ECLI:NL:RBNHO:2020:2317

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 april 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1699
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de inlichtingenplicht en beëindiging van bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar. De eiser, die sinds 2015 een bijstandsuitkering ontving op basis van de Participatiewet (PW), had zijn recht op bijstand zien beëindigen en ingetrokken door verweerder. Dit volgde op een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, dat was gestart naar aanleiding van anonieme meldingen dat eiser via Marktplaats handelde in merkkleding. Verweerder concludeerde dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door de verkopen niet te melden en geen sluitende administratie te overleggen. Eiser voerde aan dat de anonieme melding geen bewijskracht had en dat het onderzoek onrechtmatig was, maar de rechtbank oordeelde dat de meldingen voldoende aanleiding gaven voor het onderzoek. De rechtbank oordeelde dat de onderzoeksresultaten, waaronder een gesprek met eiser, aan het bestreden besluit ten grondslag konden worden gelegd. Eiser's verzoek om een getuige te horen werd afgewezen, omdat dit niet bijdroeg aan de beoordeling van het geschil. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, omdat hij niet had voldaan aan zijn inlichtingenplicht en de terugvordering van de teveel ontvangen bijstand gerechtvaardigd was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/1699

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. V.Y. Jokhan),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, verweerder

(gemachtigden: mr. S.S. Kindt-Jiawan en [naam 1] ).

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2018 (het primaire besluit 1) heeft verweerder het recht van eiser op bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) per 5 december 2018 beëindigd.
Bij besluit van 7 december 2018 (het primaire besluit 2) heeft verweerder het recht van eiser op bijstand ingevolge de PW per 21 maart 2018 ingetrokken.
Bij besluit van 10 december 2018 (het primaire besluit 3) heeft verweerder een bedrag van € 8.012,44 aan teveel ontvangen bijstand over de periode van 21 maart 2018 tot en met 30 november 2018 van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 19 maart 2019 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten 1, 2 en 3 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 12 februari 2019 (het primaire besluit 4) heeft verweerder het terugvorderingsbedrag van € 8.012,44 verhoogd met de loonheffingen tot een brutobedrag van € 10.142,28.
Bij besluit van 10 mei 2019 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 4 ongegrond verklaard.
Eiser heeft de rechtbank verzocht het bestreden besluit II mee te nemen bij de behandeling van het beroep. Het bestreden besluit II is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet Bestuursrecht (Awb), zodat het beroep mede daarop betrekking heeft. Het bestreden besluit II is daarom in de procedure betrokken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Eiser heeft in de aanvullende gronden verzocht [naam 1] op te roepen als getuige. Eiser heeft daarvoor aangevoerd dat hij dit noodzakelijk acht gezien de discussie over de pseudokoop en het verhoor van eiser. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd meegedeeld geen toegevoegde waarde te zien in het horen van deze getuige.
De rechtbank heeft vervolgens ter zitting het verzoek van eiser afgewezen. .

Overwegingen

1.1.
Eiser ontvangt sinds 2015 een bijstandsuitkering op grond van de PW naar de norm van een alleenstaande.
1.2.
In het kader van een anonieme melding en een niet-anonieme melding, inhoudende dat eiser via Marktplaats handelt in merkkleding, heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eiser verleende bijstand. In dat kader heeft een medewerker van verweerder een onderzoek ingesteld op de website marktplaats.nl. Daarbij heeft de medewerker gereageerd op een advertentie van eiser en heeft een afspraak voor een koop met hem gemaakt. Verder heeft de medewerker van verweerder een vordering ingediend bij Marktplaats om een overzicht van de advertenties die eiser heeft geplaatst op te vragen. Op 5 december 2018 heeft een gesprek tussen eiser en twee sociaal rechercheurs van verweerder plaatsgevonden. Verweerder heeft de onderzoeksbevindingen vastgelegd in de rapporten van 9 november 2018, 22 november 2018 en 5 december 2018. De onderzoeksresultaten zijn voor verweerder aanleiding geweest te besluiten zoals vermeld onder procesverloop.
