Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
primairde woning aan de vrouw toe te delen tegen een waarde van € 395.000,--, onder de (inspannings)verplichting er voor te zorgen dat de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening wordt ontslagen en onder de verplichting aan de man een bedrag van € 151.472,35 wegens overbedeling te voldoen;
primairte bepalen op nihil,
subsidiairmet ingang van 11 april 2017 tot 22 maart 2018 op € 315,57 per maand
meer subsidiairop € 362,84 per maand;
- te bepalen dat de vrouw aan de man een bedrag van € 251.661,35 dient te voldoen wegens overbedeling bij de verdeling van de woning althans een door het hof te bepalen bedrag;
- te bepalen dat de vrouw voor de Ford Fiësta een bedrag van € 4.571,25, althans een door het hof te bepalen bedrag, aan de man dient te voldoen;
- in verband met de door de vrouw voor de peildatum ingekochte inboedel ter waarde van € 1.573,--
- te bepalen dat de man een regresvordering (het hof begrijpt: een vergoedingsrecht) heeft op de gemeenschap van € 68.760,30;
- te bepalen dat de vrouw een gebruiksvergoeding van € 524,29 per maand aan de man dient te betalen;
- de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep.
5.De motivering van de beslissing
rechtbankheeft in de beschikking van 17 juli 2019 met betrekking tot de waarde van de woning het volgende overwogen (rov. 2.4.4.):
De rechtbank heeft vervolgens aanleiding gezien om de makelaar te laten reageren op de opmerkingen van de man ten aanzien van dat rapport. De opmerkingen van de man zagen toen op een ‘onjuiste’ manier van taxeren; het had niets te maken met het betreffende tijdvak, september 2017.
manbetoogt dat de waarde van de woning veel hoger is dan de door de rechtbank vastgestelde waarde van € 395.000,--, zowel in september 2017 als ten tijde van de levering van de woning aan de vrouw op 29 oktober 2019.
i)de waardepeildatum en
ii)de door Biermans Makelaardij uitgevoerde taxatie.
De waardepeildatum
manvoert – samengevat – het volgende aan.
vrouwvoert daartegen – samengevat – het volgende aan.
hofoordeelt als volgt.
manvoert – samengevat – het volgende aan.
vrouwvoert daartegen – samengevat – het volgende aan.
hofoverweegt dat de man zijn stelling dat Biermans Makelaardij geen onafhankelijke deskundige is op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Door hem is niet weersproken dat Biermans Makelaardij de “Leidraad deskundige in civiele zaken” in acht heeft genomen.
vrouwstelt dat bij de bepaling van de overbedelingsvordering voor de woning rekening moet worden gehouden met de lening van haar ouders aan haar van fl. 100.000,--, omdat deze lening volledig is gebruikt voor de aanschaf van de grond voor de bouw van de woning.
manberoept zich op verjaring van de rechtsvordering van de ouders van de vrouw tot terugbetaling en verjaring van de rechtsvordering van de vrouw jegens hem op grond van schuldbekentenis II.
rechtbankheeft het volgende overwogen (beschikking van 2 augustus 2018, rov. 2.3.5.):
vrouwkeert zich tegen het oordeel van de rechtbank over de verjaring. De vrouw betoogt dat de vorderingen tot nakoming van de terugbetalingsverplichting niet zijn verjaard. Zij voert hiertoe het volgende aan.
manvoert daartegen het volgende aan. Zowel de schuld van de vrouw aan haar ouders als zijn schuld aan de vrouw zijn verjaard en niet langer opeisbaar. Volgens schuldbekentenis I is de hoofdsom of het eventuele restant daarvan en al het verder verschuldigde ‘te allen tijde terstond en zonder enige waarschuwing opeisbaar’. Dit betekent dat de hoofdsom (of het eventuele restant daarvan en al het verder verschuldigde), zonder nadere invulling van enige voorwaarde of het intreden van een rechtsgevolg, opeisbaar is geworden en de man, als schuldenaar, gehouden was tot terugbetaling op het moment van ondertekening van de schuldbekentenis in 1992. De vordering tot terugbetaling van de geldlening of het eventuele restant daarvan en al het verder verschuldigde is dus krachtens art. 3:307 lid 1 jo. art. 3:313 BW verjaard in 1997.
hofzal eerst schuldbekentenis I bespreken.
