Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- de dagvaarding van 30 juli 2020 met producties 1-19;
- de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie tevens houdende incidentele vorderingen met producties I. 1-8, II. 1-3, III. 1-15, IV. 1-13, V. 1-4, VI. 1-5, VII. 1-3, VIII 1-22;
- de akte correctie errata bij conclusie van antwoord;
- de akte van depot van 3 december 2020 (foto’s ingebracht door [gedaagde] );
- de conclusie van antwoord in het incident met producties 20-28;
- de akte in het incident tot uitlaten producties;
- het vonnis in incident van 10 februari 2021, waarbij de vorderingen in het incident van [gedaagde] (o.a. tot het treffen van voorlopige voorzieningen) zijn afgewezen;
- het tussenvonnis van 24 februari 2021;
- het bericht van [gedaagde] van 15 juni 2021 met producties IX. 1-8;
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens wijziging eis in conventie alsmede houdende overlegging producties van [eiser] van 15 juni 2021, met producties 29-43;
- de akte bezwaar wijziging eis in conventie van [gedaagde] van 28 juni 2021;
- de akte houdende eiswijziging in conventie tevens houdende overlegging producties van [eiser] van 28 juni 2021, met producties 44-48;
- de akte bezwaar tweede wijziging eis in conventie en aanvullende producties van [gedaagde] van 29 juni 2021;
- de mondelinge behandeling op 30 juni 2021, waar zijn verschenen [eiser] , vergezeld van mr. Schotman en mr. E.C.W. van der Poel, en [gedaagde] , vergezeld van mr. Van der Klei. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mrs. Schotman en Van der Klei hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij ter zitting aan de rechtbank hebben overgelegd en die daarmee onderdeel zijn van de processtukken.
Bij faxbericht van 17 augustus 2021 heeft de advocaat van [gedaagde] een akte tot afwijzing van het bezwaar van [eiser] tegen de eiswijziging/-vermeerdering in reconventie ingediend.
2.Feiten2.1. [eiser] en [gedaagde] hebben van medio 1997 tot september 2018 een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie zijn drie (thans nog minderjarige) kinderen geboren.
2.6.In artikel 6 lid 3 van de samenlevingsovereenkomst is bepaald dat, als de partner die de woning niet in eigendom heeft, uit eigen middelen heeft bijgedragen in de financiering van deze woning er een vordering op de andere partner ontstaat ter grootte van die bijdrage.
In artikel 6 lid 6 van de samenlevingsovereenkomst is bepaald dat, als de partners niet naar evenredigheid van hun aandeel in de gemeenschappelijke woning bijdragen in de investeringen, kosten en lasten of als de partners voor de aanschaf van die woning niet in overeenstemming met deze verhouding uit eigen middelen bijdragen of hebben bijgedragen, voor degene die meer bijdraagt dan waartoe hij op grond van zijn aandeel gehouden is, een vordering op de andere partner ontstaat gelijk aan dat meerdere.
In artikel 6 lid 9 van de samenlevingsovereenkomst is bepaald, voor zover hier van belang, dat de vorderingen bedoeld in de leden 3 en 6 van dit artikel opeisbaar zijn bij het einde van de samenwoning.
