J.] , [E.L.] , [I.K.] , [G.C.] en [M.A.H.] , die hij kende onder de bijnamen “Jack Sparrow” en “Iran”.
De verdachte maakte, toen [G.M.] nog leefde, gebruik van een PGP telefoon. Hij liet [M.A.H.] ook van deze telefoon gebruikmaken. Van PGP telefoons is algemeen bekend – hetgeen de medeverdachte [I.K.] heeft bevestigd – dat deze worden gebruikt om heimelijk te kunnen communiceren in verband met criminele activiteiten.
Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte in het bezit was van een of meer vuurwapens en dat hij regelmatig een kogelwerend vest droeg, althans bij zich had. De rechtbank wijst in dit verband op de OVC-gesprekken van de verdachte – waarin wordt gesproken over vesten, ‘strep’ (straattaal voor vuurwapen) en ‘een hele lange loop’ – die steun bieden aan de verklaringen van [I.K.] over dit onderwerp.
In een van deze OVC-gesprekken, dat van 26 februari 2015, zegt de verdachte bovendien:
“(…), maar ik heb geen tijd voor die kat en muis spel, wanneer het tijd voor hem is is het tijd, weet je hoeveel mensen, dat ik alleen hoef te zeggen hé gi, je weet toch, en die man heeft een probleem”.
In een ander OVC-gesprek, dat van 23 april 2015, waarin wordt gesproken over een artikel in het tijdschrift Panorama over Ziggy en zijn (omgebrachte) vriendin [naam 4] , geliquideerd in Amsterdam op 8 december 2014 – zegt de verdachte onder meer:
“Swa heeft ons allemaal groot gebracht”en (in reactie op het artikel)
“Hun hadden ruzie over het feit dat zij wou gaan ‘snitchen’ bij die vrouw van Swa, dat ‘hij’ het had gedaan. Maar hij wou dat niet. Dat is de waarheid, dat weten hun weer niet. Snap je wat ik bedoel? Ze schrijven dingen mooier dan het is, maar ik weet het dieper (fon.) dan hun”.
De bewijsmiddelen houden verder in dat:
- de verdachte op 24 december 2013 de gepantserde BMW van zijn broer [D.M.] naar [G.M.] heeft gebracht, die deze auto gebruikte voor zijn veiligheid;
- na de poging tot liquidatie van [G.M.] in de vroege avond van 27 december 2013, als [G.M.] op het politiebureau is, de verdachte in de buurt van dat politiebureau is, samen met [naam 5] , en dat beiden daar ook contact hebben met [D.M.] en [K.J.] ;
- de telefoon (met daarin het toenmalige nummer) van de verdachte in de middag van 28 december 2013 een beweging maakt richting Amsterdam Noord, waar volgens PGP communicatie – zoals hiervoor in de algemene overwegingen is vermeld – de groep van [G.M.] bijeenkomt. Uit de voorafgaande PGP communicatie tussen [D.M.] en [E.L.] volgt dat met de komst van “lieve” (een bijnaam van de verdachte) de groep compleet is.
Deze laatste bevindingen bieden naar het oordeel van de rechtbank steun aan de verklaringen van [I.K.] , inhoudende dat er regelmatig bijeenkomsten/ontmoetingen van de groep waren en dat de verdachte er bijna altijd was.
Volgens [I.K.] kwam de verdachte of alleen, of met [G.C.] en/of [M.A.H.] , vrienden van de verdachte. De verdachte heeft dit laatste bevestigd. Volgens [I.K.] zijn [G.C.] en [M.A.H.] (deelnemers aan de criminele organisatie) via de verdachte in contact gekomen met [D.M.] . De rechtbank acht deze verklaring geloofwaardig. In dat verband wijst de rechtbank ook op een OVC-gesprek van de verdachte, dat van 2 maart 2015, waarin over “reus” (een bijnaam van [G.C.] ) wordt gesproken. De verdachte zegt in dit gesprek:
“(…) hij is echt, hij is m’n brother man (…) die man is gewoon ready voor (…)”en
“Iedereen is ready, maar die man is je weet toch, hij heeft een tijdje meegelopen met mij en [E.L.] toch”.
