ECLI:NL:RBNHO:2018:6349

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juli 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5463
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand ter compensatie van het gemis aan de ALO-kop en herziening bijstandsuitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 24 juli 2018, zijn twee zaken behandeld met betrekking tot eiseres die bijzondere bijstand heeft aangevraagd ter compensatie van het gemis aan de alleenstaande ouderkop (ALO-kop). De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag voor bijzondere bijstand door verweerder is afgewezen, omdat eiseres niet als alleenstaande ouder kan worden aangemerkt en verweerder van mening is dat eiseres over voldoende middelen beschikte om in haar kosten te voorzien. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de afwijzing onterecht was en dat verweerder de bijstand ambtshalve had moeten afstemmen op basis van artikel 18 van de Participatiewet (PW). De rechtbank heeft overwogen dat de afwijzing van de bijzondere bijstand terecht was, maar dat verweerder de afwijzing op een onjuiste grondslag had gebaseerd. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard, maar heeft het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond verklaard, omdat de herziening van de bijstandsuitkering in strijd was met artikel 18, eerste lid, van de PW. De rechtbank heeft verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 17/5463 en HAA 18/28

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 juli 2018 in de zaken tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Hoefs),
en

het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk, verweerder

(gemachtigden: C. van Bodegom en P.J. Boonstra).

Procesverloop

HAA 17/5463
Bij besluit van 11 mei 2017 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand (met terugwerkende kracht), ter compensatie van het niet ontvangen van de alleenstaande ouderkop (ALO-kop), afgewezen.
Bij besluit van 2 november 2017 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
HAA 18/28
Bij besluit van 10 mei 2017 (het primaire besluit 2) heeft verweerder het recht van eiseres op een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW) herzien over de periode van
30 november 2015 tot 1 oktober 2016.
Bij besluit van 22 november 2017 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
In beide zaken
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten 1 en 2 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2018. De beroepen zijn gevoegd behandeld. Eiseres is verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiseres ontving vanaf 30 december 2010 een bijstandsuitkering, laatstelijk op grond van de PW, naar de norm van een alleenstaande ouder. Tot 1 januari 2015 was dat 90% van de gehuwdennorm.
1.2
Per 1 januari 2015 is de aanvulling voor de kosten van de kinderen van eiseres komen te vervallen. Verweerder heeft aan eiseres te kennen gegeven dat zij vanaf die datum een hoger kindgebondenbudget van de Belastingdienst kan ontvangen en dat zij per die datum een lagere bijstandsuitkering krijgt naar de norm van een alleenstaande, te weten 70% van de gehuwdennorm.
1.3
Uit de Basisregistratie personen (Brp) blijkt dat eiseres geregistreerd staat als gehuwd met [naam] ( [naam] ) sinds 25 januari 2004.
1.4
Bij besluit van 25 oktober 2016 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 1 oktober 2016 gewijzigd van de alleenstaande norm naar de kostendelersnorm ter hoogte van 50% van de gehuwdennorm. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat [naam] op haar adres verblijft. [naam] hield geen rechtmatig verblijf in Nederland en had in verband daarmee geen recht op bijstand (niet-rechthebbende) en het was hem niet toegestaan om in Nederland te werken. Bij besluit van 21 november 2016 heeft verweerder het besluit van 25 oktober 2016 herzien en aan eiseres vanaf 1 oktober 2016 op grond van artikel 18 van de PW een toeslag toegekend van 20% van de gehuwdennorm. In totaal ontving eiseres dus 70% van de gehuwdennorm.
1.5
Bij uitspraak van 2 november 2017 (ECLI:NL:RBNHO:2017:9487) heeft deze rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 25 oktober 2016, gewijzigd bij besluit van
21 november 2016, ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank onder meer overwogen dat, ervan uitgaande dat eiseres gehuwd is, voor de beoordeling van de vraag of artikel 24 van de PW van toepassing is, het niet van belang is of [naam] al dan niet zijn hoofdverblijf heeft op het adres van eiseres. Reeds op grond van de vaststelling dat eiseres gehuwd is, kan de wijziging van de norm in stand kan blijven. Eiseres heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Tot op heden is daarop nog niet beslist.
