ECLI:NL:RBOVE:2019:3378

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 september 2019
Publicatiedatum
24 september 2019
Zaaknummer
ak_19 _ 70
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op ziekengeld bij meerdere dienstbetrekkingen en de beoordeling van tijdelijke arbeidsovereenkomsten

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 19 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil over het recht op ziekengeld van eiseres, die werkzaam was als leraar op de Montessorischool Haaksbergen. Eiseres had twee dienstbetrekkingen: een voor onbepaalde tijd van 16 uur per week en een tijdelijke uitbreiding van 7 uur per week. Na haar ziekmelding op 19 januari 2018 weigerde de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) haar ziekengeld, met de stelling dat er geen sprake was van twee naast elkaar bestaande arbeidsovereenkomsten. Eiseres ging hiertegen in beroep.

De rechtbank oordeelde dat de tijdelijke uitbreiding van de arbeidsovereenkomst wel degelijk als een afzonderlijke dienstbetrekking voor bepaalde tijd kan worden aangemerkt. De rechtbank baseerde haar oordeel op de relevante wetgeving en jurisprudentie, waaronder uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De rechtbank concludeerde dat eiseres recht had op ziekengeld, omdat de tijdelijke arbeidsovereenkomst specifieke voorwaarden en een duidelijke arbeidsomvang had, en dat de werkgever en eiseres aan deze overeenkomsten afzonderlijke rechtsgevolgen hadden willen verbinden.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het UWV en droeg hen op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 1.536,- werden vastgesteld, en het griffierecht van € 46,- moest worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/70

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. A.S. Gaastra,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: W. Prins.

