ECLI:NL:RBNHO:2017:6698

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 augustus 2017
Publicatiedatum
4 augustus 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 295
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep van bewoners tegen schadevergoeding door wijziging bestemmingsplan Schiphol-West

Op 8 augustus 2017 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak waarin ruim honderd bewoners van Hoofddorp-Noord beroep aantekenden tegen besluiten van het Schadeschap Luchthaven Schiphol. De bewoners stelden schade te hebben geleden door de wijziging van het bestemmingsplan "Schiphol-West en omgeving", dat de aanleg van de Polderbaan mogelijk maakte. Zij ondervonden hinder van grondgeluid van startende vliegtuigen, wat volgens hen leidde tot waardevermindering van hun woningen. De rechtbank oordeelde dat het Schadeschap onvoldoende had onderbouwd of en in welke mate er sprake was van waardevermindering als gevolg van het grondgeluid. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en droeg het Schadeschap op om nieuwe besluiten te nemen, waarbij het Schadeschap ook rekening moet houden met de schadevergoeding voor de bewoners. De rechtbank stelde vast dat de peildatum voor de schadevergoeding 1 november 2003 is, de datum waarop de Polderbaan in gebruik werd genomen. De rechtbank oordeelde verder dat de bewoners recht hebben op vergoeding van deskundigenkosten en juridische bijstand, en dat het Schadeschap wettelijke rente moet vergoeden over de schadevergoeding. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door het Schadeschap en de noodzaak om de belangen van de bewoners adequaat te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: 16/295 e.v.

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 augustus 2017 in de zaken tussen

de in de bijlage van deze uitspraak genoemde eisers,

(gemachtigde: mr.drs. C.C.J. Hartendorf),
en

de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol, verweerder

(gemachtigde: mr.dr. B.J.P.G. Roozendaal en mr. O.M. te Rijdt).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten (primaire besluiten) heeft verweerder, hierna: het Schadeschap, de aanvragen van eisers om toekenning van schadevergoeding op grond van de Gemeenschappelijke regeling Schadeschap Luchthaven Schiphol (de Regeling) afgewezen.
Bij afzonderlijke tussen 24 december 2015 en 2 mei 2016 genomen besluiten (bestreden besluiten) heeft het Schadeschap de bezwaren van eisers gegrond verklaard en alsnog aan eisers een bedrag toegekend ter vergoeding van schade. Het Schadeschap heeft tevens wettelijke rente, deskundigenkosten en kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase vergoed. Het bezwaar van eisers sub 1, 92 en 95 heeft het Schadeschap ongegrond verklaard.
Bij afzonderlijke besluiten van 1 februari 2016 (bestreden besluiten) heeft het Schadeschap de eerdere bestreden besluiten (herziene bestreden besluiten) gericht tot eisers sub 2 tot en met 11 gewijzigd voor wat betreft de (ingangsdatum van de) toegekende wettelijke rente.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten en de herziene bestreden besluiten beroep ingesteld. Het Schadeschap heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2017. De beroepen zijn gelijktijdig behandeld met beroepen tegen andere besluiten van het Schadeschap. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, die is vergezeld door mr.drs. A.J.A. Overwater en door ing. B.H. Willighagen van Alcedo B.V. (deskundige op het gebied van geluid). Het Schadeschap heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden, die zijn vergezeld door ing. E. Goudriaan van LBP Sight B.V. (deskundige op het gebied van geluid).

Overwegingen

1.1.
Inleiding
1.1.
Het merendeel van eisers is of was woonachtig in de wijk Vrijschot, aan de rand van Hoofddorp-Noord nabij de Polderbaan. De wijk Vrijschot is begin jaren negentig gerealiseerd en bestaat voornamelijk uit vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen in het duurdere segment.
Tussen Vrijschot en de Polderbaan bevindt zich een open agrarisch gebied met schaarse bebouwing. Vrijschot bevindt zich op ongeveer 2,2 km afstand van de Polderbaan.
De Polderbaan is op 1 november 2003 in gebruik genomen en sindsdien ondervinden eisers hiervan (geluid)hinder, met name vanwege grondgeluid (laag frequent geluid) veroorzaakt door startende vliegtuigen. In 2011 en 2013 zijn in het agrarisch gebied gelegen tussen de woningen en de Polderbaan zogeheten ribbels (wigvormige heuvels) in het landschap aangelegd met het oogmerk de overlast van het grondgeluid dat wordt veroorzaakt door startende vliegtuigen op de Polderbaan, te verminderen.
1.2.
Eiser sub 80 woont in de eveneens in Hoofddorp-Noord gelegen wijk Bleesland, op ongeveer 2,1 km afstand van de Polderbaan. Deze wijk dateert uit de jaren zeventig en is dichtbebouwd met een gevarieerde bebouwing: eengezinswoningen in het goedkope en middeldure segment en vrijstaande en half-vrijstaande woningen in het duurdere segment.
1.3.
Eiser sub 1 woont in de in de jaren tachtig gerealiseerde wijk Houtwijkerveld, eveneens gelegen in Hoofddorp-Noord, op een afstand van ongeveer 2,4 km van de Polderbaan.
1.2.
De aanvragen van eisers
1.2.
Eisers, de meeste in 2004, hebben het Schadeschap verzocht om toekenning van schadevergoeding. Eisers stellen schade te hebben geleden als gevolg van het gebruik van de Polderbaan. Vooral van het grondgeluid dat met name wordt veroorzaakt door startende vliegtuigen ondervinden zij hinder.
1.3.
Advisering door de Adviescommissie Van der Schans
1.3.1.
Het Schadeschap heeft naar aanleiding van de aanvragen van eisers de Adviescommissie Schadeschap luchthaven Schiphol onder leiding van mr. E. van der Schans (Adviescommissie Van der Schans) gevraagd een advies uit te brengen ten aanzien van een vijftal geselecteerde eisers, wonende in de wijken Vrijschot, Bleesland en Houtwijkerveld.
1.3.2.
In het advies van 1 november 2007 heeft de Adviescommissie Van der Schans
- samengevat - geconcludeerd dat het grondgeluid kan worden aangemerkt als door de vijfde start- en landingsbaan op luchthaven Schiphol (de Polderbaan) veroorzaakte overlast in Hoofddorp-Noord en daarmee als nadeel dat is veroorzaakt door de besluitvorming die de aanleg van de vijfde baan, met de situering die het grondgeluid bij (noord)oostelijke winden in de richting van Hoofddorp-Noord transporteert, mogelijk heeft gemaakt. Dit nadeel moet worden toegerekend aan de planologische inpassing van de (ligging van de) vijfde baan. Het Luchthavenindelingsbesluit (waarin de ligging niet is gewijzigd) en het Luchthavenverkeerbesluit (dat aan het starten conform de ligging niets kan veranderen) spelen als zelfstandige schadeoorzaken geen rol. De planologische inpassing van de Polderbaan is geregeld in het bestemmingsplan “Schiphol-West en omgeving” dat op 29 april 1999 in werking is getreden. De Polderbaan is echter pas - na een proefperiode vanaf 1 februari 2003 - op 1 november 2003 in gebruik genomen. Vanaf dat moment heeft ook het grondgeluid - welk fenomeen onbekend was ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan - zich feitelijk gemanifesteerd. De Adviescommissie Van der Schans heeft hierin aanleiding gezien om voor het bepalen van de omvang van de geleden schade als peildatum te hanteren
1 november 2003, de datum waarop het grondgeluid voor directe omwonenden van de luchthaven Schiphol voor het eerst kenbaar was en vanaf welke datum potentiële kopers van hun woningen met dit specifieke geluid rekening zouden kunnen houden. Voorafgaand aan de ingebruikneming per 1 november 2003 kon het grondgeluid zoals zich dat vanaf deze datum heeft gemanifesteerd niet worden voorzien.
