ECLI:NL:RBNHO:2021:7565

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
20/3440
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing Ziektewetuitkering wegens ontbreken van twee afzonderlijke arbeidsovereenkomsten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Ziektewet (ZW) uitkering. De verweerder had in zijn primaire besluit van 9 januari 2020 bepaald dat eiseres geen recht had op een ZW-uitkering, omdat er volgens hem geen sprake was van twee afzonderlijke arbeidsovereenkomsten. Eiseres was in dienst bij haar werkgever voor 12 uur per week, met een tijdelijke uitbreiding van 20 uur per week. Eiseres stelde dat deze uitbreiding een aparte arbeidsovereenkomst vormde, maar de rechtbank oordeelde dat de bijlage bij de akte van benoeming niet als een tweede arbeidsovereenkomst kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat er geen wezenlijke verschillen waren in de werkzaamheden en dat de voorwaarden gelijk waren. Hierdoor was er volgens de rechtbank geen sprake van een tweede dienstverband en had eiseres geen recht op een ZW-uitkering. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/3440

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C. Sesver),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

In het besluit van 9 januari 2020 (primair besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
In het besluit van 4 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Eiseres is bij akte van benoeming van 1 augustus 2019 door het bestuur van de [werkgever] (werkgever) benoemd in de functie van [functie] op de basisschool [#] te [woonplaats] voor 12 uur per week, met een werktijdfactor van 0,3. Deze benoeming is met ingang van 1 augustus 2019 voor bepaalde tijd.
1.2.
In de bijlage bij akte van benoeming van 26 augustus 2019 is de omvang van de betrekking tijdelijk uitgebreid met 20 uur per week, met een werktijdfactor van 0,5. Deze uitbreiding is voor bepaalde tijd vanaf 26 augustus 2019 tot en met 20 december 2019.
1.3.
Op 26 augustus 2019 heeft eiseres zich ziek gemeld. Op 27 december 2019 heeft zij een ZW-uitkering aangevraagd.
1.4.
Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals hiervoor onder 'Procesverloop' vermeld.
Het geschil
2. Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van twee naast elkaar bestaande arbeidsovereenkomsten. Verweerder heeft hierbij verwezen naar de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] . Daaruit leidt verweerder af dat allereerst moet worden nagegaan of sprake is van twee afzonderlijk op schrift gestelde arbeidsovereenkomsten. Als dat het geval is neemt verweerder een tweede afzonderlijk dienstverband aan als in die overeenkomst de maximumduur, de arbeidsomvang en de redenen voor het aangaan van dat dienstverband is vastgelegd. Als er geen tweede afzonderlijke arbeidsovereenkomst is opgesteld, kan volgens verweerder alleen een tweede dienstverband bestaan als de uitbreiding betrekking heeft op andere werkzaamheden die onder afwijkende arbeidsvoorwaarden worden verricht. In deze zaak is de uitbreiding van de omvang van de betrekking van eiseres neergelegd in een bijlage bij de bestaande akte van benoeming. Verweerder merkt dit niet aan als een tweede afzonderlijke arbeidsovereenkomst maar als een wijziging van de bestaande akte van benoeming. Omdat eiseres voorts gedurende de uitbreiding hetzelfde werk heeft verricht onder dezelfde arbeidsvoorwaarden, kan er volgens verweerder geen sprake zijn van een tweede, afzonderlijk dienstverband. Dit betekent dat eiseres slechts één dienstverband heeft dat niet is geëindigd op het moment dat de urenuitbreiding kwam te vervallen. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat eiseres geen recht op een ZWuitkering heeft.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat wel sprake is van twee aparte arbeidsovereenkomsten, zodat zij wel recht op een ZW-uitkering heeft. Uit de uitspraak van de CRvB van 18 augustus 2016 blijkt dat voor het aannemen van een tweede dienstbetrekking van belang is dat er specifieke redenen voor de urenuitbreiding zijn gegeven, dat de extra arbeidsomvang en de duur ervan zijn vastgelegd en dat de partijen aan de te onderscheiden onderdelen van de arbeidsrelatie aparte rechtsgevolgen hebben willen verbinden. Het maakt daarbij geen verschil dat de werkzaamheden in beide gevallen hetzelfde zijn. Eiseres is van mening dat zij aan deze criteria voldoet. Zij heeft daarbij ook gewezen op de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 19 september 2019 [2] . Omdat tussen eiseres en haar werkgever schriftelijk is overeengekomen dat voor een afgebakende periode de uren werden uitgebreid en de reden voor de urenuitbreiding was gelegen in de vervanging van een collega tijdens haar zwangerschapsverlof, is eiseres van mening dat sprake is van een aanvullende, afzonderlijke arbeidsovereenkomst. Zij is daarom van mening dat zij recht heeft op een ZWuitkering voor het aantal uren van de tijdelijke urenuitbreiding.