Procesverloop

Bij besluit van 17 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 14 juli 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) geweigerd.
Bij besluit van 30 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2019.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. A. van den Os. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is bij Akte van benoeming voor het bijzonder primair onderwijs van
14 december 2015 door het bestuur van de Vereniging van Algemeen Bijzonder Montessorionderwijs Haaksbergen (werkgever) benoemd in de functie van leraar op de Montessorischool Haaksbergen te Haaksbergen voor 16 uur per week, met een werktijdfactor van 0.4. Deze benoeming is met ingang van 1 januari 2016 voor onbepaalde tijd.
1.2.
In de Bijlage bij akte van benoeming voor het bijzonder primair onderwijs van
18 september 2017 is de benoeming van de functie van leraar op de Montessorischool Haaksbergen te Haaksbergen tijdelijk uitgebreid met zeven uur per week, met een werktijdfactor van 0.175. Deze benoeming is voor bepaalde tijd vanaf 28 augustus 2017 tot en met 13 juli 2018.
1.3.
Eiseres heeft zich op 19 januari 2018 ziek gemeld. Werkgever heeft voor eiseres een ZW-uitkering aangevraagd. Hierna heeft besluitvorming plaatsgevonden, zoals uiteengezet in de rubriek ‘Procesverloop’.
2. Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd dat er geen recht bestaat op ziekengeld, omdat geen sprake is van twee naast elkaar bestaande arbeidsovereenkomsten. Verweerder acht de nieuwe jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (uitspraak van
18 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3109) niet van toepassing, omdat slechts sprake is van een bijlage bij het vaste dienstverband zonder verschil in werkzaamheden en arbeidsvoorwaarden tussen de tijdelijke benoeming en de benoeming voor onbepaalde tijd.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat wel sprake is van twee aparte arbeidsovereenkomsten, zodat zij wel recht heeft op ziekengeld. Er bestaan een vaste en een tijdelijke dienstbetrekking naast elkaar. De CRvB heeft in de uitspraak van 18 augustus 2016 geoordeeld dat het voortduren van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd geen beletsel is voor aanspraak op ziekengeld wegens ziekte na beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Net als in die uitspraak heeft eiseres na beëindiging van haar tijdelijke overeenkomst geen loonaanspraak richting werkgever. Verder
verwijst eiseres naar de voor haar geldende Collectieve Arbeidsovereenkomst 2018-2019 voor het primair onderwijs (CAO PO), die het bestaan van twee naast elkaar bestaande arbeidsovereenkomsten niet verbiedt en waaruit blijkt dat een tijdelijke taakuitbreiding dient te worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Voorts wijst eiseres op de afzonderlijke rechtsgevolgen in de tijdelijke arbeidsovereenkomst, waarin de specifieke reden, de arbeidsomvang en de duur van de overeenkomst zijn opgenomen.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de ZW wordt geen ziekengeld uitgekeerd aan de verzekerde die recht heeft op doorbetaling van loon tijdens ziekte op grond van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van artikel 29, tweede lid, derde volzin en onder c, van de ZW – voor zover hier van belang – wordt aan de verzekerde van wie de dienstbetrekking, zoals bedoeld in artikel 3 van de ZW, binnen het in het vijfde lid van artikel 29 van de ZW genoemde tijdvak van 104 weken eindigt, ziekengeld uitgekeerd vanaf de eerste dag van ongeschiktheid tot werken nadat de dienstbetrekking is geëindigd.
4.2.
In uitspraken van de CRvB van 18 februari 2003 (ECLI:NL:CRVB:2003:AF5806) en
18 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV1243) heeft de CRvB overwogen dat er geen grond is om een splitsing in twee dienstbetrekkingen tussen dezelfde werknemer en werkgever te maken als de werkzaamheden in de extra uren niet wezenlijk verschillen van het werk binnen de contractueel vastgelegde uren, en er ook overigens geen verschillende arbeidsvoorwaarden gelden. In de uitspraak van de CRvB van 18 augustus 2016 heeft de CRvB dit standpunt genuanceerd. De CRvB heeft in deze uitspraak het volgende - voor zover van belang - overwogen:
“ (….) 4.5.1.
Anders dan is geoordeeld in de genoemde uitspraak van 18 februari 2003 – waarop in de uitspraak van 18 februari 2012(de rechtbank leest: 18 januari 2012)
is voortgebouwd – kan wat de Raad in zijn uitspraak van 6 juni 2000 (RSV 2001, 197) heeft overwogen over een splitsing in twee dienstverbanden niet bepalend zijn voor een recht op ziekengeld na eindiging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij het voortduren van een andere arbeidsovereenkomst. Het gegeven oordeel in de zaak van 2001 had betrekking op het ontstaan van recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet en strekte ter beantwoording van de – op grond van de toen geldende wetgeving relevante – vraag of de meer dan het overeengekomen aantal gewerkte uren door het Uwv terecht waren aangemerkt als overuren. Medebepalend in die zaak is geweest dat er geen sprake was van door partijen afzonderlijk vastgelegde arbeidsovereenkomsten en dat de verplichting om meer uren te werken niet was komen vast te staan.
4.5.2.