De in lid 1 bedoelde rechtsvordering verjaart in elk geval door verloop van twintig jaar na de aanvang van de dag, volgende op die waartegen de opeising, zo nodig na opzegging door de schuldeiser, op zijn vroegst mogelijk was (art. 3:307 lid 2 BW).
rechtbankheeft in de beschikking van 2 augustus 2018 over de gebruiksvergoeding het volgende overwogen (rov. 2.3.6. en 2.3.7.):
vrouwvoert met grief V het volgende aan.
manvoert daartegen het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
rechtbankten aanzien van de schenkingen het volgende overwogen (rov. 2.3.10.):
De bankrekeningen en gestelde schenkingen en erfenis
vrouwvoert het volgende aan.
manheeft daartegen aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat de vrouw naast het door de rechtbank toegewezen bedrag aanvullend nog een vordering heeft van
hofstelt met betrekking tot de schenkingen aan de (inmiddels meerderjarige) kinderen van partijen het volgende voorop.
vrouwvoert aan dat uit niets is gebleken dat de man de door de rechtbank in aanmerking genomen bedragen onder uitsluitingsclausule uit de erfenis van zijn vader heeft verkregen. Immers, de moeder van de man heeft de bedragen aan de man geschonken zonder daaraan uitdrukkelijk een uitsluiting als bedoeld in art. 1:94 BW te verbinden.
manstelt dat de rechtbank zijn vergoedingsrecht te laag heeft vastgesteld. Naast de door de rechtbank vastgestelde vordering van € 29.451,-- heeft hij een aanvullende vordering op de gemeenschap van in totaal € 49.679,30 in verband met:
- de door hem verkregen bedragen onder de noemer ‘kerstdonatie’ en ‘sinterklaas’;
- de cashopnames van de ervenrekening (prod. 19);
- schenkingen (in de jaren 1998 tot en met 2006) van in totaal € 31.879,30 vanuit de ASR Beleggingspolis met nummer [nummer] .
vrouwvoert daartegen aan dat het haar bekend is dat de kerst- en sinterklaasdonaties nooit schenkingen onder uitsluiting zijn geweest. Zij verwijst naar prod. 23 bij het verweerschrift in incidenteel hoger beroep (verklaring van de broers van de man).
hofis evenals de rechtbank van oordeel dat de man een vergoedingsrecht heeft van € 29.451,--.
rechtbankten aanzien van spaarrekening [bankrekening 1] het volgende overwogen (rov. 2.3.10.):
vrouwheeft in haar beroepschrift gesteld dat de man de geldstromen van deze rekening in de periode van 1 januari 2014 tot en met de peildatum inzichtelijk moet maken.
manheeft het volgende aangevoerd.
hofoverweegt het volgende.
rechtbankheeft over de auto het volgende overwogen (in rov. 2.5.3. van de beschikking van 17 juli 2019):
Dit maakt dat de rechten voortvloeiend uit de leaseovereenkomst een bepaalde waarde hebben op de peildatum. Onder andere het recht om de auto (bij het einde van het leasecontract) te kopen tegen een prijs die lager was dan de dagwaarde. Deze rechten zijn onderdeel van de gemeenschap en dat dient gewaardeerd te worden. De auto op zichzelf is derhalve geen onderdeel van de gemeenschap geweest, maar wel de leaseovereenkomst en de daaruit voortvloeiende rechten én verplichtingen.
manvoert – samengevat – het volgende aan.
vrouwvoert daartegen het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
rechtbankoverwogen:
manvoert het volgende aan.
De vrouw weigert tot verdeling van de inboedel over te gaan. Tegen beter weten in, neemt zij het standpunt in dat de inboedel reeds is verdeeld en er niets meer verdeeld behoeft te worden.
vrouwvoert daartegen het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
vrouwstelt dat de motor Honda CBR met kenteken [kenteken] nog in de verdeling dient te worden betrokken. De man heeft deze motor in zijn bezit. Zij stelt dat de motor aan de man toegedeeld dient te worden onder de verplichting om de helft van de waarde van die motor, een bedrag van € 1.100,-- (2.200/2), aan haar te voldoen. De vrouw verwijst naar prod. 5.
manvoert daartegen aan dat de motor al wel in de verdeling is betrokken, middels ‘inboedel’. Volgens de man is er sinds een eenzijdig ongeval niet meer met de motor gereden. Hij heeft de motor onlangs laten taxeren en de waarde is toen vastgesteld op
hofoverweegt als volgt.
vrouwstelt dat de ontslagvergoeding van de man nog in de verdeling dient te worden betrokken. Zij voert daartoe het volgende aan.
manvoert daartegen het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.