1.3.3.
Eisers hebben in reactie op de Adviescommissie Van der Schans tegenadviezen overgelegd van mr. N.J.A. Tielkemeijer en J.D. van Waardenburg, taxateurs bij Van Waardenburg Advies B.V..
1.3.4.
In het aanvullende advies van november 2011 heeft de Adviescommissie Van der Schans geadviseerd tot afwijzing van de schadeverzoeken, omdat de planologische inpassing van de Polderbaan voor eisers niet heeft geleid tot schade in de vorm van waardevermindering van hun woningen. De Adviescommissie heeft zich daarbij gebaseerd op door haar uitgevoerd marktonderzoek. Hieruit is gebleken dat in het prijsverloop van de woningen in Hoofddorp-Noord, Hoofddorp als geheel en Nederland als geheel in de periode 1997 tot en met 2007 geen aanknopingspunten gevonden kunnen worden voor het bestaan van een causaal verband tussen de ingebruikneming van de Polderbaan in 2003 en de voor de woningen in Hoofddorp-Noord betaalde verkoopprijzen.
1.4.
De primaire besluiten
1.4.
Met de primaire besluiten heeft het Schadeschap, onder verwijzing naar de adviezen van de Adviescommissie Van der Schans, de aanvragen om toekenning van schadevergoeding afgewezen. Eisers hebben tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt. Eisers hebben ter onderbouwing van hun bezwaar een rapport van prof. dr. A.C. Hordijk van 29 mei 2013 overgelegd.
1.5.
Advisering door de Adviescommissie Van Heijst
1.5.1.
Het Schadeschap heeft met het oog op een volledige heroverweging in bezwaar aanleiding gezien een nieuw advies te vragen aan een andere adviescommissie onder leiding van mr. I.P.A. van Heijst (Adviescommissie Van Heijst).
1.5.2.
Ook volgens de Adviescommissie Van Heijst in haar algemeen advies van 3 april 2015 is het door eisers gestelde nadeel toe te rekenen aan het bestemmingsplan “Schiphol-West en omgeving”. Dit bestemmingsplan maakte de aanleg van de Polderbaan mogelijk. Verder ziet volgens de Adviescommissie Van Heijst het nadeel van eisers als gevolg van de wijziging van het planologisch regime met name op de schadefactor grondgeluid, omdat deze schadefactor vergaand dominant is ten opzichte van andere schadefactoren als stankhinder, roetvervuiling en (gevoelens van) onveiligheid. Als definitie van grondgeluid heeft de Adviescommissie Van Heijst gegeven: het laag frequente geluid (lager dan 100 Hz) dat vliegtuigen op de startbaan produceren voorafgaand aan de start tot aan het opstijgen. Dit geluid wordt ervaren als een “bulderend lawaai” dat tevens over grotere afstand trillingen in de lucht en bodem veroorzaakt (“voelbaar gedreun”). De Adviescommissie Van Heijst heeft zich in haar advies daarom beperkt tot de schadefactor grondgeluid.
1.5.3.
De Adviescommissie Van Heijst is van oordeel dat de planologische situatie voor eisers voor wat betreft de schadefactor grondgeluid nadelig is gewijzigd en dat er in zoverre sprake is geweest van planologische verslechtering. Ook volgens de Adviescommissie Van Heijst heeft 1 november 2003 als peildatum te gelden.
1.5.4.
Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de schade heeft ook de Adviescommissie Van Heijst de prijsontwikkeling van de woningen in Hoofddorp-Noord onderzocht. Volgens de taxatiedeskundige J. Vugts is niet gebleken van een trendmatige structurele afwijking van de prijsontwikkeling in Nederland en (heel) Hoofddorp ten opzichte van de prijsontwikkeling in de drie woonwijken van Hoofddorp. Volgens de Adviescommissie Van Heijst is het echter, afgaande op haar ervaring en inzicht, in het algemeen ook niet of nauwelijks mogelijk om het effect van een wijziging van één waardebepalende schadefactor op de waarde van een woning rechtstreeks te herleiden uit de ontwikkeling van de verkoopprijzen van woningen gedurende een bepaalde periode, nu de waarde van een woning wordt bepaald door een scala van factoren. Daar komt bij dat grondgeluid in de loop van 2003 en met name ook in 2004 juist zeer sterk in de belangstelling heeft gestaan, hetgeen een zelfstandig effect op (potentiële) kopers pleegt te hebben. Aannemelijk is dat dit effect na 2004 geleidelijk weer is afgenomen, maar ook na 2004 is het grondgeluid voor (potentiële) kopers door het ontbreken van concrete gegevens over de te verwachten geluidniveaus en over de mogelijkheden van normering of beperking daarvan als onzekere factor gebleven. Deze beperkingen doen zich te meer voor indien gedurende enige periode slechts sprake is geweest van een of enkele transacties, waardoor het risico groot is dat de bijzondere omstandigheden van die enkele transactie(s) onevenredig de gemiddelde koopprijs in de betreffende periode beïnvloed hebben. Dat geen sprake lijkt te zijn van een trendmatige prijsontwikkeling in Hoofddorp-Noord wil derhalve niet zeggen dat de schadefactor grondgeluid niet heeft geleid tot waardevermindering van de woningen. De Adviescommissie Van Heijst heeft geconcludeerd dat men voor het bepalen van de omvang van de waardevermindering als gevolg van een enkele schadefactor aldus in belangrijke mate is aangewezen op de kennis en ervaring van één of meer onafhankelijke taxatiedeskundigen met een ruime ervaring in met name planschadetaxaties.
1.5.5.
Gelet ook op de op de hoorzitting uitgesproken wens van zowel het Schadeschap als eisers om te komen tot een spoedige eenduidige afwikkeling van de verzoeken, heeft de Adviescommissie Van Heijst geadviseerd een praktische, systematisch verantwoorde manier te hanteren om de omvang van de schade vast te stellen. De Adviescommissie Van Heijst heeft hiervoor aansluiting gezocht bij de vaker in planschadezaken gehanteerde indeling van planologische verslechtering in drie categorieën: zwaar (ernstige planologische verslechtering, meerdere schadefactoren), middelzwaar/niet gering (substantiële planologische verslechtering, één of meer schadefactoren) en licht/gering (geringe planologische verslechtering, één schadefactor) en daaraan gekoppelde schadepercentages van 7-12%, 3-7% en 0-3%. Bij gebreke van een wettelijke of anderszins beschikbare normering voor grondgeluid of de hinderbeleving daarvan heeft de Adviescommissie Van Heijst geadviseerd voor de kwalificatie van de mate van hinder die door het grondgeluid wordt ondervonden, gebruik te maken van de zogenaamde Vercammen 3-10% (norm)curve, die aangeeft dat/wanneer ten minste 3 tot 10% van de doorsnee bevolking hinder van laagfrequent geluid ondervindt. Met het oog hierop heeft de Adviescommissie Van Heijst akoestisch adviesbureau LBP Sight B.V. (LBP Sight) gevraagd te rapporteren.
1.5.6.
LBP Sight heeft op 2 maart 2015 - onder meer - gerapporteerd dat in de wijken Vrijschot en Bleesland op sommige momenten de Vercammen 3-10% curve wordt overschreden. In de wijk Houtwijkerveld is dat niet het geval. In het rapport is verder opgenomen dat (uit de onderzoeksnotities A en O van bureau Peutz blijkt dat) de laagfrequente geluidniveaus na de eerstelijnsbebouwing tamelijk snel afnemen. Tevens verwijst het rapport naar de conclusie uit een onderzoek van TNO van 24 juni 2014 dat met de aanleg van geluidreducerende ribbels een vermindering van laagfrequent geluid in de octaafband van 31,5 Hz is bereikt van ongeveer 5,5 dB in de wijk Vrijschot.
1.5.7.