1.6
Bij brief van 10 januari 2017 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand met ingang van 1 januari 2012 tot de datum van aanvraag, omdat zij uiteindelijk geen recht op de ALO-kop bleek te hebben. Ter zitting van de rechtbank heeft gemachtigde verklaard dat bedoeld is per 1 januari 2015.
1.7
Bij uitspraak van de belastingkamer van deze rechtbank van 5 april 2018 (HAA 17/2462 en 17/2463) is het beroep van eiseres tegen de definitieve vaststelling van het kindgebondenbudget over 2015 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank onder meer overwogen dat eiseres niet in aanmerking komt voor de ALO-kop over 2015. Eiseres voldoet niet aan de voorwaarden hiervoor, omdat haar echtgenoot [naam] geldt als toeslagpartner in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awir). Dit betekent dat eiseres het door haar ontvangen voorschot voor de ALO-kop aan de Belastingdienst moet terugbetalen.
1.8
Vanaf 13 juli 2017 heeft [naam] rechtmatig verblijf in Nederland. Bij besluit van
11 september 2017 is aan eiseres en haar echtgenoot met terugwerkende kracht vanaf
13 juli 2017 algemene bijstand toegekend naar de norm voor gehuwden.
Ten aanzien van HAA 17/5463 (bijzondere bijstand)
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit 1 op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde bijzondere bijstand. Ten eerste is op grond van artikel 44 van de PW bijstandsverlening met terugwerkende kracht niet mogelijk. Bovendien kan eiseres niet aangemerkt worden als een alleenstaande ouder. Zij valt niet onder de doelgroep van verweerders beleid om in aanmerking te kunnen komen voor de alleenstaande ouderkop in de vorm van bijzondere bijstand. Voorts is verweerder van mening dat eiseres in de periode voor de aanvraag steeds over voldoende middelen heeft kunnen beschikken, om te voorzien in de kosten van bestaan. Zij heeft immers voorschotten ALO-kop ontvangen. Dat de Belastingdienst achteraf het bedrag aan ALO-kop van eiseres terugvordert, maakt dit niet anders. Dit besluit van de Belastingdienst kan in verband met artikel 13, eerste lid onder g van de PW niet op verweerder afgewenteld worden.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat haar aanvragen om bijzondere bijstand ter compensatie van het gemis aan de ALO-kop, ten onrechte zijn afgewezen. Eiseres heeft in dit verband verwezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 6 juni 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1600). Uit deze uitspraak blijkt volgens eiseres dat de compensatie voor het gemis aan de ALO-kop dient te geschieden met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de PW. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder de verplichting had om de bijstand ambtshalve vanaf 1 januari 2015 af te stemmen. Daar komt bij dat verweerder in ieder geval in juli 2016 bekend is geworden met het feit dat eiseres gehuwd was met een niet-rechthebbende partner. Ten onrechte heeft verweerder niet vanaf die datum afgestemd.
4.1
De rechtbank overweegt als volgt. In beroep ligt voor de afwijzing van de aanvraag van eiseres van 10 januari 2017, waarbij zij (met terugwerkende kracht) bijzondere bijstand heeft aangevraagd voor het gemis aan de ALO-kop.
4.2
In de uitspraken van 6 juni 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1618 en 1600) heeft de CRvB overwogen, onder verwijzing naar de uitspraak van 17 april 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1418), dat in de systematiek van de PW een strikt onderscheid wordt gemaakt tussen algemene bijstand en bijzondere bijstand. Algemene bijstand is bedoeld om te voorzien in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, bijzondere bijstand om te voorzien in andere dan algemene bestaanskosten. De periodieke kosten van verzorging en opvoeding van kinderen zijn in wezen algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van de tot het gezin van de alleenstaande ouder behorende kinderen. Om die reden is het verlenen van bijzondere bijstand voor deze kosten niet het geëigende instrument om aanvullende inkomensondersteuning te bieden voor deze kosten, nog daargelaten of sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke bestaanskosten. Voor zover compensatie moet worden geboden voor het gemis van de ALO-kop, is afstemming met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de PW het geëigende middel.
