ECLI:NL:RBNHO:2019:2962

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 april 2019
Publicatiedatum
8 april 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4606
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit verlenging huishoudelijke ondersteuning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad over de verlenging van de huishoudelijke ondersteuning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Eiseres, die fysieke en psychische beperkingen ondervindt, ontving sinds 2016 huishoudelijke hulp, maar was van mening dat de geboden ondersteuning niet voldeed aan haar behoeften. Het primaire besluit van 3 mei 2018 verlengde de ondersteuning tot 7 oktober 2018, maar dit werd door eiseres bestreden. Tijdens de zitting op 21 maart 2019 werd duidelijk dat eiseres niet in staat was om huishoudelijke taken uit te voeren en dat de dochter van eiseres ook niet in staat was om deze taken over te nemen. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek dat door verweerder was uitgevoerd niet voldeed aan de eisen van zorgvuldigheid en motivering. De rechtbank concludeerde dat de aanspraken van eiseres onvoldoende waren geconcretiseerd en dat er geen deugdelijk onderzoek was gedaan naar de ondersteuningsbehoefte. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook oordeelde dat eiseres recht had op vergoeding van het griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/4606

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Heijnen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder

(gemachtigde: V. Djordjevic).

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) aan eiseres toegekende voorziening hulp bij schoon en leefbaar huis profiel 2 verlengd tot 7 oktober 2018.
Bij besluit van 3 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [naam] .