Op grond van de rapportage van LBP Sight heeft de Adviescommissie Van Heijst geadviseerd dat de waarde van de woningen in de wijken Vrijschot en Bleesland, die zijn gelegen in de zogenoemde eerste lijn van bebouwing ten opzichte van de Polderbaan, per peildatum 1 november 2003 is verminderd met 5% van de waarde van deze woningen.
De waarde van de overige woningen in deze beide wijken, ook wel de zogenoemde tweede lijn van bebouwing, is verminderd met 3% van de waarde van deze woningen per peildatum
1 november 2003. De waarde van de woningen in de wijk Houtwijkerveld is per peildatum
1 november 2003 niet verminderd. Uit efficiencyoverwegingen heeft de Adviescommissie Van Heijst geadviseerd voor de waarde van de woningen uit te gaan van de Woz-waarde van elk van de betreffende woningen per 1 januari 2003.
1.5.8.
Omdat sprake is van schade in de vorm van een permanente waardevermindering van de woningen van eisers, is het volgens de Adviescommissie Van Heijst redelijk om het schadebeperkende effect van de aanleg van de ribbels in het gebied tussen de Polderbaan en de drie woonwijken bij het bepalen van de omvang van de schade te betrekken. Op grond van het evaluatieonderzoek van TNO is aannemelijk dat met de aanleg van de ribbels in de eerste fase (in de loop van 2013) de hinder van grondgeluid gedeeltelijk, namelijk met ongeveer 5,5 dB, is afgenomen en na de aanleg van de tweede fase (uiterlijk in de loop van 2016) nog verder zal afnemen, maar in elk geval niet volledig zal kunnen worden weggenomen. De Adviescommissie Van Heijst acht het redelijk om per 1 januari 2014 de aanleg van de eerste fase van de ribbels voor een deel van de schade ter grootte van 1% van de waarde van de woningen in aanmerking te nemen als een vorm van compensatie in natura en voor de, nog niet aangelegde, tweede fase van de ribbels eveneens een deel van de schade ter grootte van 1% van de waarde van de woningen in aanmerking te nemen als een vorm van compensatie in natura. De Adviescommissie Van Heijst heeft geadviseerd daarbij wel te bepalen dat als de tweede fase van de ribbels per 1 januari 2017 niet volgens plan zijn aangelegd, eisers alsnog een aanvullend schadebedrag ter grootte van 1% van de waarde van hun woning, vermeerderd met wettelijke rente, zal worden vergoed.
1.6.
De bestreden besluiten
1.6.1.
Het Schadeschap heeft het advies van de Adviescommissie Van Heijst ten grondslag gelegd aan de bestreden besluiten en schadevergoedingen toegekend van 5% (voor woningen gelegen in eerste lijn) respectievelijk 3% (voor woningen gelegen in de tweede lijn) van de Woz-waarde van de woningen per 1 januari 2003.
1.6.2.
Vanwege de aanleg van de eerste fase van de ribbels moet volgens het Schadeschap per 1 januari 2014 1% van de Woz-waarde van de woning geacht worden te zijn vergoed. Deze schade is derhalve anderszins verzekerd. Uiterlijk per 1 januari 2017 wordt vanwege de aanleg van de tweede fase van de aanleg van de ribbels nog eens 1% van de Woz-waarde geacht te worden vergoed. Deze bedragen heeft het Schadeschap afgetrokken van het bedrag van de schadevergoeding. Daarbij heeft het Schadeschap bepaald dat indien de tweede fase van de aanleg van de ribbels niet op 1 januari 2017 is gerealiseerd, alsnog 1% van de Woz-waarde voor vergoeding in aanmerking komt. Op dat moment kunnen eisers zich wederom wenden tot het Schadeschap met een aanvullend schadeverzoek.
1.6.3.
Over de toegekende schadevergoeding heeft het Schadeschap wettelijke rente vergoed met ingang van de ontvangst van de aanvraag tot zes weken na de datum van de (gewijzigde) bestreden besluiten.
1.6.4.
Het Schadeschap heeft de kosten van de door eisers ingeschakelde deskundigen Tielkemeijer, Van Waardenburg en Hordijk vergoed tot een bedrag van € 5.000,00. Voor juridische bijstand in de bezwaarfase is een bedrag van € 1.837,50 vergoed.
1.6.5.
Bij de bestreden besluiten van 1 februari 2016 heeft het Schadeschap ten aanzien van eisers sub 2 tot en met 11 de bestreden besluiten herzien in die zin dat geen wettelijke rente wordt vergoed over de aftrek die heeft plaatsgevonden in verband met de aanleg van de ribbels (de compensatie in natura). Het bedrag van de wettelijke rente heeft het Schadeschap verlaagd.
1.6.6.
Het bezwaar van eisers sub 92 en 95 heeft het Schadeschap bij de hen betreffende bestreden besluiten ongegrond verklaard. In die besluiten heeft het Schadeschap het reeds in de primaire besluiten ingenomen standpunt gehandhaafd dat gelet op de aankoop van hun woning ná de peildatum van 1 november 2003 de schade in de vorm van waardevermindering als gevolg van grondgeluid voorzienbaar was. Zij hadden hier bij de aankoop van hun woning dan ook rekening kunnen houden.
1.6.7.
Het bezwaar van eiser sub 1 heeft het Schadeschap bij het hem betreffende bestreden besluit ongegrond verklaard, omdat in de wijk Houtwijkerveld de Vercammen 3-10% curve niet wordt overschreden, zodat van een waardevermindering van zijn woning per peildatum
1 november 2003 geen sprake is.
2. De beroepen
2.1.
Eisers hebben zich in beroep tegen de (herziene) bestreden besluiten gekeerd op hierna te bespreken gronden. Ter onderbouwing van hun standpunten hebben eisers onder meer rapportages van 20 maart 2017 overgelegd van de geluidsdeskundigen ing. B.H. Willighagen en P.A. Sloven.
2.2.
Het Schadeschap heeft een rapport van LBP Sight van 25 april 2017 overgelegd waarbij ing. E. Goudriaan op deze rapportages heeft gereageerd.
3. Wettelijk kader
3.1.
Op de schadeverzoeken van eisers is artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) van toepassing.
Ingevolge dat artikel, aanhef en onder a, zoals die bepaling ten tijde van belang luidde, kent het bestuursorgaan, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
3.2.
Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op de voet van die bepaling dient te worden onderzocht of de belanghebbende als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden.
Hiertoe dient een geobjectiveerde vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Subjectieve elementen, zoals een negatieve gevoelswaarde bij een bestemming, spelen daarbij geen rol.
Bij deze beoordeling is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen op grond van deze regimes maximaal kan, onderscheidenlijk kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Slechts indien realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan aanleiding bestaan om van dit uitgangspunt af te wijken.
4. Procesbelang bij beroep tegen de herziene bestreden besluiten
4.1.
Ten aanzien van eisers sub 2 tot en met 11 heeft het Schadeschap met de bestreden besluiten van 1 februari 2016 de eerdere besluiten van 24 december 2015 volledig vervangen. Niet gebleken is dat deze eisers nog belang hebben bij hun beroep tegen de herziene bestreden besluiten van 24 december 2015. Het beroep van deze eisers tegen de herziene bestreden besluiten zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Bespreking van de beroepsgronden
5. Procedurele aspecten
5.1.
Beide partijen hebben tot relatief kort voor de zitting stukken ingediend bij de rechtbank. Over en weer voeren zij over deze stukkenwisseling aan dat zij, gelet op de omvang van de stukken en/of de termijn waarop deze zijn ingediend, onvoldoende in de gelegenheid zijn geweest hierop in te gaan. Hoewel ook de rechtbank heeft moeten vaststellen dat tot op korte termijn voor de zitting stukken zijn ingezonden, is de rechtbank niet gebleken dat partijen als gevolg daarvan onvoldoende in staat zijn geweest hun standpunt naar voren te brengen. Partijen hebben op zitting desgevraagd ook aan de rechtbank aangegeven voldoende in de gelegenheid te zijn gesteld op alle stukken en argumenten in te gaan. De rechtbank ziet dan ook geen grond om hieraan op enigerlei wijze gevolgen te verbinden.