3.Het geschil
in conventie
I. de verdeling op grond van artikel 3:185 Burgerlijk Wetboek (BW) vaststelt van de gemeenschappelijke woningen aan de [xxx] en [yyy] en de [adres 2] ;
Ia. de verdeling aldus vaststelt dat het aandeel van [gedaagde] in de gemeenschappelijke woning aan de [xxx] aan [eiser] wordt toebedeeld, waarbij [eiser] – onder de opschortende voorwaarde dat het beslag op deze woning van het Openbaar Ministerie is opgeheven dan wel eventuele toekomstige beslagen ten laste van [gedaagde] zijn opgeheven – [gedaagde] de helft van de marktwaarde zijnde € 280.000,00 (dus € 140.000,00) dan wel een nog nader door een onafhankelijke makelaar te bepalen marktwaarde met een maximum van € 300.000,00 met als waardepeildatum de beëindiging van de samenlevingsovereenkomst althans een in goede justitie te bepalen waardepeildatum, zal voldoen dan wel mag verrekenen met de eventueel toegewezen vorderingen van [eiser] in conventie;
Ib. de verdeling aldus vaststelt dat het aandeel van [gedaagde] in de gemeenschappelijke woning aan de [yyy] aan [eiser] wordt toebedeeld, waarbij [eiser] – onder de opschortende voorwaarde dat het beslag op deze woning van het Openbaar Ministerie is opgeheven dan wel eventuele toekomstige beslagen ten laste van [gedaagde] zijn opgeheven – [gedaagde] de helft van de marktwaarde zijnde € 280.000,00 (dus € 140.000,00) dan wel een nog nader door een onafhankelijke makelaar te bepalen marktwaarde met een maximum van € 300.000,00 met als waardepeildatum de beëindiging van de samenlevingsovereenkomst althans een in goede justitie te bepalen waardepeildatum, zal voldoen dan wel mag verrekenen met de eventueel toegewezen vorderingen van [eiser] in conventie;
Ic. de verdeling aldus vaststelt dat het aandeel van [gedaagde] in de gemeenschappelijke woning aan de [adres 2] aan [eiser] wordt toebedeeld, waarbij [eiser]
– onder de opschortende voorwaarde dat het beslag op deze woning van het Openbaar Ministerie is opgeheven dan wel eventuele toekomstige beslagen ten laste van [gedaagde] zijn opgeheven – [gedaagde] de helft van de marktwaarde zijnde € 205.000,00 (dus € 102.500,00) dan wel een nog nader door een onafhankelijke makelaar te bepalen marktwaarde met een maximum van € 205.000,00 met als waardepeildatum de beëindiging van de samenlevingsovereenkomst althans een in goede justitie te bepalen waardepeildatum, zal voldoen dan wel mag verrekenen met de eventueel toegewezen vorderingen van [eiser] in conventie;
II. [gedaagde] veroordeelt om op eerste verzoek van [eiser] binnen twee weken haar onherroepelijke medewerking te verlenen aan alle formaliteiten die nodig zijn voor de overdracht van haar aandeel in de gemeenschappelijke woningen;
III. bepaalt dat, nadat evengenoemde termijn van medewerking is verstreken zonder dat medewerking behoorlijk is verleend, op grond van artikel 3:300 lid 1 BW aan dit vonnis dezelfde rechtskracht zal worden toegekend als een wettige vorm opgemaakte akte waarbij de woningen aan [eiser] worden overgedragen;
IV. bepaalt dat, nadat evengenoemde termijn van medewerking is verstreken zonder dat medewerking behoorlijk is verleend, op grond van artikel 3:300 lid 2 BW dit vonnis in de plaats treedt van de voor het opmaken van de vereiste notariële akte(n), medewerking en handtekening van [gedaagde] om de leveringen en overdrachten tot stand te kunnen brengen;
V. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van
- een bedrag van € 255.158,41 inzake de gemaakte kosten voor de woningen aan de [xxx] ;
- een bedrag van € 293.229,01 inzake de kosten voor de woningen aan de [yyy] ;
- een bedrag van € 98.764,61 in verband met de gedane investeringen zake met betrekking tot de woning aan de [adres 2] ;
- een bedrag van € 239.908,14 inzake de gemaakte kosten voor de woning aan de [adres 3] te [plaats 2] ;
VI. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 459,00 per maand vanaf 1 november 2019, althans een gebruiksvergoeding van 4% van de huidige waarde van de woning aan de [adres 2] ;
VII. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 5.105,93 inzake de kosten voor de eigenaarslasten van de gemeenschappelijke woningen;
VIII. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 8.890,00 inzake de door [eiser] onverschuldigd betaalde belastingaanslagen voor [gedaagde] ;
IX. [gedaagde] veroordeelt in de (na)kosten van deze procedure, te vermeerderen metde wettelijke rente;
X. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 6.775,00.