Overwegingen

1.1
Eiseres heeft fysieke en psychische beperkingen die haar belemmeren bij het uitvoeren van huishoudelijke werkzaamheden. Zij ontvangt sinds 2016 van verweerder op grond van de Wmo huishoudelijke hulp in de vorm van zorg in natura, te weten ‘hulp bij schoon en leefbaar huis’ op basis van profiel 1 (P1). Vanaf 1 juni 2017 heeft verweerder die voorziening tijdelijk omgezet naar profiel 2 (P2) en wel voor de periode van 1 juni 2017 tot
1 januari 2018, om de dochter van eiseres tijdelijk te ontlasten en om haar de tijd te geven om professionele zorg voor haarzelf in te zetten.
1.2
Eiseres heeft zich op 24 november 2017 weer gemeld bij verweerder en verzocht om verlenging van de huishoudelijke hulp. Daarbij heeft zij aangegeven dat de geleverde huishoudelijk hulp niet toereikend is en dat haar dochter niet in staat is de taken in het huishouden weer op te pakken. Ook gaf zij aan niet tevreden te zijn met de zorgaanbieder. Naar aanleiding van deze melding heeft een gesprek plaatsgevonden en dat heeft geleid tot de opstelling van een ondersteuningsplan. Het Sociaal Wijkteam achtte de dochter weer in staat om de nodige ondersteuning in het huishouden te bieden, maar omdat eiseres het met die beslissing niet eens was en er zowel bij eiseres als de dochter sprake is van psychische en fysieke klachten, is besloten tot een onafhankelijk medisch onderzoek. In afwachting van dat onderzoek is de huishoudelijke ondersteuning P2 voortgezet tot 25 maart 2018.
1.3
Verweerder heeft advies ingewonnen bij Argonaut. De bevindingen van het onderzoek naar de situatie van eiseres zijn neergelegd in een advies van 9 maart 2018. Argonaut heeft, voor zover hier van belang, vastgesteld dat eiseres niet in staat is om taken in het huishouden te verrichten; de belemmeringen zijn ten opzichte van eerder onderzoek toegenomen.
1.4
Op 5 april 2018 heeft Argonaut advies uitgebracht over de belastbaarheid van de dochter van eiseres. Argonaut heeft vastgesteld dat de dochter normaal belastbaar is, maar overbelast lijkt door een te volle agenda. Een verbetering daarvan zal een gunstig effect hebben op haar fysieke klachten en de psychische klachten. Een recent gestarte behandeling kan verbetering geven. Geadviseerd wordt de toegekende indicatie met zes maanden te verlengen om de dochter van eiseres de mogelijkheid te geven agendakeuzes te maken zo nodig als onderdeel van de behandeling.
1.5
Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. Verweerder heeft het besluit in bezwaar gehandhaafd. Daartoe is - samengevat - gesteld dat met de verlenging van de toegekende indicatie voor hulp bij schoon en leefbaar huis P2 rekening wordt gehouden met de beperkingen en de omstandigheden van eiseres. Verweerder heeft erop gewezen dat uit het ondersteuningsplan volgt wat de situatie van eiseres is en welke zorg ingezet dient te worden. In de “normering schoon huis” die als bijlage bij het bestreden besluit is gevoegd zijn de taken opgenomen die onder de huishoudelijke ondersteuning vallen en met welke frequentie die taken dienen te worden uitgevoerd. Het bereiken van de resultaten staat voorop. P2 gaat volgens verweerder uit van huishoudens waar de klant zelf de regie kan voeren en zelf met de zorgaanbieder kan afspreken wat er in het huishouden gedaan moet worden. Indien eiseres van mening is dat de in het ondersteuningsplan vastgestelde doelen en resultaten niet zijn behaald kan zij hierover in gesprek gaan met de zorgaanbieder of dit melden bij het Sociale Wijkteam om samen te zoeken naar een oplossing.
3. Eiseres voert aan dat zij door verweerder onvoldoende wordt gecompenseerd in haar beperkingen. Haar huis wordt niet goed schoongemaakt. Eiseres stelt dat verweerder heeft nagelaten een gedegen onderzoek uit te voeren. Zij mist een duidelijke inventarisatie van de ondersteuningsbehoefte, het is haar niet duidelijk waarom zij onder P2 is geschaard en zij weet niet waar zij recht op heeft. Ook stelt eiseres dat verweerder niet heeft kunnen volstaan met resultaatsgericht indiceren. Eiseres betwist voorts dat haar dochter huishoudelijke taken kan overnemen en kan zich niet vinden in de duur van de indicatie.
4. De rechtbank overweegt ten aanzien van de door eiseres aangevoerde beroepsgronden als volgt.
4.1
Het voorliggende besluit ziet op de verlenging van de toegekende voorziening hulp bij schoon en leefbaar huis P2 tot 7 oktober 2018. Niet in geschil is dat eiseres, gelet op haar gezondheidssituatie en de daaruit voortvloeiende beperkingen, niet in staat is om huishoudelijke taken te verrichten. Vaststaat dat het daarbij gaat om de lichte huishoudelijke taken, de zware huishoudelijke taken en de wasverzorging. Vaststaat ook dat in de hier te beoordelen periode de dochter van eiseres niet in staat was die huishoudelijke taken over te nemen.
4.2
In de uitspraak van 21 maart 2018 van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (ECLI:NL:CRVB:2018:819) heeft de CRvB onder rechtsoverweging 4.4.2 uiteengezet op welke wijze het onderzoek naar maatschappelijke ondersteuning onder de Wmo 2015 moet plaatsvinden. Uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015 vloeit voort dat verweerder ervoor zorg dient te dragen dat een zorgvuldig onderzoek wordt ingesteld naar de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen. Na een melding moet verweerder allereerst vaststellen wat de hulpvraag is. Vervolgens zal verweerder moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Eerst wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager. Uit artikel 2.3.2, vierde lid, aanhef en onder b, c en f, van de Wmo 2015 in samenhang met het derde en vierde lid van artikel 2.3.5 vloeit voort dat er vervolgens in kaart moet worden gebracht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Indien noodzakelijk dient er specifieke deskundigheid te worden ingeschakeld.