5.2.
Voor zover het Schadeschap zich voorts nog op het standpunt heeft gesteld dat de rechtbank verschillende argumenten van eisers buiten beschouwing dient te laten, nu deze niet eerder in de procedure naar voren zijn gebracht en bovendien eerst na het verstrijken van de beroepstermijn, dan wel na het verstrijken van de termijn voor het aanvullen van de gronden zijn ingebracht, overweegt de rechtbank dat geen rechtsregel zich ertegen verzet dat hangende beroep nieuwe gronden of argumenten naar voren worden gebracht, voor zover die raken aan besluitonderdelen waartegen het inleidende beroep zich richt. Bovendien heeft het Schadeschap op deze argumenten in zijn verweerschrift en ter zitting adequaat kunnen reageren, zoals hierboven reeds is overwogen, zodat evenmin aanleiding bestaat deze argumenten wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing te laten.
6. Grondslag van de schadevergoeding
6.1.
Eisers voeren aan dat het Schadeschap zich bij de beoordeling van hun verzoeken ten onrechte heeft beperkt tot nadeel dat is toe te rekenen aan het bestemmingsplan “Schiphol-West en omgeving”. Het Schadeschap biedt hiermee geen ruimte voor eventuele nadeelcompensatie, aldus eisers.
Door zich voorts te beperken tot de vraag of er sprake is van aan de schadefactor grondgeluid toe te rekenen waardevermindering van de woningen, heeft het Schadeschap andere schadefactoren ten onrechte buiten beschouwing gelaten.
Eisers voeren in dit verband aan dat het Schadeschap tevens rekening had moeten houden met schade als gevolg en in de vorm van verminderd woongenot, trillingen, stankoverlast, vervuiling van tuinmeubilair, scheurvorming aan de woning, slaapverstoring, concentratieproblemen en andere gezondheidsproblemen die eisers stellen te ondervinden als gevolg van de aanleg en ingebruikneming van de Polderbaan. Eisers stellen dat het Schadeschap, gelet daarop, ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor een aanvullende vergoeding van (immateriële) schade.
6.2.
De rechtbank stelt op grond van de stukken en hetgeen eisers op de zitting naar voren hebben gebracht vast dat eisers de hinder die zij stellen te ondervinden, uitdrukkelijk verbinden aan de aanleg en het gebruik van de Polderbaan. De rechtbank is met het Schadeschap van oordeel dat de gevolgen van de aanleg en het gebruik van de Polderbaan moeten worden toegerekend aan de planologische maatregel die de uitbreiding van Schiphol met een vijfde baan mogelijk maakt: het bestemmingsplan “Schiphol-West en omgeving” (hierna: het bestemmingsplan). Vergoeding van schade ten gevolge van een bestemmingsplan wordt uitputtend geregeld in artikel 49 van de WRO, voor nadeelcompensatie is dan geen ruimte meer. Partijen zijn het erover eens dat het grondgeluid dat wordt veroorzaakt door startende vliegtuigen op de Polderbaan hierbij als schadefactor moet worden aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat het Schadeschap bij de beoordeling van het planologisch nadeel mocht uitgaan van het advies van de Adviescommissie Van Heijst die de schadefactor grondgeluid als dominante schadefactor heeft aangemerkt, omdat dit de factor betreft waarvan duidelijk is dat deze wezenlijk van invloed is op de waarde van de woningen.
6.3.
Ten aanzien van de andere schadefactoren die eisers noemen (trillingen, stankoverlast, vervuiling van tuinmeubilair, scheurvorming aan de woning, slaapverstoring, concentratieproblemen en andere gezondheidsproblemen) hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat deze schadefactoren (overwegend) het gevolg zijn van de aanleg en de ingebruikneming van de Polderbaan en daarmee zijn toe te rekenen aan het bestemmingsplan. In dat verband wijst de rechtbank erop dat Schiphol, naast de Polderbaan, beschikt over vier andere start- en landingsbanen met veel vliegverkeer. Evenmin is gebleken dat in dit verband sprake is van zelfstandige schadefactoren die op een andere manier dan als vermindering van het woongenot in de waardedaling van de woning tot uitdrukking zouden kunnen en moeten komen.
6.4.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het Schadeschap de verzoeken van eisers terecht heeft opgevat als verzoeken om vergoeding van planschade als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder a, van de WRO, en niet tevens als verzoeken om nadeelcompensatie. De hiertegen gerichte beroepsgrond van eisers slaagt niet.
7. Peildatum
7.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat - in afwijking van vaste rechtspraak - als peildatum in dit geval niet de datum waarop het bestemmingsplan in werking is getreden
(29 april 1999) dient te worden gehanteerd, maar 1 november 2003, zijnde de datum waarop de Polderbaan in gebruik is genomen. Nu ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan op 29 april 1999 het fenomeen grondgeluid als mogelijk gevolg van de ingebruikname van de Polderbaan niet bekend was en dit fenomeen zich eerst heeft geopenbaard - voor zowel deskundigen als de bewoners van Hoofddorp-Noord - na ingebruikname van de Polderbaan op 1 november 2003, moet worden geconcludeerd dat een redelijk denkend en handelend koper hiermee tot 1 november 2003 op geen enkele wijze rekening heeft kunnen houden. Gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval is de rechtbank van oordeel dat het Schadeschap dan ook op goede gronden een afwijkende peildatum, te weten 1 november 2003, heeft gehanteerd bij de beoordeling van de vraag of sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende planschade.
8. Voorzienbaarheid
8.1.
Eisers sub 92 en 95 voeren aan dat hen ten onrechte voorzienbaarheid is tegengeworpen, nu zij de koopovereenkomst voor hun woning na de peildatum van
1 november 2003 hebben gesloten op 2 december 2003, respectievelijk 31 december 2003. Zij wijzen erop dat de Polderbaan op het moment dat zij de koopovereenkomst sloten nog maar zeer kort in gebruik was en het fenomeen grondgeluid tot dan toe onbekend was. De paar keer dat eisers de woningen hebben bezichtigd, hebben zij geen hinder door grondgeluid ervaren. Voorts waren er ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomsten geen gegevens voorhanden, waaruit bleek dat grondgeluid zich zou kunnen voordoen. Evenmin zijn deze eisers destijds door de makelaar of buurtbewoners geattendeerd op hinder door grondgeluid. Eisers betogen dat zij hiermee ten tijde van de aankoop in redelijkheid dan ook geen rekening hadden kunnen en hoeven houden.
8.2.
Het Schadeschap stelt zich op het standpunt dat ter zake van een peildatum geen ruimte is voor flexibiliteit. In uitzonderlijke gevallen is er, aldus het Schadeschap, wellicht aanleiding de peildatum minder strikt toe te passen. Bij een zodanig geval dient echter aan een overschrijding van hooguit enige dagen te worden gedacht. Nu bij eisers het moment van sluiten van de koopovereenkomst heeft plaatsgevonden ongeveer één respectievelijk twee maanden na de peildatum, ziet het Schadeschap geen aanleiding in deze gevallen af te wijken van de peildatum. Deze eisers komen daarom niet voor een vergoeding van planschade in aanmerking.
8.3.
De rechtbank stelt voorop dat indien de planschade voorzienbaar is, deze voor rekening van de koper blijft, omdat hij in dat geval wordt geacht de mogelijkheid van verwezenlijking van de negatieve ontwikkeling ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak te hebben aanvaard (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State - hierna: de Afdeling - van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582).