Tot slot wijst de rechtbank nog op de WhatsApp-berichten tussen [G.C.] en [D.M.] die zijn aangetroffen op de in 2019 in Spanje inbeslaggenomen mobiele telefoon van [D.M.] . Ook al stammen die berichten uit 2017-2018, geven zij naar het oordeel van de rechtbank een treffend inkijkje in de onderlinge contacten.
[G.C.] zit in deze periode vast in verband met het onderzoek 13Sulafat, waarin hij uiteindelijk tot 5 jaren gevangenisstraf is veroordeeld wegens het medeplegen van het voorbereiden van brandstichting en wapenbezit (ECLI:NL:GHAMS:2017:5436); van de verdenking van het medeplegen van het voorbereiden van een liquidatie is [G.C.] vrijgesproken. [G.C.] zegt in de berichten dat hij [D.M.] en (een) ander(en) (“jullie”) heel erg mist, hij bedankt [D.M.] voor alles dat die voor hem en zijn vrouw doet (onder andere het sturen van “pap”) en hij zegt dat als hij weer buiten is (terug komt), [D.M.] het dubbele kan verwachten. Ook wordt in de berichten over de verdachte, [S.I.] (Nemoes) en [I.K.] (Lomba) gesproken, die kennelijk tot de “boys”, de “familie”, behoren. Met betrekking tot de verdachte zegt [G.C.] :
- dat niemand aan “kleine” komt, dat “kleine” zijn broeder (brada) is, dat “H” er altijd voor hem is geweest en hij voor “H”, dat hij “H” vanaf dag 1 heeft beloofd dat hij op hem zou passen, tot het einde; familie, nummer 1;
- dat [D.M.] en (een) ander(en) (“jullie”) ook goed op “H” moeten letten.
De raadsman heeft in zijn pleidooi (vanaf pagina 30) bepleit dat onvoldoende bewijs voor wetenschap voorhanden is. Zoals uit het voorgaande volgt, gaat de rechtbank aan dit verweer voorbij.
De feiten en omstandigheden die de raadsman in dit verband naar voren heeft gebracht – onder meer dat er geen PGP communicatie van de verdachte is aangetroffen, dat de verdachte niet in de verschillende (financiële) administraties van de organisatie wordt genoemd en dat de verdachte in OVC-gesprekken zegt dat hij nooit tot de groep heeft behoord en dat hij zijn eigen dingen is gaan doen – leggen, in het licht van het voorgaande, onvoldoende gewicht in de schaal.
Om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit te kunnen komen, is vereist dat tevens is bewezen dat de verdachte een aandeel heeft gehad in, dan wel ondersteund heeft, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Zoals hiervoor reeds is vermeld, heeft de verdachte op 24 december 2013 de gepantserde BMW naar [G.M.] gebracht en was hij op 28 december 2013 bij de bijeenkomst van (leden van) de criminele organisatie in Amsterdam Noord aanwezig, na de poging tot liquidatie van [G.M.] de dag ervoor.
Het dossier bevat diverse aanwijzingen voor andere, concrete deelnemersgedragingen van de verdachte, zoals:
- het aantreffen van het DNA-profiel van de verdachte op een huls op de plaats delict van de poging tot liquidatie van [naam 6] op 17 augustus 2013 in Amsterdam (map 3, pagina 44);
- eventuele betrokkenheid van de verdachte in het deelonderzoek Himalaya, blijkende uit de Ennetcom berichten van [G.C.] (zijnde de gebruiker van het e-mailadres beginnend met 26v0) van 16 februari 2014 om 05.45 uur (
- eventuele betrokkenheid van de verdachte in het deelonderzoek Dollar.
Anders dan het Openbaar Ministerie en de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat het wat betreft de eventuele betrokkenheid van de verdachte in het deelonderzoek Dollar niet bij aanwijzingen is gebleven, maar dat voldoende bewijs voorhanden is om betrokkenheid van de verdachte in dit deelonderzoek vast te stellen. De rechtbank motiveert dit als volgt.
Op 22 juli 2014 is onder [E.L.] een vuurwapen in beslag genomen. [E.L.] verbleef in die tijd bij zijn vriendin [naam 7] , in haar woning aan de [adres 2] . Kort voor zijn aanhouding had [E.L.] de doos met daarin (onder andere) de tas waarin het vuurwapen zat, op het balkon van de buren gegooid.