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit – kort samengevat – op het standpunt dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden, omdat hij de advertenties en de daaruit voortvloeiende verkopen op Marktplaats niet bij verweerder heeft gemeld. Omdat eiser geen administratie heeft bijgehouden van wat er precies is verkocht, kan verweerder niet vaststellen hoeveel inkomsten er zijn geweest. Het door eiser achteraf opgestelde overzicht waarin hij de totale opbrengst van zijn handel op Marktplaats op € 2.013,99 heeft berekend, is onvoldoende om de omvang van de activiteiten en de daaruit genoten inkomsten vast te stellen en kan volgens verweerder niet als een deugdelijke en sluitende administratie worden aangemerkt. Verweerder wijst in dat kader op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 3 juli 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2010). Eiser heeft zijn overzicht niet met verifieerbare stukken onderbouwd. Omdat verweerder het recht op bijstand vanaf 21 maart 2018 niet heeft kunnen vaststellen, heeft verweerder eisers bijstandsuitkering ingetrokken, beëindigd en teruggevorderd.
3.1.
Eiser stelt allereerst dat aan de anonieme melding geen bewijskracht kan worden toegekend, omdat deze anoniem is gedaan. Er is niet voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. De niet-anonieme melding dient volgens eiser ook buiten beschouwing te worden gelaten, omdat deze niet objectief is gedaan maar uit rancune.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 21 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1469) kan een anonieme tip, mits relevant, concreet en voldoende onderbouwd, aanleiding geven tot het instellen van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de anonieme tip in deze zaak wat betreft het handelen in kleding op Marktplaats voldoet aan deze vereisten en dus voldoende aanleiding was voor het instellen van een onderzoek. Er is concreet aangegeven om wie het gaat, welke activiteiten worden verricht, in welke merken wordt gehandeld en op welke wijze handel wordt gedreven. Verder kan de rechtbank verweerder ook volgen in het standpunt dat de niet-anonieme tip niet buiten beschouwing hoeft te worden gelaten. Ook al zou de tip uit rancune zijn gedaan, niet is gebleken dat de inhoud van de tip onjuist was. Verweerder heeft deze op objectieve wijze nader geverifieerd.
4.1.
Verder stelt eiser dat met het onderzoek naar de advertenties op Marktplaats en de daaruit voortvloeiende koop, waarbij de medewerker van verweerder zich als koper heeft voorgedaan, niet is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Er is volgens eiser sprake van een ongerechtvaardigde inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer zoals bepaald in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Verweerder had deze gegevens ook rechtstreeks bij eiser kunnen opvragen. Eiser wijst in dat kader op de uitspraak van de CRvB van 11 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3205). Verder had verweerder volgens eiser eerst de resultaten van het opvragen van de advertenties bij Marktplaats af moeten wachten, alvorens zelf internetonderzoek te doen en te reageren op een advertentie van eiser. Eiser stelt verder dat sprake is van pseudokoop, die niet aan de wettelijke vereisten die hiervoor gelden, waaronder een schriftelijk bevel. Volgens eiser dienen deze onderzoeksgegevens als verboden vrucht te worden aangemerkt. Ze zijn onrechtmatig verkregen en kunnen niet aan het bestreden besluit ten grondslag worden gelegd.
4.2.
Zoals weergegeven onder het procesverloop heeft de rechtbank ter zitting het verzoek van eiser om de betrokken sociaal rechercheur te horen als getuige afgewezen. Daartoe is redengevend dat de rechtbank geen grond ziet om [naam 1] te horen als getuige. Daarvoor bestaat alleen aanleiding indien dat horen redelijkerwijs kan bijdragen aan de beoordeling van het geschil. Daarvan is geen sprake. Van de zijde van eiser zijn geen concrete omstandigheden genoemd waarover [naam 1] zou moeten kunnen verklaren. Dat [naam 1] sociaal rechercheur is en betrokken was bij het onderzoek naar eiser, is daarvoor onvoldoende. Niet in geschil is dat de gestelde pseudokoop heeft plaatsgevonden en dat eiser daarbij betrokken was. Over de feitelijke gang van zaken rond de pseudokoop bestaat geen onduidelijkheid. In onderhavige zaak is van belang of de onderzoeksresultaten, waaronder de gestelde pseudokoop en het gespreksverslag van 5 december 2018, aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen worden gelegd. Een getuigenis van [naam 1] kan daar niet aan bijdragen.