3.2. [gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn vorderingen, althans tot afwijzing van zijn vorderingen. [gedaagde] roept daarnaast de exceptio plurium litis consortium in. Zij verzoekt de rechtbank te bepalen dat [eiser] niet in zijn vorderingen tot verdeling kan worden ontvangen, dan nadat [eiser] de beslagleggers ter zake het gemeenschappelijk vastgoed, waaronder de Staat (FIOD/OM), in rechte zal hebben betrokken, opdat zij mede betrokken worden in de door [eiser] gevorderde verdeling(en).
in reconventie
A. [eiser] beveelt binnen een week na betekening van het vonnis aan [gedaagde] een fotokopie te verschaffen van zijn in artikel 9 van de samenlevingsovereenkomst bedoelde ‘eenvoudige administratie’, waaruit het verloop van hun inkomens, van het gemeenschappelijk vermogen en van ieders eigen vermogen blijkt, over de periode vanaf 2013 tot en met het meest recente half jaar, telkens na ommekomst van weer een half jaar, binnen een maand na ommekomst van het betreffende half jaar, aan te vullen met het meest recente afgesloten half jaar;
B. [eiser] beveelt om binnen een week na betekening van het vonnis aan [gedaagde] de gegevens en gegevensdragers (de rechtbank begrijpt: te verschaffen) aangaande de rechtsbetrekkingen van [gedaagde] , die bijdragen aan de opbouw en/of onderbouwing van de vorderingen van [eiser] op [gedaagde] in zijn dagvaarding van 30 juli 2020;
C. [eiser] beveelt om binnen een week na betekening van het vonnis aan [gedaagde] aan haar woning te doen afleveren de administratie van [gedaagde] en administratieve gegevensdragers met daarop administratie van [gedaagde] , die zich in of bij de woning aan [adres] bevond, alsmede daar nadien aan toegevoegde stukken van resp. voor [gedaagde] ;
D. a) [eiser] veroordeelt om aan [gedaagde] rekening en verantwoording af te leggenvan het door [eiser] gevoerde beheer vanaf het uiteengaan van partijen in september 2018, waaronder begrepen door [eiser] verrichte beschikkingshandelingen en beheershandelingen terzake goederen van [gedaagde] en [eiser] gemeenschappelijk zonder medewerking van [gedaagde] ,
b) vaststelt het bedrag van ontvangsten en uitgaven en van het saldo van de rekening en,
c) [eiser] veroordeelt tot betaling van een zodanige som als bij het sluiten van de rekening van [gedaagde] zal blijken toe te komen, met rente en kosten;
E. verdeelt de eerdergenoemde woningen van partijen in [plaats 1] , het onroerend goed aan [adres 4] en overige goederen van partijen in vrije gemeenschap tussen partijen, waaronder begrepen vorderingen en andere goederen terzake voornoemd vastgoed, alsmede (andere) goederen behorende tot de (voormalige) [bedrijfsnaam] , waaronder de bedrijfsauto, werkmateriaal en vorderingen;
F. een boedelbeschrijving beveelt door een bij dat bevel aan te wijzen notaris vande gemeenschappelijke goederen van [gedaagde] en [eiser] terzake de (voormalige) [bedrijfsnaam] ;
G. [eiser] veroordeelt tot voortvarende en volledige medewerking aan bedoelde boedelbeschrijving;
H. [eiser] gebiedt te respecteren de mede-eigendom van [gedaagde] in geval van gemeenschappelijk eigendom tussen [eiser] en [gedaagde] in [plaats 1] , waarondervoornoemd onroerend goed in [plaats 1] , alsmede het onroerend goed aan [adres 4] en overige goederen van partijen in vrije gemeenschap tussen partijen, waaronder begrepen vorderingen en andere goederen terzake voornoemd vastgoed;
I. [eiser] gebiedt binnen een week na betekening van het vonnis om terug te bezorgen in het appartement van [gedaagde] in [plaats 2] en te monteren op de voor die zaak geëigende wijze, alle zaken die [eiser] uit het appartement heeft verwijderd en/of doen verwijderen op 2 april 2019, waaronder de meterkast, de airco, de voordeur, het rolluik en alle inventaris;
J. [eiser] gebiedt zich te onthouden van schending van en/of inbreuken op de eigendomsrechten resp. gerechtigheid van [gedaagde] terzake het appartement van [gedaagde] in [plaats 2] , inclusief de daartoe behorende aangehorigheden, inventaris en al hetgeen zich op de bodem bevindt;
K. bepaalt dat [eiser] in geval van niet tijdige en/of niet volledige voldoening aan bovenstaande geboden of verboden, niet zijnde betaling van een geldsom, een dwangsom verbeurt van € 5.000,00 per (duur)overtreding per dag alsmede voor iedere dag dat zulk een (duur)overtreding voortduurt;
L. met compensatie van de kosten van het geding, subsidiair veroordeling van [eiser] in de (na)kosten van het geding, vermeerderd met de wettelijke rente;
M. enige vordering van [eiser] of toewijzing aan [eiser] niet uitvoerbaar bij voorraad verklaart, dan wel tegen het stellen van zekerheid van 150% van het te betalen bedrag, zolang niet bedoelde veroordeling kracht van gewijsde zal hebben verkregen.