Het vuurwapen betrof een pistoolmitrailleur dan wel machinepistool. Op grond van het onderzoek van het NFI is komen vast te staan, dat dit het vuurwapen was waarmee [slachtoffer 1] op 13 juli 2014 is geliquideerd.
In het vonnis in de strafzaak tegen de medeverdachte [I.K.] heeft de rechtbank vastgesteld dat deze liquidatie feitelijk is gepleegd door [M.A.H.] , maar dat – ook al was sprake van een zogenoemde vergismoord – [I.K.] en [D.M.] voor deze liquidatie mede verantwoordelijk zijn, en dat zij deze moord tezamen en in vereniging met elkaar hebben gepleegd. De moord is gepleegd in “de jacht op [O.L.] ”, een van de beoogde doelwitten van de criminele organisatie.
Ergens ná de liquidatie van [slachtoffer 1] , in de periode van 13-22 juli 2014, moet het vuurwapen van [M.A.H.] – al dan niet via een of meer anderen – naar [E.L.] zijn gegaan, die, net als [M.A.H.] , ook een deelnemer aan de criminele organisatie was. Dit laatste baseert de rechtbank met name op:
- het feit dat ook [E.L.] de gebruiker was van een e-mailadres van Ennetcom (u0z3), welk adres in onder meer de PGP telefoons van [G.M.] , [D.M.] en [I.K.] stond opgeslagen (map 15, pagina 309 e.v.);
- de betrokkenheid van [E.L.] bij de hiervoor beschreven gebeurtenissen van eind december 2013 (PGP communicatie en aanwezigheid bij de bijeenkomst in Amsterdam Noord, na de poging tot liquidatie van [G.M.] );
- de omstandigheid dat [E.L.] in de avond en nacht van 25 op 26 mei 2013 met onder andere [D.M.] en [S.I.] op het feest Waterfront in het Scheepvaartmuseum in Amsterdam was (map 3, pagina 55) en dat hij na de dodelijke schietpartij die nacht in dat museum – gepleegd door [S.I.] , waarbij [naam 8] om het leven is gebracht – werd aangetroffen in een auto met daarin een vuurwapen, terwijl hij bovendien een kogelwerend vest droeg (map 3, pagina 92);
- als ook de hierna vermelde OVC-gesprekken.
[E.L.] is op 7 november 2015 in Krommenie geliquideerd.
In zijn allereerste politieverklaringen na zijn aanhouding op 22 juli 2014 heeft [E.L.] verklaard dat de afgelopen zaterdag, 19 juli 2014, in de middag een kennis was langs geweest die hem de tas had gegeven waarin het vuurwapen zat met het verzoek dit te bewaren.
Bij zijn voorgeleiding aan de rechter-commissaris heeft [E.L.] deze verklaring bevestigd en daaraan toegevoegd dat hij die kennis op de zondag, 20 juli 2014, nog had gebeld.
Ook [naam 7] heeft het in haar allereerste politieverklaringen over de zaterdagmiddag, 19 juli 2014:
“Zaterdag in de middag, vijf dagen geleden, ik weet niet meer precies hoe laat, misschien tussen 12.00 en 13.00 uur, belde er (…) iemand aan, diegene kwam bij ons aan de deur. En toen zag ik dat [E.L.] ineens een (…) tas vast had. Het merk was volgens mij “LV” (Louis Vuitton). Hij kreeg die tas van degene die aan de deur stond. Hij wilde niet zeggen wie er aan de deur stond”, aldus [naam 7] .
De rechtbank acht deze verklaringen van [E.L.] en [naam 7] geloofwaardig.
Ten tijde van de inbeslagname bevond het wapen zich in een tas van het merk Louis Vuitton, in een rode plastic tas. Naast het wapen (inclusief patroonhouder) werden in die tas aangetroffen: een paar oranjekleurige handschoenen en een demper. Het wapen bleek al ontladen te zijn.
Op het balkon van de buren werd ook nog een zakje met daarin 4 patronen aangetroffen.
In een van zijn latere verhoren heeft [E.L.] verklaard dat het wapen inderdaad in een tas van Louis Vuitton zat. Op de vraag van de politie te omschrijven wat er allemaal in de tas zat, antwoordde [E.L.] :
“Alles was los van elkaar. Ik zag het wapen, een demper, een zakje met 4 kogeltjes [naam 10] en handschoenen in de kleur grijs met rood of oranje. Ik heb die handschoenen aangedaan omdat ik het wapen wilde bekijken.”