8.4.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het Schadeschap op grond van de bijzondere omstandigheden van dit geval een van de vaste rechtspraak afwijkende peildatum heeft gehanteerd door aan te sluiten bij het moment waarop het grondgeluid zich voor het eerst feitelijk heeft voorgedaan, namelijk de datum van ingebruikneming van de Polderbaan. Anders dan het Schadeschap is de rechtbank van oordeel dat, gegeven de bijzondere omstandigheden van dit geval, die reeds blijkt uit het hanteren van een afwijkende peildatum, niet kan worden geconcludeerd dat (vrijwel) direct ná deze datum sprake is geweest van voorzienbaarheid in die zin dat reeds vanaf dat moment de omvang en de gevolgen van het grondgeluid voor een ieder kenbaar konden zijn. Zoals algemeen is aangenomen was grondgeluid tot 1 november 2003 een onbekend fenomeen en was er ook in de publiciteit geen aandacht voor. Pas na de ingebruikneming van de Polderbaan per
1 november 2003 was er in toenemende mate aandacht voor grondgeluid, onder meer als gevolg van klachten van omwonenden. Om het grondgeluid daadwerkelijk te kunnen constateren moet een koper bovendien ter plaatse zijn. Omdat grondgeluid zich in ongeveer 20% van de tijd voordoet en het optreden afhankelijk is van de (meteorologische) omstandigheden van dat moment is niet onaannemelijk dat deze eisers bij de bezichtigingen van de aan te kopen woningen geen grondgeluid hebben opgemerkt. Daarbij is tevens van belang dat grondgeluid, althans de hinder daarvan, niet door iedereen in dezelfde mate wordt waargenomen en beleefd. Gelet op deze omstandigheden hadden deze eisers, die de koopovereenkomst voor hun woning slechts kort na de peildatum van 1 november 2003 hebben gesloten, op het moment van de koop in redelijkheid geen rekening hoeven houden met het fenomeen grondgeluid en de gevolgen daarvan voor de waarde van de woningen. Het Schadeschap heeft dan ook ten onrechte aan hen voorzienbaarheid tegengeworpen en hen om die reden niet in aanmerking gebracht voor vergoeding van planschade.
Deze beroepsgrond slaagt.
8.5.
De beroepen van eisers sub 92 en 95 zijn gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. Het Schadeschap zal een nieuw besluit moeten nemen op de bezwaren van eisers. Daarbij dient het Schadeschap deze uitspraak in acht te nemen. Het Schadeschap dient tevens alsnog te beslissen op het verzoek van deze eisers om vergoeding van in de aanvraagfase en in bezwaar gemaakte kosten.
9. Planvergelijking
9.1.
Eisers voeren aan dat het Schadeschap bij de planvergelijking dient uit te gaan van de meest ongunstige invulling van het nieuwe planologische regime. Dit houdt volgens eisers in dat in dit geval moet worden uitgegaan van een maximaal feitelijk gebruik van de Polderbaan. Nu in het bestemmingsplan geen restricties zijn opgenomen over het gebruik van de Polderbaan, moet - aldus eisers - rekening worden gehouden met gebruik van de Polderbaan door de meest overlastgevende vliegtuigen, gedurende een aaneengesloten periode van 24 uur. Voorts dient betrokken te worden de verwachting dat het aantal vliegbewegingen bij Schiphol fors blijft groeien. Door uit te gaan van de feitelijke situatie zoals in 2009 gemeten door Peutz, heeft de Adviescommissie Van Heijst aan de maximale invulling van het bestemmingsplan een onjuiste toepassing gegeven, aldus eisers. Het Schadeschap had zich in zoverre dan ook niet mogen baseren op het advies van de Adviescommissie Van Heijst.
9.2.
Het Schadeschap stelt zich op het standpunt dat de meest nadelige invulling van het bestemmingsplan en daarmee van de gebruiksmogelijkheden van de Polderbaan werden en worden ingevuld door het Aanwijzingsbesluit 1996 en de Luchthavenverkeerbesluiten 2003/2004 en 2008. Voorts is het maximale gebruik in het bestemmingsplan weergegeven op bijlagen waarin op kaarten de geluidcontouren zijn ingetekend. Van een onbeperkt gebruik van de Polderbaan zonder restricties zoals eisers voorstaan, is derhalve geen sprake, aldus het Schadeschap.
Indien het aantal vliegbewegingen bij Schiphol in de toekomst toeneemt, dient hierin voorzien te worden in een in de toekomst vast te stellen Luchthavenverkeersbesluit. Eisers kunnen dan ten aanzien daarvan een verzoek om schadevergoeding ingevolge artikel 8.31 van de Wet luchtvaart indienen.
9.3.
De rechtbank stelt vast dat gelet op de restricties aan het gebruik van de Polderbaan die volgen uit de geluidscontouren bij het bestemmingsplan en de Luchthavenverkeerbesluiten 2003/2004 en 2008 niet kan worden staande gehouden dat de maximale gebruiksmogelijkheid geen beperking kent in aantallen vliegbewegingen, soort vliegtuigen en tijd. Een hiervan afwijkend gebruik zal zich op grond van deze besluiten niet kunnen voordoen. Het Schadeschap heeft zich in de planvergelijking bij de inschatting van de maximale gebruiksmogelijkheden van de Polderbaan dan ook in redelijkheid kunnen baseren op het in 2009 door Peutz gemeten feitelijk gebruik. Daarbij merkt de rechtbank op dat in het kader van de planvergelijking de peildatum van 1 november 2003 heeft te gelden als moment waarop de maximale gebruiksmogelijkheden moeten worden bepaald. Door metingen uit 2009 te hanteren, zijn eisers dan ook niet benadeeld. Niet aannemelijk is immers dat het gebruik van de Polderbaan in 2009 minder hinder door grondgeluid veroorzaakte dan in 2003. De beroepsgrond van eisers slaagt niet.
10. De vaststelling van de omvang van de planschade
10.1.
Prijsontwikkeling
10.1.1.
Eisers voeren aan dat voor de bepaling van omvang van de schade ten onrechte niet is gekeken naar de prijsontwikkeling van de woningen in Hoofddorp-Noord, de methodiek die in de primaire fase door de Adviescommissie Van der Schans in eerste instantie is toegepast. Het Schadeschap stelt, in navolging van de Adviescommissie Van Heijst, ten onrechte dat vaststelling van de omvang van de schade aan de hand van de resultaten van marktonderzoek, niet de beste methode is. Eisers stellen dat de omvang van de schade wel degelijk kan worden vastgesteld aan de hand van marktonderzoek en taxatie. Zij verwijzen daarbij naar onderzoek van door hen ingeschakelde taxatiedeskundigen en planschadeadviseurs mr. N.J.A. Tielkemeijer (hierna: Tielkemeijer) en J.D. van Waardenburg (hierna: Van Waardenburg). Deze deskundigen kwamen op grond van door hen uitgevoerd onderzoek tot de conclusie dat de waarde van vrijstaande woningen in Vrijschot met 16% is gedaald, van twee-onder-een-kapwoningen in Vrijschot met 12% en van woningen in Bleesland met 8%. Eisers stellen voorts dat de Adviescommissie Van der Schans deze conclusies zonder nadere motivering naast zich neer heeft gelegd en op grond van eigen marktonderzoek heeft geconcludeerd dat geen sprake is van waardevermindering van de woningen. Eisers wijzen erop dat deze conclusie van de adviescommissie Van der Schans bovendien is weerlegd door de door eisers in bezwaar ingeschakelde deskundige prof.dr. A.C. Hordijk (hierna: Hordijk).
10.1.2.