4.De beoordeling
Ook deze eiswijzigingen acht de rechtbank, gezien de feitelijke en juridische grondslag ervan, niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. De rechtbank volgt [gedaagde] niet in haar standpunt dat zij door de eiswijzigingen in haar verweer onredelijk wordt bemoeilijkt. De producties 35-38 die [eiser] op 15 juni 2021 ter onderbouwing van zijn nieuwe vorderingen heeft overgelegd, zijn beperkt van omvang en waren deels bekend bij [gedaagde] . [gedaagde] heeft vóór en tijdens de mondelinge behandeling op 30 juni 2021 voldoende de gelegenheid gehad om op de eiswijzigingen te reageren. Bovendien heeft zij na de mondelinge behandeling nog schriftelijk mogen reageren op de op 28 juni 2021 overgelegde producties 44-48 van [eiser] . Bij akte van 11 augustus 2021 heeft [gedaagde] van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Eiswijziging van [gedaagde]
Noch is er sprake van feitelijke of juridische complexiteit die relevant voortschrijdend inzicht aan de zijde van [gedaagde] - tot uitdrukking komend in een vermeerdering van eis als deze - zou kunnen rechtvaardigen. Daarom heeft de rechtbank de vermeerdering van eis in reconventie wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten.
De rechtbank zal hieronder allereerst twee formele verweren van partijen bespreken.
- verdeling van de gemeenschappelijke woningen;
- verdeling van de vof;
- verdeling van overige goederen van partijen;
- boedelbeschrijving;
- vergoedingsrechten: financiering van de woningen en (ver)bouwkosten;
- gebruiksvergoeding;
- eigenaarslasten ter zake van de gemeenschappelijke woningen;
- voorlopige aanslagen 2017;
- afleggen van rekening en verantwoording en daarmee samenhangende vorderingen;
- respectering mede-eigendom;
- schending van en/of inbreuk op eigendomsrechten ter zake van het appartement in [land] ;
- buitengerechtelijke kosten.
in afschrift verstrekkenvan administratie. De vorderingen in reconventie onder A, B en C zullen daarom worden afgewezen.
De rechtbank acht het in dit geval billijk en in het belang van de beide partijen, gelet op eventuele prijsfluctuaties, dat de waarde van de gemeenschappelijke woningen wordt bepaald tegen het moment gelegen zo dicht mogelijk tegen het moment van feitelijke verdeling. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat op alle gemeenschappelijke woningen beslagen van het FIOD/OM liggen zowel ten laste van [eiser] als ten laste van [gedaagde] en onzeker is wanneer deze situatie wijzigt. Mogelijk blijven de beslagen nog jaren van kracht.
.
Voor het geval dat [gedaagde] op eerste verzoek van [eiser] na het uitbrengen van bovenvermeld taxatierapport niet binnen twee weken haar behoorlijke medewerking verleent aan alle handelingen die nodig zijn voor de (beoogde) overdracht van haar aandeel, zal de rechtbank bepalen dat dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 1 BW dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte waarbij [gedaagde] haar aandeel in de woningen aan [eiser] overdraagt en zal de rechtbank bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de tot levering bestemde akte(n) in de zin van artikel 3:300 lid 2 BW en de medewerking daaraan van [gedaagde] . De vorderingen van [eiser] op dit punt (in conventie onder III en IV) zullen worden toegewezen zoals in de beslissing is vermeld.