4.3
Nu eiseres bijzondere bijstand heeft aangevraagd, volgt uit 4.2 dat verweerder terecht geen bijzondere bijstand als compensatie voor het gemis van de ALO-kop heeft toegekend. Verweerder heeft de afwijzing van de bijzondere bijstand gebaseerd op een andere, maar onjuiste grondslag. De rechtbank ziet echter aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, omdat aannemelijk is dat eiseres hierdoor niet is benadeeld.
4.4
Uit de onder 4.2 aangehaalde uitspraken van de CRvB blijkt niet, anders dan eiseres heeft bepleit, dat verweerder de aanvragen van eiseres om bijzondere bijstand ambtshalve had moeten opvatten als een verzoek om algemene bijstand. Dit betoog slaagt dus niet.
Ten aanzien van HAA 18/28 (herziening bijstand)
5. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit 2 – onder verwijzing naar de onder 1.5 aangehaalde uitspraak van deze rechtbank – op het standpunt gesteld dat [naam] sinds
30 november 2015 zijn hoofdverblijf heeft op het adres van eiseres. Daarom is per
30 november 2015 tot 1 oktober 2016 de bijstandsuitkering van eiseres met toepassing van artikel 24 van de PW herzien naar 50% van de gehuwdennorm, met een toelage van 20% op grond van artikel 18 van de PW. Volgens verweerder blijkt uit de uitspraak van deze rechtbank dat voor de beoordeling van de vraag of artikel 24 PW van toepassing is, het niet van belang is of sprake is van een gezamenlijk hoofdverblijf. Reeds op grond van de vaststelling dat eiseres gehuwd is, kan de wijziging van de norm in stand blijven.
6. Eiseres heeft er in beroep op gewezen dat zij hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 2 november 2017. Eiseres is het om dezelfde redenen niet eens met het onderhavige bestreden besluit en heeft verwezen naar de gronden van hoger beroep.
Eiseres bestrijdt dat sprake is van een gezamenlijke huishouding sinds 30 november 2015. Voorts heeft eiseres ook in dit verband verwezen naar de onder 3 vermelde uitspraak van de CRvB.
7.1
De rechtbank overweegt als volgt. De te beoordelen periode loopt in dit geval van
30 november 2015 tot 1 oktober 2016. Over deze periode heeft verweerder de algemene bijstand herzien naar 50% van de gehuwdennorm overeenkomstig artikel 24 van de PW en is daarnaast een toelage van 20% van de gehuwdennorm toegekend met toepassing van artikel 18, eerste lid van de PW. In totaal had eiseres dus recht op 70% van de gehuwdennorm.
7.2
In de onder 4.2 aangehaalde uitspraken van 6 juni 2018 heeft de CRvB onder meer overwogen dat het college op grond van artikel 18, eerste lid, van de PW gehouden is de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 28 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2492) is voor een dergelijke individuele afstemming in de vorm van een verlaging dan wel een verhoging van de bijstand slechts plaats in zeer bijzondere situaties. Onder de Wet Werk en Bijstand ontvingen alleenstaande ouders tot 1 januari 2015 een toeslag van 20% van de gehuwdennorm bij wijze van inkomensondersteuning, om daarmee te kunnen voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind(eren). Deze toeslag strekte ertoe het bestaansminimum van alleenstaande ouders en in de bijstand begrepen minderjarige kinderen te waarborgen. De CRvB heeft de situatie, waarin een betrokkene met een niet-rechthebbende partner werd geconfronteerd met een inkomensterugval van 20% van zijn bijstandsinkomen, zonder dat hij de mogelijkheid heeft zijn inkomen aan te vullen om te kunnen voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kinderen, aangemerkt als een zeer bijzondere situatie in de hiervoor bedoelde zin. Op grond hiervan heeft de CRvB geoordeeld dat in beginsel de verplichting bestaat tot afstemming van de bijstand in de vorm van een verhoging van de bijstand, met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de PW.