Wettelijk kader
4. Op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de ZW wordt geen ziekengeld uitgekeerd aan de verzekerde die recht heeft op doorbetaling van loon tijdens ziekte op grond van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van artikel 29, tweede lid, derde volzin en onder c, van de ZW - voor zover hier van belang - wordt aan de verzekerde van wie de dienstbetrekking, zoals bedoeld in artikel 3 van de ZW, binnen het in het vijfde lid van artikel 29 van de ZW genoemde tijdvak van 104 weken eindigt, ziekengeld uitgekeerd vanaf de eerste dag van ongeschiktheid tot werken nadat de dienstbetrekking is geëindigd.
Beoordeling van het geschil
5.1.
In geschil is of eiseres met ingang van 23 december 2019 recht heeft op een ZWuitkering. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of de bijlage bij akte van benoeming van 26 augustus 2019, waarbij de omvang van de dienstbetrekking tijdelijk is uitgebreid, aangemerkt dient te worden als een tweede, afzonderlijke dienstbetrekking. Partijen zijn het met elkaar eens dat eiseres vanaf 21 december 2019 aan de uitbreiding met 20 uur per week geen recht op loondoorbetaling meer kon ontlenen, omdat de bijlage bij de akte van benoeming van rechtswege was geëindigd. Evenmin is tussen partijen in geschil dat het gaat om dezelfde werkzaamheden bij dezelfde werkgever, en dat de CAO PO het bestaan van afzonderlijk naast elkaar bestaande arbeidsovereenkomsten niet verbiedt.
5.2.
In de uitspraken van 18 februari 2003 [3] en 18 januari 2012 [4] heeft de CRvB overwogen dat er geen grond is om een splitsing in twee dienstbetrekkingen tussen dezelfde werknemer en werkgever te maken als de werkzaamheden in de extra uren niet wezenlijk verschillen van het werk binnen de contractueel vastgelegde uren, en er ook overigens geen verschillende arbeidsvoorwaarden gelden.
5.3.
In de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van 18 augustus 2016 was de CRvB van oordeel dat er voldoende aanknopingspunten zijn om bij de beoordeling van de aanspraak op een uitkering op grond van de ZW het bestaan van een tweede dienstbetrekking voor bepaalde tijd naast een eerder tot stand gekomen dienstbetrekking voor onbepaalde tijd aan te nemen. Daartoe heeft de CRvB in die uitspraak het volgende overwogen:
"Geen wetsbepaling staat eraan in de weg dat appellante en werkgeefster meerdere naast elkaar bestaande arbeidsovereenkomsten konden sluiten, de ene arbeidsovereenkomst met een omvang van 24 uur voor onbepaalde tijd en de andere met een omvang van acht uur voor bepaalde tijd. Ook de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst voor het welzijnswerk, waarnaar in de gesloten overeenkomsten wordt verwezen, verbiedt zodanige naast elkaar aanwezige arbeidsovereenkomsten niet. In de, elkaar opvolgende, overeenkomsten voor bepaalde tijd hebben partijen specifieke redenen opgenomen waarom zij die overeenkomsten zijn aangegaan en wat de arbeidsomvang en (maximum)duur van die overeenkomsten is. Aldus hebben appellante en werkgeefster duidelijk kenbaar gemaakt dat zij aan te onderscheiden delen van hun arbeidsverhouding afzonderlijke - en in de arbeidsovereenkomsten uiteengezette - rechtsgevolgen hebben willen verbinden. Dat de werkzaamheden in beide dienstverbanden die van voorschoolleidster behelsden, de werkzaamheden in die dienstverbanden niet wezenlijk van elkaar verschilden, en in zowel de overeenkomst voor onbepaalde tijd als in die voor bepaalde tijd de toepasselijke cao is vermeld, doet aan het bestaan van zelfstandig naast elkaar aangegane arbeidsovereenkomsten niet af. Het voortduren van de overeenkomst voor onbepaalde tijd van appellante met werkgeefster is dan ook geen beletsel voor een aanspraak van appellante op ziekengeld - wegens ziekte na eindiging op 28 februari 2012 van de tweede arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd - aangezien appellante na eindiging van die arbeidsovereenkomst daaruit geen loonaanspraken meer op werkgeefster had."