4.3.
Ingevolge vaste rechtspraak van de CRvB (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2016:1881) staat het verweerder in beginsel vrij om te bepalen op welke wijze hij onderzoek verricht. Eiser beroept zich op schending van artikel 8 van EVRM omdat verweerder onderzoek heeft gedaan naar zijn advertenties op Marktplaats. Artikel 8, eerste lid, van het EVRM bepaalt dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en correspondentie. Anders dan eiser betoogt, heeft verweerder met het bekijken van de advertenties van eiser op Marktplaats geen min of meer volledig beeld verkregen van bepaalde aspecten van het leven van eiser, zijn woon- en leefsituatie. Van schending van artikel 8 van het EVRM is daarom geen sprake. Bovendien zijn de advertenties van eiser op Marktplaats openbaar toegankelijk, zodat ook om die reden niet valt in te zien dat sprake is van schending van artikel 8 EVRM. Verder is de rechtbank van oordeel dat de koop die [naam 1] ter controle met eiser heeft bewerkstelligd, anders dan eiser stelt, niet is aan te merken als een pseudokoop. In het geval van eiser is geen sprake van een strafrechtelijke verdenking, dus is ook geen strafrechtelijke bepaling van toepassing, zoals dat bij pseudokoop het geval moet zijn. Niet gebleken is dat verweerder bij het maken van een afspraak met eiser om een koop te laten plaatsvinden, zich niet heeft gehouden aan wettelijke vereisten. Tot slot valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien dat de volgorde van het onderzoek een ongerechtvaardigde inbreuk op de levenssfeer van eiser met zich brengt.
5.1.
Eiser stelt dat hij ongeoorloofd onder druk is gezet tijdens het verhoor op 5 december 2018, waardoor hij niet kan worden gehouden aan de door hem afgelegde verklaring. Eiser heeft het gesprek als vervelend en overheersend ervaren. Dit is ook de reden waarom eiser de verklaring niet heeft ondertekend. Ter zitting heeft eiser opgemerkt dat de sociaal rechercheur tijdens het gesprek met zijn vuist op tafel heeft geslagen en heeft geschreeuwd. Verder stelt eiser dat hij niet aan zijn verklaring kan worden gehouden vanwege zijn psychische problemen.
5.2.
Voor zover eiser wil terugkomen van zijn eerdere verklaringen, die zijn opgenomen in het gespreksverslag van 5 december 2018, wijst de rechtbank op vaste rechtspraak (zie de uitspraak van de CRvB van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012: BV2512). Daaruit volgt dat een betrokkene, ook indien hij later van een afgelegde verklaring terugkomt, in het algemeen aan zijn tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde verklaring mag worden gehouden. In dit geval bestaat geen aanleiding hiervan af te wijken. In het gespreksverslag zijn geen aanknopingspunten te vinden dat eiser zijn verklaring onder onaanvaardbare druk heeft afgelegd. Dit blijkt ook niet uit de gegeven antwoorden. De verklaringen zijn concreet, gedetailleerd en niet innerlijk tegenstrijdig. Eiser heeft zijn verklaring weliswaar niet ondertekend, maar dat betekent niet dat die verklaring niet mocht worden gebruikt door verweerder. De rechtbank begrijpt uit de beroepsgronden van eiser dat de reden voor eiser om zijn verklaring niet te ondertekenen was gelegen in de omstandigheid dat eiser het gesprek overheersend en vervelend vond. Hieruit leidt de rechtbank niet af dat eiser geweigerd heeft te tekenen omdat hij de inhoud van de geschreven verklaring niet vond overeenkomen met zijn verklaringen. Ook ter