Het Schadeschap stelt zich op het standpunt dat de Adviescommissie Van der Schans wel degelijk gemotiveerd heeft onderbouwd waarom de rapportages van Tielkemeijer en Van Waardenburg niet kunnen worden gevolgd. Het Schadeschap stelt zich voorts op het standpunt dat marktonderzoek, alhoewel op een juiste wijze toegepast door de Adviescommissie Van der Schans, in dit geval een onbetrouwbaar beeld geeft en geen uitsluitsel kan geven over waardevermindering als gevolg van grondgeluid en daarmee de omvang van de schade. Dat komt omdat tot 2003 grondgeluid een onbekend fenomeen was en het in het algemeen niet of nauwelijks mogelijk is de invloed van één (schade)factor (overlast van grondgeluid) op de waarde van een woning rechtstreeks te herleiden uit de ontwikkeling van de verkoopprijzen gedurende een bepaalde periode. De waarde van woningen wordt namelijk door een scala aan factoren bepaald. Hierbij is het feit dat sprake is van slechts enkele transacties, een extra complicerende factor. De Adviescommissie Van Heijst heeft in haar advies aangegeven om deze redenen gedwongen te zijn te zoeken naar een methode van taxeren met andere uitgangspunten dan gebruikelijk is in een planschadezaak, aan de hand waarvan de schade op een zo objectief mogelijke wijze kan worden bepaald, en vervolgens heeft gekozen voor toepassing van de Vercammen 3-10% curve voor de vaststelling van de omvang van de schade. Het Schadeschap is de Adviescommissie hierin gevolgd.
10.1.3.
De maatstaf bij de te verrichten toetsing is niet de eigen waardering door de rechter van de nadelen van de planologische wijziging, maar de vraag of grond bestaat voor het oordeel dat het bestuursorgaan, gelet op de motivering van het advies van de door het bestuursorgaan ingeschakelde deskundige, zich bij de besluitvorming niet in redelijkheid op dat deskundigenoordeel heeft kunnen baseren. Dit laat onverlet dat de besluitvorming dient te voldoen aan de eisen die het recht aan de zorgvuldigheid en de motivering stelt en dat de rechter de besluitvorming daaraan dient te toetsen (zie uitspraken van de Afdeling van
14 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY3052 en 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582).
10.1.4.
De rechtbank is van oordeel dat doorgaans met behulp van marktgegevens kan worden onderzocht wat de waardedaling van een woning is als gevolg van een planologische wijziging. Dat is ook het uitgangspunt bij de beoordeling van verzoeken om planschade. In het onderhavige geval ligt dat evenwel anders. In dit geval moet immers worden bepaald wat het effect is van grondgeluid op de waarde van de woningen van eisers. De rechtbank is van oordeel dat het Schadeschap het onder 1.5.4 weergegeven advies van de Adviescommissie Van Heijst heeft mogen volgen, waarin is geconcludeerd dat het aantal transacties van woningen dat beschikbaar is voor Hoofddorp-Noord rond de peildatum te klein is om hier betrouwbare conclusies uit te kunnen trekken. Zo komt de Adviescommissie Van der Schans tot gemiddeld 4 transacties per jaar in de periode 1997 - 2007 voor de wijk Vrijschot, zonder daarbij te differentiëren naar type woning. Tielkemeijer en Van Waardenburg komen op 19 transacties van vrijstaande woningen en 16 transacties van twee-onder-één-kap woningen in Vrijschot in de periode 2000-2007, wat derhalve met het door de Adviescommissie genoemde aantal overeenkomt.
Door het beperkte aantal gegevens is bovendien een rechtstreekse koppeling van de prijsontwikkeling aan de effecten van grondgeluid niet in afdoende mate te geven. Nu de rapportages van Tielkemeijer en Van Waardenburg geen afbreuk doen aan deze argumenten van de Adviescommissie, heeft het Schadeschap daar in redelijkheid geen gewicht aan hoeven toekennen. Ook de rapportage van Hordijk, die een trend in de prijsontwikkeling omlaag signaleert, kan eisers niet baten, nu voor de bepaling van de omvang van de schade niet kan worden volstaan met de signalering van een trend, maar een exacte waardevermindering moet kunnen worden vastgesteld. Bovendien kan ook de rapportage van Hordijk geen afbreuk doen aan de hiervoor weergegeven argumenten van de Adviescommissie Van Heijst. Gelet hierop heeft het Schadeschap in redelijkheid de Adviescommissie Van Heijst mogen volgen en kunnen afzien van het toepassen van marktonderzoek als methodiek om de omvang van het planologisch nadeel te bepalen en kunnen kiezen voor een andere, categoriale benadering voor de beantwoording van de vraag welk effect grondgeluid heeft op de waarde van de woningen van eisers. De hiertegen gerichte beroepsgrond van eisers slaagt niet.
10.2.
Vercammen-curve
10.2.1.
Voor de vaststelling van de omvang van het planologisch nadeel op de peildatum heeft het Schadeschap zich gebaseerd op het advies van de Adviescommissie Van Heijst. De Adviescommissie heeft hierbij gebruik gemaakt van de zogenaamde Vercammen 3-10% (35dBa) curve (hierna: Vercammen-35). Deze curve is een methode om de te verwachten hinder door laagfrequent geluid tot uitdrukking te brengen. Het bepaalt de grenswaarden van toelaatbare geluidniveaus waarbij 3 tot 10% van de doorsnee bevolking hinder ondervindt. De Adviescommissie heeft aangenomen dat een overschrijding van Vercammen-35 leidt tot een dusdanige mate van hinder van laagfrequent geluid dat sprake is van substantieel planologisch nadeel als gevolg waarvan tot een vermindering van de waarde van de woning kan worden geconcludeerd. Zoals hierboven onder 1.5.6 reeds vermeld, is een overschrijding van deze curve geconstateerd bij de woningen van eisers in de wijken Vrijschot en Bleesland. In de wijk Houtwijkerveld is geen overschrijding geconstateerd. De Adviescommissie heeft aan haar advies op dit punt het rapport van akoestisch adviesbureau LBP Sight van 2 maart 2015, opgesteld door E. Goudriaan, ten grondslag gelegd.
10.2.2.
Eisers hebben zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de Adviescommissie Van Heijst het rapport van LBP Sight niet aan haar advies ten grondslag heeft mogen leggen, omdat LBP Sight en Goudriaan onvoldoende onafhankelijk zijn ten opzichte van het Schadeschap. Eisers hebben daaraan ten grondslag gelegd dat uit informatie op de website van LBP Sight blijkt dat LBP Sight ook andere werkzaamheden verricht voor het Schadeschap en dat Goudriaan in 2008 is benoemd als geluidsdeskundige voor het Schadeschap.
10.2.3.
De rechtbank overweegt dat Goudriaan ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat hij niet in dienst is van het Schadeschap, maar van LBP Sight. De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat het Schadeschap ook in andere zaken gebruik maakt van de diensten van LBP Sight en Goudriaan, op zich niet betekent dat LBP Sight of Goudriaan niet onafhankelijk zijn. Van andere omstandigheden die er op wijzen dat Goudriaan niet zonder vooringenomenheid heeft kunnen adviseren, is niet gebleken. Hetgeen eisers ter zitting naar voren hebben gebracht leidt dan ook niet tot de conclusie dat het Schadeschap het advies van de Adviescommissie Van Heijst dat is gebaseerd op een rapportage van LBP Sight en Goudriaan, om deze reden niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen.
10.2.4.
Eisers hebben zich voorts op het standpunt gesteld dat de Adviescommissie Van Heijst ten onrechte Vercammen-35 als maatstaf heeft gebruikt om te bepalen of zich in de betrokken wijken in Hoofddorp-Noord een dusdanige hinder als gevolg van grondgeluid voordoet dat moet worden geconcludeerd tot een waardedaling van de woningen. Volgens eisers had moeten worden getoetst aan de zogeheten NSG-curve of, omdat ook in de avond en nacht van de Polderbaan gebruikt wordt gemaakt, aan de zogenaamde Vercammen 25 dBa curve (hierna: Vercammen-25). Laatstgenoemde curve wordt overschreden in alle drie de betrokken woonwijken, blijkens het advies van LBP Sight.
10.2.5.