7.3
Voor de toepassing in de hier voorliggende zaak betekent dit het volgende. Vaststaat dat eiseres in 2015 kon beschikken over een bijstandsuitkering van in totaal 70% van de gehuwdennorm (gelijk een alleenstaande zonder kinderen) en dat zij daarbij tevens een voorschot ontving van de Belastingdienst voor de ALO-kop. Aldus moet het ervoor worden gehouden dat eiseres in 2015 kon beschikken over 90% van de gehuwdennorm (dezelfde norm die voorheen gold voor alleenstaande ouders), ook in de periode van 30 november 2015 tot en met 31 december 2015, waarop de onderhavige herziening mede ziet. De terugvordering achteraf van de Belastingdienst maakt op grond van vaste rechtspraak niet dat eiseres alsnog geacht moet worden over onvoldoende middelen te hebben beschikt. Gelet hierop was verweerder in de periode van 30 november 2015 tot en met 31 december 2015 niet gehouden met toepassing van artikel 18 van de PW de algemene bijstand (verder) te verhogen.
7.4
Voor de periode van 1 januari 2016 tot 1 oktober 2016 ligt dit anders. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in 2016 geen (voorschot op de) ALO-kop van de Belastingdienst heeft ontvangen. Dit betekent dat eiseres in de periode vanaf 1 januari 2016 (alleen) kon beschikken over een bijstandsuitkering van in totaal 70% van de gehuwdennorm. Gelet op de uitspraken van de CRvB, zoals weergegeven onder 7.2, was dus sprake van een zeer bijzondere situatie, omdat eiseres met een niet-rechthebbende partner, werd geconfronteerd met een inkomensterugval van 20% van haar bijstandsinkomen, zonder dat zij de mogelijkheid heeft haar inkomen aan te vullen om te kunnen voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van haar minderjarige kinderen, waardoor het bestaansminimum niet werd gewaarborgd. Verweerder was daarom bij de herziening van de bijstandsuitkering in beginsel gehouden tot afstemming van de bijstand van eiseres in de periode van 1 januari 2016 tot 1 oktober 2016, in de vorm van een (verdere) verhoging van de bijstand met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de PW.
7.5
Voor het afstemmen van de bijstand van eiseres geldt, op grond van r.o. 4.20 van de uitspraak van de CRvB met nummer ECLI:NL:CRVB:2018:1600, het volgende. Verweerder dient [naam] te beschouwen als ware hij per 1 januari 2016 niet de partner van eiseres
in de zin van artikel 3 van de Awir, voor zover het de ALO-kop betreft en zal moeten beoordelen of eiseres (ook) in die situatie de ALO-kop misloopt en, op grond hetgeen hiervoor overwogen, daarvoor moet worden gecompenseerd. Hierbij dient aansluiting te worden gezocht bij het per die datum geldende bedrag van de ALO-kop. Indien [naam] in de te beoordelen periode over in aanmerking te nemen middelen beschikte, zal verweerder dat bij de afstemming mogen betrekken. Het standpunt van eiseres, dat geen sprake was van een gezamenlijke huishouding – wat hier verder ook van zij – leidt niet tot een ander oordeel, omdat sprake is van een huwelijk (zie in dit verband de uitspraak van deze rechtbank van
2 november 2017). Voor zover eiseres stelt dat sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven, ligt het op de weg van eiseres om dit met bewijs te onderbouwen.
Conclusie
8.1
Uit 4.3 volgt dat bestreden besluit 1 in stand kan blijven. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is dan ook ongegrond. Wel bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat verweerder het bestreden besluit 1 heeft gebaseerd op een onjuiste grondslag.
8.2
Uit 7.2 tot en met 7.5 volgt dat bestreden besluit 2 is genomen in strijd met
artikel 18, eerste lid, van de PW. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is dan ook gegrond en bestreden besluit 2 komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de wet. In dit geval kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit 2 niet in stand worden gelaten en kan de rechtbank, gelet op wat is overwogen onder 7.5, evenmin zelf in de zaak voorzien. Aangezien verweerder in het kader van de afstemming nader onderzoek zal moeten doen, is toepassing van de bestuurlijke lus hier evenmin aangewezen. Verweerder zal daarom worden opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar van 13 juni 2017 te nemen met inachtneming van wat is overwogen onder 7.5 van deze uitspraak.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,- (2 punten voor het indienen van 2 beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Voorts dient verweerder in beide beroepszaken het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden (dit betreft een bedrag van in totaal € 92,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 2;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres van
neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.503,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 92,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Buiskool, voorzitter, en mr. S.M. Auwerda en mr. M.P.E. Oomens, leden, in aanwezigheid van E.A.D. Horn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.