Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 19 januari 2018 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
Procesverloop
Overwegingen
29 januari 2016 niet naar zijn bewindvoerder is gestuurd heeft dit tot gevolg dat het besluit niet rechtsgeldig is bekendgemaakt. Het verzoek van eiser van 22 april 2016 op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet daarom als een bezwaarschrift worden opgevat gericht tegen het besluit van 29 januari 2016 en vol worden getoetst. Eiser verwijst naar jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (ECLI:NL:CRVB:2017:1685).
19 december 2016 geconcludeerd dat de verzekeringsarts in de FML van 14 januari 2016 rekening heeft gehouden met eisers rugklachten. Er is ter zake niets nieuws ingebracht en een operatie is voorlopig nog niet aan de orde. Verder werden beperkingen aan de handen en knieën niet geobjectiveerd zodat er geen beperkingen aangenomen konden worden. Eiser heeft ook geen nieuwe gegevens over de handen en knieën ingebracht. Van een situatie zoals deze in de uitzonderingsrechtspraak is bedoeld, is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen sprake. Er waren geen aanwijzingen voor een psychische ziektebeeld. Eiser meldde alleen slaapproblemen en spanningen. Er was geen sprake van een diagnose en geen behandeling. De verzekeringsarts zag dan ook geen reden om een expertise aan te vragen en er zijn geen beperkingen aangegeven in rubriek I en II. Verder is de getoonde medicatie voor de slaapproblemen ruim na 1 maart 2016 voorgeschreven, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank is van oordeel dat de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende duidelijk en inzichtelijk is en dat er geen aanleiding is om zijn oordeel voor onjuist te houden. Eiser heeft geen gegevens ingebracht waaruit blijkt dat het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet juist is. Gelet hierop was verweerder niet gehouden aanvullend onderzoek te verrichten naar de onjuistheid van het besluit van 29 januari 2016 en kan niet worden geoordeeld dat dit besluit niet kan worden gehandhaafd voor zover het gaat om eventuele aanspraken vanaf de datum waarop het verzoek is ingediend. Hieruit volgt dat verweerder niet gehouden was het verzoek van eiser in te willigen voor de toekomst.
Beslissing
De voorzitter is verhinderd te tekenen