1.4.Bij besluit van 10 december 2015 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 18 juni 2015 en 2 juli 2015 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant in de periode van 1 januari 2009 tot en met 17 november 2014 in totaal 178 keer goederen, vooral draaibanken, graveermachines, gereedschappen, houtbewerkingsmachines en elektronische componenten, ter verkoop heeft aangeboden op Markplaats.nl. Gelet op de omvang van deze activiteiten is sprake van op geld waardeerbare activiteiten. Appellant heeft, door geen melding te maken van deze activiteiten, de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen (waarbij voor eiser appellant moet worden gelezen en voor verweerder het college):
“Gezien het grote aantal advertenties op Marktplaats is in dit geval geen sprake meer van incidentele verkoop. Of deze een hobbymatig of bedrijfsmatig karakter hadden, maakt niets uit. Eiser had melding moeten maken van de advertenties op Marktplaats en de daaruit voortvloeiende verkopen. (…) Nu eiser de advertenties en verkopen niet heeft gemeld, is er sprake van schending van de inlichtingenplicht. (…) Eiser heeft geen administratie bijgehouden van wat er precies is verkocht. Hierdoor is niet vast te stellen hoeveel inkomsten er zijn geweest. Dat eiser zegt dat de door hem opgestelde lijst met een totaal verkoopbedrag van € 6.775,- alle inkomsten bevat, wordt niet nader onderbouwd of met bewijsmiddelen ondersteund. Dat eiser niet had gedacht dat hij iets zou moeten melden doet hieraan niets af, nu elke uitkeringsgerechtigde bij aanvang van de uitkering gewezen wordt op de inlichtingenplicht. (…)”. Hieruit “vloeit naar het oordeel van de rechtbank echter niet voort dat het college de uitkering over de gehele periode van 1 januari 2009 tot en met 30 april 2015 kan intrekken en terugvorderen. (…) Over de periode van 1 januari 2009 tot en met
17 november 2014 is er door Marktplaats informatie verstrekt aan het college over de advertenties van eiser op Marktplaats. Een op Marktplaats geplaatste advertentie blijft, zonder verlenging, 28 dagen staan. Uit de door Marktplaats verstrekte informatie is gebleken dat er periodes zijn geweest tussen 1 januari 2009 en 17 november 2014 dat eiser een aantal aaneensluitende maanden niet actief is geweest op Marktplaats. Gelet op de advertentieduur van 28 dagen en het feit dat de rechtbank niet uit de stukken kan afleiden dat de advertenties verlengd zijn, is het aannemelijk dat er langere perioden zijn geweest waarin eiser niet heeft geadverteerd op Marktplaats. De rechtbank is van oordeel dat het college over deze perioden op basis van de beschikbare informatie, niet tot intrekking en terugvordering van de uitkering kan overgaan. (…) Voorts oordeelt de rechtbank dat niet is vast komen te staan dat eiser in de periode na februari 2015 nog actief is geweest op Marktplaats. (…) Het besluit van het college om de uitkering van eiser over de maanden maart en april 2015 in te trekken en terug te vorderen kan in zoverre geen stand houden.”
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover daarin is geoordeeld dat de bijstand wel over een deel van de periode van 1 januari 2009 tot en met 17 november 2014 kan worden ingetrokken en teruggevorderd.
4. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college bij het nader besluit, voor zover hier van belang, de bezwaren van appellant gedeeltelijk gegrond verklaard en bepaald dat de bijstand van appellant uitsluitend over de navolgende perioden wordt ingetrokken:
- geheel 2009, met uitzondering van de maanden september en december;
- geheel 2010, met uitzondering van de maanden januari, september tot en met december;
- geheel 2011, met uitzondering van de maanden september en oktober;
- geheel 2012, met uitzondering van de maanden maart, april en november;
- geheel 2013, met uitzondering van de maand november;
- geheel 2014, met uitzondering van de maanden maart, april en september.
Verder heeft het college in verband daarmee de hoogte van de terugvordering opnieuw vastgesteld, en wel op een bedrag van € 71.037,30.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.