De tas van het merk Louis Vuitton en ook de handschoenen zijn voor onderzoek ingestuurd naar het NFI.
Uit het onderzoek van NFI is gebleken dat in de bemonstering van de rand van de flap van de tas een DNA-mengprofiel is aangetroffen met een DNA-hoofdprofiel dat overeenkomt met het DNA-profiel van de verdachte (onbekende man A, later geïdentificeerd als de verdachte); de matchkans is kleiner dan 1 op 1 miljard.
In de bemonsteringen van de schouderband van de tas, de bodem van het kleine zakje in de tas en de bodem van de tas is telkens een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal vier personen. DNA van onbekende man A kan hieraan hebben bijgedragen.
Ook in de bemonsteringen van de binnenzijden van de rechter- en linkerhandschoen is een DNA-mengprofiel van minimaal vier personen aangetroffen. DNA van [E.L.] , maar ook DNA van onbekende man A, kan hieraan hebben bijgedragen.
De rechtbank stelt voorop dat het enkele aantreffen van het DNA-profiel van de verdachte op de flap van de Louis Vuitton tas – als hoofdprofiel in een mengprofiel – onvoldoende is voor de conclusie dat het de verdachte moet zijn geweest die deze tas, met daarin onder meer het vuurwapen, op 19 juli 2014 aan [E.L.] heeft gegeven. Dit ook gezien de verklaring van de verdachte, dat de Louis Vuitton tas volgens hem van [M.A.H.] was en dat hij die tas wel eens gebruikte, hetgeen het aangetroffen DNA-profiel zou kunnen verklaren. Er is echter meer bewijsmateriaal.
Volgens [E.L.] kwam [M.A.H.] nooit bij hem over de vloer en is [M.A.H.] ook niet bij [naam 7] thuis geweest. Voorts is uit onderzoek van de politie gebleken dat het bij [E.L.] in gebruik zijnde telefoonnummer [telefoonnummer] op 19 en 20 juli 2014 geen telefonische contact(en) heeft gehad met nummers waarvan de politie wist dat zij in gebruik waren bij [M.A.H.] .
De verdachte kende [M.A.H.] , die volgens hem vuurwapens had en deze altijd liet zien.
Bovendien heeft de verdachte verklaard dat [M.A.H.] zélf tegen hem heeft gezegd dat hij, [M.A.H.] , [slachtoffer 1] had doodgeschoten.
Uit onderzoek van de historische verkeersgegevens van het bij de verdachte in gebruik zijnde telefoonnummer [telefoonnummer verdachte] is gebleken dat (de gebruiker van) dit telefoonnummer op 19 juli 2014 tussen 13.00 uur en 13.30 uur een reisbeweging maakt van Hoofddorp naar de omgeving van de [adres 2] .
Het hiervoor genoemde telefoonnummer van [E.L.] heeft in deze tijd alleen contact met dit nummer van de verdachte. Dit nummer van [E.L.] heeft op 20 juli 2014 met dit nummer van de verdachte gebeld.
Zoals hiervoor is vermeld, zat het DNA van de verdachte op de Louis Vuitton tas, maar kan dit DNA ook hebben bijgedragen aan het DNA-mengprofiel in de handschoenen.
Na de aanhouding van [E.L.] op 22 juli 2014 onderhouden [E.L.] en de verdachte contact.
In een afgeluisterd telefoongesprek van 2 oktober 2014 zegt [E.L.] – die op dat moment nog steeds gedetineerd is – tegen de verdachte, dat de politie vroeg wie [verdachte] is, dat de verdachte rustig moet doen buiten en dat de politie alles meeluistert. Verder vertelt [E.L.] de verdachte in dit gesprek wat de politie allemaal vroeg in het verhoor.
Tijdens eerdere, ook afgeluisterde, bezoeken van de verdachte aan [E.L.] in het huis van bewaring ging het onder andere over iemand die “die waggies nakte”, de liquidatie van [naam 9] op 18 augustus 2014 en dat de verdachte “die black moet wegdoen”.
In een afgeluisterd telefoongesprek tussen [E.L.] en [naam 10] , een (ex-)vriendin van [E.L.] , van 16 oktober 2014 wordt voorts het volgende gezegd:
[naam 10] : Ja maar, ja wacht even ... Ik moest zeggen: Dinges vindt het erg dat hij je niet straight kan spreken. Hij heeft al zijn nu ... al zijn dingen even weg gedaan ...