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van
7 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2396) dient een geobjectiveerde vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Subjectieve elementen spelen daarbij geen rol. Dat betekent dat in dit geval grondgeluid objectief dient te worden geduid om te kunnen worden vergeleken in de oude en nieuwe planologische situatie. Gelet hierop en omdat de ervaring van grondgeluid een subjectief element is, heeft de Adviescommissie er terecht voor gekozen het grondgeluid te objectiveren teneinde de waardedaling van de woningen te kunnen bepalen. De Adviescommissie heeft aangenomen dat de aanwezigheid van grondgeluid leidt tot een waardedaling van de woning als sprake is van (een bepaalde mate van) hinder door het grondgeluid. Dat standpunt acht de rechtbank niet onredelijk. Evenmin is onredelijk dat Vercammen-35 is gebruikt als maatstaf om te bepalen of sprake is van een dusdanige hinder dat geconcludeerd moet worden tot een waardedaling van de woningen, omdat bij een overschrijding van deze curve 3 tot 10% van de doorsnee bevolking het geluid als hinderlijk ervaart. De NSG-curve en Vercammen-25 zijn voor de bedoelde beoordeling onvoldoende bruikbaar, omdat deze curven de gemiddelde gehoorgrens volgen. Overschrijding van deze laatste twee curven leidt ertoe dat laagfrequent geluid weliswaar hoorbaar is, maar dat hoeft nog niet te betekenen dat dit geluid ook als hinderlijk wordt ervaren. Niet gebleken is dat het daarbij uitmaakt of laagfrequent geluid in avond- of nachturen ervaren wordt. Bij overschrijding van Vercammen-35 wordt het grondgeluid door een niet heel geringe groep als hinderlijk ervaren. Daarmee is de omvang van deze hinder zodanig dat aannemelijk is dat overschrijding leidt tot een waardedaling van de woningen. Eisers hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat ook overschrijding van de NSG-curve en Vercammen-25 leidt tot een waardedaling van de woning. Het betoog van eisers slaagt niet.
10.2.6.
Eisers hebben zich voorts op het standpunt gesteld dat de conclusies van LBP Sight berusten op onvoldoende (zorgvuldig) onderzoek. In dat verband stellen zij - samengevat - dat LBP Sight van onjuiste meetgegevens is uitgegaan en dat ten onrechte geen meetgegevens uit de winterperiode zijn betrokken.
10.2.7.
De rechtbank stelt voorop dat LBP Sight bij de beoordeling van de vraag of Vercammen-35 wordt overschreden geen gebruik heeft gemaakt van de meetgegevens van het zogeheten NOMOS-systeem van de luchthaven Schiphol. De gegevens van het NOMOS-systeem zijn blijkens het rapport van LBP Sight van 2 maart 2015 uitsluitend gebruikt voor de beantwoording van de vraag naar het gemiddeld geluidniveau van het laagfrequent geluid in de drie betrokken wijken. Bij de toetsing van het gemeten grondgeluid aan Vercammen-35 heeft LBP Sight alleen gebruik gemaakt van de resultaten van door bureau Peutz in 2009 uitgevoerde geluidmetingen. De rechtbank acht het op zichzelf genomen niet onjuist dat LBP Sight gebruik heeft gemaakt van meetresultaten uit 2009. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze metingen geen bruikbaar beeld geven van het grondgeluid rondom de peildatum in november 2003. De rechtbank acht het voorts in beginsel niet onbegrijpelijk dat LBP Sight gebruik heeft gemaakt van metingen tijdens gemiddelde atmosferische omstandigheden (meewind, droog weer) en niet slechts van metingen tijdens de meest ongunstige (weers)omstandigheden voor grondgeluidhinder. Extremen zullen zich immers weinig voordoen, waardoor te verwachten valt dat de invloed van hinder door grondgeluid in de meest ongunstige situaties op de waarde van de woning gering is. Eisers stellen echter terecht dat LBP Sight ten onrechte uitsluitend meetgegevens uit het tijdvak maart-september bij de beoordeling heeft betrokken. Daardoor is immers de helft van het jaar buiten beschouwing gebleven, terwijl niet in geschil is dat bij koud weer, minder begroeiing en een hardere ondergrond het niveau van het grondgeluid hoger kan zijn. Evenmin is in geschil dat er gedurende de winterperiode meer sprake is van wind uit noordoostelijke richting, de windrichting die in dit geval relevant is voor het grondgeluid in de betrokken woonwijken. In beginsel acht de rechtbank het derhalve niet onjuist dat LBP Sight bij de toetsing aan Vercammen-35 uit heeft willen gaan van een gemiddelde situatie, maar door geen metingen tijdens het koudere deel van het jaar bij de beoordeling te betrekken, valt niet uit te sluiten dat LBP Sight geen representatief beeld heeft kunnen krijgen van het grondgeluid jaarrond, waardoor de hinder ten gevolge van het grondgeluid derhalve mogelijk is onderschat. Dat maakt dat kan worden getwijfeld aan de juistheid en volledigheid van de rapportage van LBP Sight en de daarin getrokken conclusies.
10.2.8.
LBP Sight heeft voor haar rapportage voorts gebruik gemaakt van meetgegevens die door metingen buiten, in het zogeheten vrije veld, zijn verkregen. Vercammen-35 is een maatstaf voor het vaststellen van hinder binnen de woning. Voor de toetsing van de meetgegevens aan Vercammen-35 dient dus een omrekening plaats te vinden van buitengegevens naar binnengegevens. Daarbij moet, zoals ter zitting door de aanwezige deskundigen ook is toegelicht, in ieder geval rekening worden gehouden met een correctie wegens de isolatie van de woningen en wegens het ontbreken van grond- en gevelreflectie bij vrije veld-metingen.
10.2.9.
Eisers stellen zich op het standpunt dat LBP Sight in haar rapportage ten behoeve van deze omrekening voor wat betreft de isolatie van de woningen van onjuiste gegevens is uitgegaan en ten onrechte correctie van vrije veld-metingen naar gevel-metingen achterwege heeft gelaten. Voor de reductie van het grondgeluid door isolatie van de woningen heeft LBP Sight aangesloten bij de gemiddelde isolatiewaarden die zijn opgenomen in het zogeheten Grensmaasprotocol. Eisers stellen dat uit Peutz notitie K blijkt dat de gemiddelde isolatie van de woningen in Hoofddorp-Noord voor minder reductie van het grondgeluid zorgt dan de waarden uit het Grensmaasprotocol
10.2.10.
De rechtbank stelt vast dat uit de Peutz notitie K blijkt dat in 2009 metingen zijn uitgevoerd in de betrokken wijken in Hoofddorp-Noord in woningen die als min of meer representatief (voor deze wijken) kunnen worden beschouwd. Daarbij is een zodanig lagere geluidreductie als gevolg van isolatie vastgesteld dan de waarden van het Grensmaasprotocol, dat LBP Sight tot uitgangspunt heeft genomen, dat daardoor naar het oordeel van de rechtbank twijfel ontstaat aan de juistheid van de isolatiewaarden waar LBP Sight van is uitgegaan. Dit wordt overigens ook bevestigd door de door eisers ingebrachte rapportage van Willighagen van 20 maart 2017, en daarop ter zitting gegeven toelichting, waarin - onder verwijzing naar de waarden uit het Grensmaasprotocol en de gegevens uit Peutz notitie K - wordt geconcludeerd dat de feitelijke reductie binnen-buiten in Hoofddorp-Noord afwijkt van het gemiddelde volgens het Grensmaasprotocol. Dat het onderzoek door Peutz in notitie K slechts een beperkt aantal woningen betrof, zoals Goudriaan ter zitting heeft gesteld, maakt het oordeel niet anders. In ieder geval leiden de resultaten uit het onderzoek van Peutz, zoals weergegeven in notitie K, tot een zodanige twijfel aan de juistheid van de door LBP Sight gebruikte isolatiewaarden dat deze gegevens niet zonder nader onderzoek aan de conclusies met betrekking tot Vercammen-35 ten grondslag mochten worden gelegd.