zitting kon eiser desgevraagd niet aangeven welke antwoorden in het gespreksverslag onjuist zijn weergegeven. Uit het gespreksverslag blijkt bovendien dat eiser zijn verklaring heeft doorgelezen en hierin heeft volhardt. Verder heeft eiser op 22 december 2018 zelf een nieuwe aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend, zonder daarbij terug te komen op zijn verklaring van 5 december 2018. Indien eiser, naar hij stelt, druk heeft ervaren of de inhoud van de verklaring niet juist vond, valt niet in te zien waarom hij zich niet eerder tot verweerder heeft gewend om deze verklaring in te trekken, maar daarmee heeft gewacht tot 22 januari 2019, zijnde de indiening van het aanvullende bezwaarschrift. Bovendien neemt de rechtbank daarbij in aanmerking dat een gesprek naar aanleiding van een vermoeden van schending van de inlichtingenplicht naar zijn aard confronterend is en daardoor als onprettig wordt ervaren. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn psychische problemen niet kan worden gehouden aan zijn verklaringen in het gespreksverslag. Uit de overgelegde informatie, te weten een ongedateerd rapport van keuringsarts [naam 2] , het verslag belastbaarheidsonderzoek WNK Personeelsdiensten van 17 mei 2019 en een afsprakenoverzicht van het Noordwest Ziekenhuis te Alkmaar over de periode januari 2016 tot en met september 2019, volgt dat niet. Ook de enkele betwisting van eiser dat hij tijdens de hoorzitting heeft gezegd dat er geen feitelijke onjuistheden in de verklaring staan, is onvoldoende om de verklaring voor onjuist te houden. Gelet op al het voorgaande bestaat geen aanleiding om eiser niet aan zijn verklaring in het proces-verbaal te houden zoals die door de sociale recherche op ambtsbelofte is opgemaakt.
6.1.
Eiser stelt dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Hij wist niet, dan wel was niet bekend met het gegeven dat hij melding moest maken van de verkoop van kleding die hij via Marktplaats had aangeschaft.
6.2.
De rechtbank volgt verweerder in de conclusie dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Het had voor eiser duidelijk moeten zijn dat de ontvangen bedragen van invloed konden zijn op de hoogte van zijn uitkering, zodat hij deze uit eigen beweging had moeten melden (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 1 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2985). Onbekendheid met de regelgeving maakt dit niet anders. Door dit niet te melden heeft eiser de wettelijke inlichtingenplicht geschonden.
7.1.
Eiser stelt dat indien hij wel tijdig aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, hij alsnog recht zou hebben gehad op (aanvullende) bijstand. Verweerder had het recht op bijstand kunnen vaststellen aan de hand van zijn overzicht ‘vaststelling opbrengst/verkoop’, ook al was het maar schattenderwijs. Het overzicht bevat verifieerbare stukken, waaronder bankafschriften waarop te zien is welke uitgaven zijn gedaan en welke inkomsten zijn verworven. Uit de overgelegde stukken volgt dat veel giraal is verkocht, wat voor de hand ligt omdat eiser nog maar kort is gestart met de verkoop. Volgens eiser heeft hij voldoende aannemelijk gemaakt dat hij in de periode in geding slechts een gering bedrag contant heeft verdiend. Dat eiser met het naderhand opstellen van een overzicht heeft getracht alsnog aan zijn inlichtingenplicht te voldoen en daarmee een bewijsrisico heeft genomen, kan niet ten nadele van hem worden uitgelegd.
7.2.