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het door verweerder aan zijn besluit ten grondslag gelegde onderzoek, voor zover de rechtbank dat uit de stukken kan opmaken, niet voldoet aan de daaraan uit een oogpunt van zorgvuldigheid en motivering te stellen eisen, gelet op het uit voornoemde uitspraak blijkende stappenplan. In het ondersteuningsplan staat dat eiseres niet in staat is om zelf de huishoudelijke taken uit te voeren. Welke concrete ondersteuning eiseres, in haar situatie, behoeft en hoe die bijdraagt aan de compensatie van de door haar ondervonden beperkingen is vervolgens niet in kaart gebracht. De rechtbank kan uit het ondersteuningsplan, waar verweerder zich op beroept, niet afleiden wat de situatie van eiseres is. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting gesteld dat het hier gaat om een verlenging en verweerder uit het verleden bekend is met de problematiek van eiseres. Uit de aanwezige stukken blijkt dit evenwel nergens. Eiseres stelt dan ook terecht dat verweerder geen deugdelijk onderzoek heeft gedaan. Daarmee kleeft aan het bestreden besluit een gebrek.
4.4
Verweerder heeft de huishoudelijke hulp aan eiseres toegekend in de vorm van te behalen resultaten. De door verweerder in de situatie van eiseres gevolgde werkwijze komt hier op neer dat het Sociale Wijkteam, na een gesprek met de aanvrager, bepaalt op welk resultaatsgebied ondersteuning nodig is. Het per resultaatgebied te bereiken doel wordt vastgelegd in een ondersteuningsplan. Op basis van die bevindingen wordt een zogeheten arrangement vastgesteld en wordt één van de gecontracteerde zorgaanbieders geselecteerd. De zorgaanbieder ontvangt per cliënt een vast bedrag per periode van 4 weken, gebaseerd op de tabellen bij het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zaanstad. De zorgaanbieder maakt in overleg met de cliënt afspraken over de wijze waarop de resultaten behaald moeten worden. Deze afspraken worden vastgelegd in een zorgplan.
4.5
Het bestreden besluit houdt dus niet meer in dan het toekennen van een aanspraak op een schoon en leefbaar huis. De feitelijke invulling en omvang van de huishoudelijke ondersteuning laat verweerder bepalen door de zorgaanbieder. Zoals de CRvB in de
uitspraak van 18 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1491 (zie ook de uitspraak van 18 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3633) heeft geoordeeld weten de hulpvrager en de aanbieder bij deze wijze van toekennen niet hoeveel huishoudelijke ondersteuning is toegekend. Deze methodiek van indiceren in resultaat geeft onvoldoende duidelijkheid. Verweerder dient inzichtelijk te maken op welke concrete wijze invulling wordt gegeven aan het bereiken van het resultaat schoon en leefbaar huis en het kunnen beschikken over schone en draagbare kleding. Dat blijkt nergens uit het bestreden besluit en evenmin uit de aan het besluit ten grondslag liggende stukken. De verwijzing naar de als bijlage bij het bestreden besluit gevoegde ‘normering schoon huis’, waarin voor de verschillende woonruimten/wasverzorging is vermeld welke werkzaamheden moeten worden uitgevoerd en met welke frequentie, nog daargelaten de precieze status van dit stuk, maakt dit niet anders. Die verwijzing concretiseert de aanspraken onvoldoende (vergelijk ook de uitspraak van 8 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3241).
4.6
Uit het bestreden besluit of de onderliggende stukken blijkt niet op hoeveel uren huishoudelijke ondersteuning eiseres recht heeft. Uit de hiervoor aangehaalde uitspraak van
8 oktober 2018 van de CRvB volgt dat het resultaatgericht indiceren bij huishoudelijke ondersteuning waarin geen tijdsomvang wordt bepaald niet is toegestaan. Hierdoor weet eiseres in feite dus niet, zoals zij ook terecht stelt, op hoeveel ondersteuning - naar aard en omvang - zij kan rekenen. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat in het bestreden besluit de aanspraken van eiseres onvoldoende zijn geconcretiseerd. Deze werkwijze moet strijdig worden geacht met de rechtszekerheid. Daarmee kleeft ook op dit punt aan het bestreden besluit een gebrek.
4.7
Daar komt bij dat, nog daargelaten dat verweerder kennelijk geen normering voor de toekenning van huishoudelijke ondersteuning in beleid heeft vastgelegd, een op (onafhankelijk) objectief, deugdelijk onderzoek berustende normering in het geheel ontbreekt. De rechtbank wijst op de uitspraken van 18 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1402 en 1403 en van 10 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3835, waaruit volgt dat de invulling van het begrip ‘schoon en leefbaar huis’ dient te berusten op objectieve criteria, steunend op deugdelijk onderzoek, dat is verricht door onafhankelijke en geen belang bij de uitkomst hebbende derden. Zo’n onderzoek dient inzicht te geven in de vraag welk niveau van schoon voor een huishouden verantwoord is, welke concrete activiteiten daarvoor verricht moeten worden, hoeveel tijd daarvoor nodig is en met welke frequentie deze activiteiten verricht moeten worden om te kunnen spreken van een schone en leefbare woning. Dat geldt eveneens voor de wasverzorging. De besluitvorming van verweerder is niet in overeenstemming met genoemde uitspraken.
5. Het beroep is dan ook gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
6. Voor toepassing van de bestuurlijke lus ziet de rechtbank geen aanleiding, gelet op zowel de uitlatingen van de gemachtigde van verweerder op zitting over de visie van verweerder op de recente rechtspraak van de CRvB, als op de aard en de omvang van de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit.
7. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
8. De rechtbank geeft verweerder in overweging om, zolang de uitkomsten van onderzoek als bedoeld in 4.7 ontbreken, aansluiting te zoeken bij de normen van het CIZ Protocol Huishoudelijke Verzorging.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 3 oktober 2018;
- draagt verweerder op binnen acht weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Buiskool, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2019
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.