Verdeling van de vof?4.26. [gedaagde] vordert (in reconventie onder E) verdeling op grond van artikel 3:185 BW van de gemeenschappelijke activa van [bedrijfsnaam] over de periode 1 januari 2017-1 oktober 2018, waaronder begrepen de bedrijfsunit aan [adres 4] en (andere) goederen behorende tot de vof, zoals de bedrijfsauto, werkmateriaal en vorderingen.
“ONTBINDING VENNOOTSCHAPArtikel 10
De vennootschap wordt ontbonden:
Opzegging moet schriftelijk plaatsvinden aan de andere vennoot tegen het einde van een boekjaar en uiterlijk zes maanden voor dit einde.
Zoals gezegd, neemt dat niet weg dat partijen nog met elkaar moeten “afrekenen”. Een dergelijke afrekening is tot heden achterwege gebleven. Bij gebreke van een vordering op dat vlak kan de rechtbank hierover niet beslissen. Toch ziet de rechtbank uit proceseconomisch oogpunt aanleiding het volgende over de afrekening te overwegen.
heeft overigens bij haar vordering ook geen belang, omdat [eiser] al op grond van de vof-akte gehouden is om - zoals onder punt 4.35 is geoordeeld - een jaarrekening per 1 oktober 2018 op te maken, op basis waarvan een vergoeding voor haar uittreden kan worden vastgesteld.
i) een bedrag van € 255.158,41 in verband met uitgaven voor de woning aan de [bedrijfsnaam 2] ;
ii) een bedrag van € 293.229,01 in verband met uitgaven voor de woning aan de [yyy] ;
iii) een bedrag van € 98.764,61 in verband met uitgaven voor de woning aan de [adres 2] , en
4.40. Iedere post bestaat uit een bedrag ten behoeve van financiering van de woning en uit een bedrag aan gemaakte kosten in verband met de verbouwing van de woning.
Op [eiser] rust de stelplicht en zo nodig bewijslast dat en in hoeverre hij ten laste van zijn privévermogen bijdragen heeft gedaan in de gemeenschappelijke woningen. [9]
Het had op de weg van [eiser] gelegen om per woning gemotiveerd te stellen en te onderbouwen dat hij voor de (ver)bouwwerkzaamheden betalingen uit eigen middelen heeft voldaan tot de hoogte van het bedrag dat door hem is gevorderd. Dat heeft [eiser] nagelaten. In de gedingstukken zitten verder onvoldoende concrete aanknopingspunten om een lager bedrag dan gevorderd vast te stellen. Dit leidt ertoe dat de rechtbank de vorderingen van [eiser] (in conventie onder V) wat betreft de (ver)bouwkosten bij gebrek aan een voldoende onderbouwing zal afwijzen. Aan bewijslevering komt de rechtbank daarom niet toe.
Voorlopige aanslagen 2017
Gelet op het voorgaande kunnen de door [gedaagde] aangevoerde gronden de vordering onder D.a) niet dragen. Die vordering is overigens ook te onbepaald om te kunnen worden toegewezen.
4.83. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] , in het licht van de gemotiveerde betwisting door [eiser] , niet heeft kunnen volstaan met het overleggen van foto’s en een proces-verbaal van aangifte ter onderbouwing van haar stelling dat [eiser] inbreuk heeft gemaakt op haar eigendomsrechten in [land] . Te meer omdat uit de door [eiser] bij de conclusie van antwoord in het incident overgelegde productie 27 blijkt dat bij ( [lokale] ) rechterlijke beschikking besloten is af te zien van verdere gerechtelijke stappen jegens [eiser] . Bij gebreke van een nadere onderbouwing van [gedaagde] kan de rechtbank niet als vaststaand aannemen dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld dan wel inbreuk heeft gemaakt op enig recht van [gedaagde] . Ook heeft [gedaagde] onvoldoende gesteld voor het oordeel dat sprake is van een dreigende schending en/of inbreuken op de eigendomsrechten ter zake van haar appartement. De rechtbank zal de vorderingen in reconventie onder I en J daarom afwijzen.
Buitengerechtelijke kosten