De rechtbank volgt verweerder in de conclusie dat eiser geen deugdelijke en sluitende administratie heeft aangeleverd. Het door eiser achteraf opgestelde overzicht waarin hij de totale opbrengst van zijn handel op Marktplaats aan de hand van de bijschrijvingen op zijn bankrekening op € 2.013,99 heeft berekend, is onvoldoende om de omvang van de activiteiten en de daaruit genoten inkomsten vast te stellen. Van belang is hierbij dat het overzicht niet met verifieerbare stukken is onderbouwd. Eiser heeft geen aankoopbonnen overgelegd, zodat de pinopnames van de grote, op hele cijfers afgeronde bedragen op de bankafschriften niet zijn te verbinden aan de gestelde inkoopuitgaven. Ook de gestelde verzendkosten komen niet overeen met de bedragen op de bankafschriften. Gezien de vele advertenties acht de rechtbank het met verweerder verder niet aannemelijk dat eiser in de periode in geding slechts € 378,- contant heeft verdiend tegenover € 8.469,75 aan online verkopen. Dit alles maakt dat het overgelegde overzicht niet controleerbaar is. Verder kan de rechtbank verweerder volgen dat eiser met het achteraf opstellen van een overzicht een bewijsrisico heeft genomen, waarvan de mogelijke gevolgen voor rekening en risico van eiser komen (zie de uitspraken van de CRvB van 25 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:580 en 12 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:127). Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eiser geen sluitende administratie heeft overgelegd. Hierdoor kan geen goede en betrouwbare reconstructie worden gemaakt van de inkomsten van eiser uit de handel via Marktplaats en kunnen deze inkomsten niet schattenderwijs worden bepaald. Dat eiser nog maar net was begonnen met de verkoop via Marktplaats is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk, gezien het grote aantal advertenties op de van verweerder verkregen uitdraaien van de advertenties van eiser op Marktplaats.
8.1.
Verder voert eiser aan dat hij recht heeft op inkomensvrijlating zoals bepaald in artikel 31 van de PW.
8.2.
Met betrekking tot de inkomensvrijlating stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser hier geen recht op heeft, omdat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden en het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Gelet op wat hiervoor onder rechtsoverweging 6.2 en 7.2 is overwogen, kan de rechtbank dit standpunt van verweerder volgen.
9.1.
Met betrekking tot de terugvordering stelt eiser dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Hiertoe stelt eiser dat hij alleenstaande ouder is, hij co-ouderschap heeft over zijn zoon en dat hij arbeidsongeschikt is en al geruime tijd werkloos. Zijn inkomsten uit een bijstandsuitkering zijn te gering om een kind te huisvesten en te verzorgen en eiser heeft geen vermogen.
9.2.
De rechtbank volgt verweerder in de conclusie dat deze omstandigheden niet maken dat sprake is van een dringende reden om van de terugvordering af te zien. Niet gebleken is dat eiser als gevolg van de terugvordering in een financiële noodsituatie komt te verkeren. Eiser ontvangt inmiddels weer een bijstandsuitkering en heeft als schuldenaar bescherming van de regels over de beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
10.1.
Tot slot stelt eiser dat verweerder ten onrechte is overgegaan tot brutering van de terugvordering. Omdat verweerder het terugvorderingsbesluit op 10 december 2018 heeft genomen, was het voor eiser niet haalbaar dit bedrag voor 1 januari 2019 te betalen.
10.2.
Artikel 58, vijfde lid, van de PW bepaalt dat bij gebreke van tijdige betaling de vordering kan worden verhoogd met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, kunnen worden teruggevorderd, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen. Volgens vaste rechtspraak (zie de uitspraak van 28 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX6096) moet worden afgezien van de uitoefening van de in artikel 58, vijfde lid, tweede volzin van de Wet Werk en Bijstand neergelegde bevoegdheid tot bruto terugvordering indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van de betrokkene en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet al is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft. Geen aanleiding bestaat om hierover onder de PW anders te oordelen. Vaststaat dat eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. De terugvordering is daarom niet buiten zijn toedoen ontstaan. Het enkele feit dat het terugvorderingsbesluit vlak voor het einde van het jaar is genomen, maakt niet dat het eiser niet kan worden verweten dat de betaling van het terugvorderingsbedrag niet is voldaan in het jaar waarop deze betrekking heeft. Dit betekent dat verweerder bevoegd was om over te gaan tot brutering van het openstaande teruggevorderde bedrag. Van getrapte besluitvorming is anders dan eiser stelt geen sprake. Het bruteringsbesluit is een op zichzelf staand besluit waarover ten tijde van de bezwaarprocedure tegen de beëindiging, intrekking en terugvordering nog niet was besloten.
11. Gelet op al het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep tegen de bestreden besluiten I en II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van
I.M. Wijnker-Duiven, griffier, op 2 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.