Geen wetsbepaling staat eraan in de weg dat appellante en werkgeefster meerdere naast elkaar bestaande arbeidsovereenkomsten konden sluiten, de ene arbeidsovereenkomst met een omvang van 24 uur voor onbepaalde tijd en de andere met een omvang van acht uur voor bepaalde tijd. Ook de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst voor het welzijnswerk, waarnaar in de gesloten overeenkomsten wordt verwezen, verbiedt zodanige naast elkaar aanwezige arbeidsovereenkomsten niet. In de, elkaar opvolgende, overeenkomsten voor bepaalde tijd hebben partijen specifieke redenen opgenomen waarom zij die overeenkomsten zijn aangegaan en wat de arbeidsomvang en (maximum)duur van die overeenkomsten is. Aldus hebben appellante en werkgeefster duidelijk kenbaar gemaakt dat zij aan te onderscheiden delen van hun arbeidsverhouding afzonderlijke – en in de arbeidsovereenkomsten uiteengezette – rechtsgevolgen hebben willen verbinden. Dat de werkzaamheden in beide dienstverbanden die van voorschoolleidster behelsden, de werkzaamheden in die dienstverbanden niet wezenlijk van elkaar verschilden, en in zowel de overeenkomst voor onbepaalde tijd als in die voor bepaalde tijd de toepasselijke cao is vermeld, doet aan het bestaan van zelfstandig naast elkaar aangegane arbeidsovereenkomsten niet af. Het voortduren van de overeenkomst voor onbepaalde tijd van appellante met werkgeefster is dan ook geen beletsel voor een aanspraak van appellante op ziekengeld – wegens ziekte na eindiging op 28 februari 2012 van de tweede arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd – aangezien appellante na eindiging van die arbeidsovereenkomst daaruit geen loonaanspraken meer op werkgeefster had.”
4.3.
In geschil is of eiseres met ingang van 14 juli 2018 recht heeft op ziekengeld. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of de tijdelijke uitbreiding aangemerkt dient te worden als een tweede, afzonderlijke dienstbetrekking voor bepaalde tijd. Niet ter discussie staat dat eiseres vanaf 14 juli 2018 aan de overeenkomst voor zeven uur per week geen recht op loondoorbetaling meer kon ontlenen, omdat deze overeenkomst van rechtswege was geëindigd. Evenmin is tussen partijen in geschil dat het gaat om dezelfde werkzaamheden bij dezelfde werkgever, en dat de CAO PO het bestaan van afzonderlijk naast elkaar bestaande arbeidsovereenkomsten niet verbiedt.
4.4.
Uit de CRvB-uitspraak van 18 augustus 2016 volgt dat voor het aannemen van een afzonderlijk dienstverband niet langer doorslaggevend wordt geacht of de werkzaamheden in beide dienstverbanden bij dezelfde werkgever zijn verricht en (vrijwel) identiek zijn gebleven, maar of partijen duidelijk kenbaar hebben gemaakt dat zij aan de te onderscheiden onderdelen van hun arbeidsverhouding afzonderlijke rechtsgevolgen hebben willen verbinden. Daarbij is van belang of partijen specifieke redenen hebben opgenomen waarom die overeenkomst is aangegaan en wat de arbeidsomvang en (maximum)duur van die overeenkomst is.
4.5.
De rechtbank is, gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, van oordeel dat in dit geval voldoende aanknopingspunten zijn om bij de beoordeling van het recht op ziekengeld het bestaan van een tweede afzonderlijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd naast de eerder tot stand gekomen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te nemen. Daartoe overweegt de rechtbank dat werkgever en eiseres in de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die tot stand is genomen naast de al bestaande arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, hebben opgenomen wat de arbeidsomvang en (maximum)duur van die overeenkomst is, namelijk zeven uur per week in de periode van 28 augustus 2017 tot en met 13 juli 2018. Voorts is in de overeenkomst als grond voor de tijdelijke uitbreiding vermeld ‘verlenging van het tijdelijk dienstverband’. Ter zitting heeft eiseres hierover desgevraagd verklaard dat de uitbreiding ziet op de vervanging van een zieke collega en dat het gaat om dezelfde werkzaamheden (voor dezelfde groep). Ook heeft eiseres verklaard dat geen sprake is van vrijblijvendheid en dat zij verplicht is om de uren, zoals opgenomen in de overeenkomst voor bepaalde tijd, te verrichten. De rechtbank is, gelet op hetgeen in de overeenkomst voor bepaalde tijd is opgenomen en de ter zitting gegeven uitleg van eiseres, daarom van oordeel dat eiseres en werkgever aan te onderscheiden delen van hun arbeidsverhouding afzonderlijke rechtsgevolgen hebben willen verbinden. De omstandigheid dat de werkzaamheden in beide arbeidsovereenkomsten die van leraar betreffen bij dezelfde werkgever en de werkzaamheden niet van elkaar verschillen doet, zoals onder 4.4 overwogen, aan het bestaan van meerdere naast elkaar bestaande arbeidsovereenkomsten niet af. Dat boven de overeenkomst voor bepaalde tijd ‘
Bijlagebij akte van benoeming’ staat, is, anders dan verweerder heeft gesteld, evenmin doorslaggevend. Immers, niet de kwalificatie die partijen aan de rechtsverhouding hebben gegeven is bepalend, maar de inhoud en de strekking daarvan.
5. Dit betekent dat verweerder ten onrechte een ZW-uitkering aan eiseres heeft geweigerd op de grond dat er geen sprake is van een afzonderlijke dienstbetrekking. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien en tot finale geschillenbeslechting te komen, omdat uit de stukken niet blijkt dat door verweerder in dit geval een beoordeling op grond van artikel 19 van de ZW heeft plaatsgevonden. Verweerder zal opnieuw op het bezwaar van eiseres moeten beslissen, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor
de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.536,- (1 punt voor
het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en
1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.536,-;
  • draagt verweerder op het griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.B. Elferink, voorzitter, en mr. W.F. Bijloo en
mr. D.H. Harbers, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Knol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.