[E.L.] : Hmm.
[naam 10] : En hij denkt aan je, dit en dat. En je moet zeggen: Dat ding is van Sparrow.
[E.L.] : Watte?
[naam 10] : Dat dat ding van ... dat dat ding van Sparrow is.
[E.L.] : Ja, hmm. Ja, ik begrijp hem.
[naam 10] : Ik moest dat even doorgeven, ja?
[E.L.] : Ik begrijp hem, ja.
[naam 10] : Oké.
[E.L.] : Maar ik kan hem helemaal niet bellen?
[naam 10] : Eehh ... Voorlopig even niet want ze zitten een beetje op zijn lip.
[E.L.] : Ja ... Zeg tegen hem: Doe tranqui. Ohhh ... Zeg tegen hem ...
[naam 10] : Ja?
[E.L.] : Als je hem spreekt, zeg je tegen hem: Ik zeg hij moet naar Bamisoep gaan.
[naam 10] : Oké.
[E.L.] : Ja? Hij moet! Verplicht. Verplicht.
[naam 10] : Is goed.
[E.L.] : Zeg tegen hem: Ik denk ook aan hem, 24/7, je weet toch.
[naam 10] : Hmm ...
[E.L.] : Zeg tegen hem ook, je weet toch. Double check, je weet toch.
[naam 10] : Oké.
[E.L.] : En doe rustig, ik ben d’r, gek, je weet toch.
[naam 10] : Hmm. Ik zal hem zeggen.
[E.L.] : I know ... (zucht). Zeg tegen die nigger, doe tranquilo man.
[naam 10] : Je moet niet stressen. Nee, je moet niet stressen.
[E.L.] : Zeg ik ... ik bel Eems (fon.) wel.
[naam 10] : Oké.
De verdachte is tijdens zijn politieverhoor met dit tapgesprek geconfronteerd. De verdachte heeft verklaard dat hij tegen [naam 10] heeft gezegd dat zij tegen [E.L.] moest zeggen dat hij, [E.L.] , de waarheid moest verklaren; de verdachte had in de media gehoord over de tas en het vuurwapen.
De rechtbank hecht enkel geloof aan deze verklaring voor zover de verdachte heeft verklaard dat hij [naam 10] heeft gevraagd iets tegen [E.L.] te zeggen. De verklaring van de verdachte dat [naam 10] tegen [E.L.] moest zeggen dat hij, [E.L.] , de waarheid moest verklaren, wordt door de rechtbank niet geloofd. Immers, het geciteerde tapgesprek wijst duidelijk anders uit.
De rechtbank kan dit tapgesprek niet anders duiden dan dat de verdachte zich bemoeit met de verklaring van [E.L.] over van wie hij (de tas met) het vuurwapen (“dat ding”) heeft gekregen. Kennelijk wordt, in strijd met de waarheid (zie hiervoor), voorgesteld/gezegd te verklaren dat dit van [M.A.H.] (“Sparrow”) is verkregen. [M.A.H.] , die inmiddels dood is.
Al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, laten naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs geen andere conclusie toe dan dat het de verdachte is geweest die op 19 juli 2014 de Louis Vuitton tas met daarin het (ontladen) vuurwapen bij [E.L.] heeft gebracht met het verzoek dit te bewaren. Dit is evident een deelnemersgedraging.
Met het Openbaar Ministerie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is dat de verdachte, voorafgaand aan de liquidatie van [slachtoffer 1] , het wapen aan [M.A.H.] heeft geleverd. De verklaringen van de broer van [M.A.H.] , [naam 11] , acht de rechtbank niet betrouwbaar genoeg om deze voor het bewijs te gebruiken.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [I.K.] , dat de verdachte een rol zou hebben gehad bij de liquidatie van [M.A.H.] op 3 september 2014 (deelonderzoek Theezeef), op zichzelf staan en niet, althans onvoldoende, worden ondersteund door ander bewijsmateriaal.
Concluderend, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte in de periode van 1 december 2013 tot en met 30 juni 2015 heeft deelgenomen aan de criminele organisatie, waarbij de belangrijkste deelnemersgedraging is verricht in juli 2014.