5.4.
In de uitspraak van 11 maart 2021 heeft de CRvB zijn uitspraak van 18 augustus 2016 nader uitgelegd. Volgens de CRvB vloeit uit die laatste uitspraak voort dat als partijen middels afzonderlijke arbeidsovereenkomsten duidelijk kenbaar hebben gemaakt dat zij aan te onderscheiden delen van hun arbeidsverhoudingen afzonderlijke, en in die arbeidsovereenkomsten uiteengezette, rechtsgevolgen hebben willen verbinden, moet worden gesproken van te onderscheiden dienstbetrekkingen, ook als de werkzaamheden in beide dienstverbanden niet van elkaar verschillen. Er moet niet van twee naast elkaar bestaande dienstbetrekkingen bij één en dezelfde werkgever worden uitgegaan als geen sprake is van wezenlijke verschillen in de afgesproken arbeid en er geen verschillende arbeidsvoorwaarden gelden.
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben eiseres en haar werkgever geen afzonderlijke rechtsgevolgen willen verbinden aan de verschillende delen van hun arbeidsverhouding. De enkele omstandigheid dat de uitbreiding van de omvang van de betrekking was gelegen in de vervanging van een collega, maakt niet dat sprake is van afzonderlijke rechtsgevolgen. De titel van de bijlage bij akte van benoeming en de inhoud ervan wijzen daarbij op een wijziging van de bestaande benoeming. In de bijlage is vermeld: "(…) de omvang van de betrekking tijdelijk te hebben uitgebreid (…)". Aldus verwijst de bijlage naar de omvang van de betrekking die bij de akte van benoeming van 1 augustus 2019 was vastgesteld. Bovendien is in de bijlage niet vermeld welke CAO van toepassing is en naar welke salarisschaal de bezoldiging plaatsvindt. Gelet hierop volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat de bijlage moet worden aangemerkt als een tijdelijke wijziging in de bestaande akte van benoeming en niet als een afzonderlijke arbeidsovereenkomst.
5.6.
De rechtbank is niet gebleken van wezenlijke verschillen in de te verrichten arbeid of verschillende arbeidsvoorwaarden. Ter zitting heeft eiseres erkend dat de werkzaamheden die zij uitvoerde op basis van de akte van benoeming in de kern bezien dezelfde waren die zij op basis van de bijlage zou uitvoeren indien zij niet ziek zou zijn geworden. Ook de voorwaarden waaronder die arbeid werd verricht waren gelijk. De omstandigheid dat de urenuitbreiding heeft plaatsgevonden in verband met de vervanging van een collega, maakt dat niet anders.
5.7.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.5 en 5.6 is overwogen, is naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak geen sprake van twee afzonderlijke arbeidsovereenkomsten. Dit betekent dat de dienstbetrekking van eiseres na 20 december 2019 niet is geëindigd. Verweerder heeft daarom terecht vastgesteld dat eiseres per 23 december 2019 geen recht op een ZW-uitkering heeft.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.D. Kleijne, voorzitter, en mr. W.B. Klaus en mr. A.R. ten Berge, leden, in aanwezigheid van mr. F. Vermeij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2021.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraken van 18 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3109 en 11 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:550.
2.Uitspraak van de rechtbank Overijssel van 19 september 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:3378.