10.2.11.
Vast staat verder dat LBP Sight de gebruikte vrije veld-meetresultaten niet volledig heeft gecorrigeerd voor het ontbreken van bodem- en gevelreflectie. Goudriaan heeft dit ter zitting bevestigd en toegelicht dat indien hij op een meethoogte van 5 meter al constateerde dat Vercammen-35 werd overschreden, een verdere correctie niet noodzakelijk was nu dit voor de beantwoording van de hem door de Adviescommissie Van Heijst gestelde vragen ook niet nodig was. Hij diende slechts vast te stellen of Vercammen-35 werd overschreden. Of dit al dan niet het geval was, heeft hij kunnen vaststellen zonder een (verdere) correctie voor de vrije veld-meting. Ook dit punt is de rapportage van LBP Sight naar het oordeel van de rechtbank niet volledig.
10.2.12.
Gelet op het voorgaande kunnen de in het rapport van LBP Sight getrokken conclusies over de overschrijding van Vercammen-35 niet worden gedragen door het daaraan ten grondslag liggende onderzoek. Met betrekking tot de wijk Houtwijkerveld leidt dit er toe dat moet worden betwijfeld of de door LBP Sight getrokken conclusie dat in die wijk Vercammen-35 niet wordt overschreden juist is, vooral nu blijkens de rapportage van LBP Sight het gemeten geluidniveau op sommige frequenties Vercammen-35 zeer dicht nadert. Niet uit te sluiten valt derhalve dat na volledig en deugdelijk onderzoek alsnog blijkt dat eiser sub 1 in aanmerking dient te worden gebracht voor vergoeding van planschade. Waar voor de wijken Vrijschot en Bleesland tot een overschrijding van Vercammen-35 wordt geconcludeerd, geeft de rapportage - gelet op de hiervoor geconstateerde onvolledigheden in het onderzoek - geen juist en volledig beeld van de mate waarin Vercammen-35 wordt overschreden en daarmee van de ernst en omvang van het planologisch nadeel. Gelet op de beperkte vraagstelling van de Adviescommissie Van Heijst aan LBP Sight, namelijk uitsluitend de vraag of Vercammen-35 wordt overschreden, acht de rechtbank begrijpelijk dat de toetsing door LBP Sight beperkt is gebleven tot de vraag of al dan niet sprake was van overschrijding. Het vaststellen van de mate van overschrijding kon in dit geval evenwel niet achterwege blijven, nu de mate van overschrijding (en daarmee de ernst en omvang van het planologisch nadeel) bepalend zijn voor de indeling in de door de Adviescommissie Van Heijst gehanteerde verschillende categorieën van planologisch nadeel van middelzwaar (bij een substantiële planologische verslechtering) en licht (bij een geringe planologische verslechtering) en de daaraan gekoppelde schadepercentages. Niet valt uit te sluiten derhalve dat een volledig en deugdelijk onderzoek alsnog leidt tot indeling in een andere categorie en/of het hanteren van een ander schadepercentage.
10.2.13.
Het vorenstaande betekent dat het Schadeschap het op het rapport van LBP Sight gebaseerde advies van de Adviescommissie Van Heijst niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. De beroepsgrond van eisers slaagt.
10.3.
Eerste- en tweedelijnsbebouwing
10.3.1.
Het Schadeschap heeft voor de vaststelling van de waardedaling van woningen in de wijken Vrijschot en Bleesland een onderscheid gemaakt tussen woningen in de zogenoemde eerste lijn en woningen in de zogenoemde tweede lijn. Het Schadeschap heeft zich daarbij gebaseerd op het advies van de Adviescommissie Van Heijst die zich voor dit onderscheid heeft gebaseerd op de rapportage van LBP Sight van 2 maart 2015, waarin is opgenomen dat het grondgeluid na de eerstelijnsbebouwing tamelijk snel afneemt.
10.3.2.
Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat het maken van een onderscheid tussen woningen in een eerste en in een tweede lijn niet kan worden gedragen door de door LBP Sight gebruikte onderzoeksgegevens. De rechtbank volgt eisers hierin.
10.3.3.
LBP Sight heeft in haar rapportage de notities van Peutz geïnventariseerd. In de rapportage is opgenomen dat uit notitie A en O van Peutz blijkt dat de laagfrequente geluidniveaus na de eerstelijnsbebouwing tamelijk snel afnemen (met circa 7 dB). Reeds op basis hiervan heeft de Adviescommissie Van Heijst een onderscheid tussen zogeheten eerste en tweedelijnsbebouwing gerechtvaardigd geacht. De rechtbank is van oordeel dat de rapportage van LBP Sight noch de notities van Peutz daarvoor echter voldoende feitelijke grondslag bieden. Om te beginnen vermeldt LBP Sight in een voetnoot al dat het in de notities van Peutz gaat om afstanden tussen de 300 en 500 meter verder weg van de Polderbaan. Dat zijn aanzienlijk grotere afstanden dan de Adviescommissie Van Heijst in aanmerking heeft genomen. Verder berust de conclusie in notitie O van Peutz op een zeer beperkt aantal meetpunten in de betrokken wijken, terwijl de overige meetpunten op veel grotere afstand liggen, hetgeen ook de voetnoot in de rapportage van LBP Sight verklaart. Het belevingsonderzoek van notitie I van Peutz, waarbij is vastgesteld dat minder hinder wordt waargenomen achter tenminste twee rijen/blokken woningen of andere gebouwen, berust op slechts één relevante waarneming in de wijk Vrijschot. Bij elkaar genomen zijn dit onvoldoende onderzoeksresultaten om daarop de verregaande conclusie te baseren, zoals de Adviescommissie Van Heijst heeft gedaan, dat achter de eerstelijns bebouwing zich een afname van hinder van grondgeluid voordoet die bovendien gevolgen heeft voor de waardedaling van de bewuste woningen. Daar komt nog bij dat het onderscheid (zichtbaar) is gemaakt door middel van het plaatsen een lijn op een kaart van de betrokken wijken. De exacte locatie van deze lijn is op geen enkele wijze onderbouwd. Het Schadeschap heeft het onderscheid dat de Adviescommissie Van Heijst heeft gemaakt in waardedaling tussen eerste- en tweedelijnsbebouwing dan ook niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen. De beroepsgrond van eisers slaagt.
10.4.
Waardevermindering met 3 en 5%.
10.4.1.
Eisers hebben zich verder op het standpunt gesteld dat de Adviescommissie Van Heijst de percentages van 3% en 5% voor de waardedaling van de woningen onvoldoende heeft onderbouwd.
10.4.2.
Zoals onder 1.5.5 reeds opgenomen, heeft de Adviescommissie Van Heijst gebruik gemaakt van een schadecategorie-indeling, waarbij is geconcludeerd dat de overschrijding van Vercammen-35 voor de zogenaamde eerstelijnsbebouwing moet worden aangemerkt als substantieel planologisch nadeel, waarbij de schadecategorie “middelzwaar/niet-gering” van 3-7% hoort en de overschrijding van Vercammen-35 voor de zogenaamde tweedelijnsbebouwing moet worden aangemerkt als gering planologisch nadeel, waarbij de schadecategorie “licht/gering” van 0-3% hoort. De rechtbank stelt voorop dat de keuze voor een schadecategorie-indeling met percentages op zichzelf genomen aanvaardbaar kan worden geacht, maar dat de categorie-indeling zelf, alsmede de keuze voor een percentage binnen die categorie, recht moeten doen aan het geconstateerde planologisch nadeel. Daarvoor is in ieder geval noodzakelijk dat er een juist en volledig beeld bestaat van de mate van overschrijding van Vercammen-35. Voor zover de Adviescommissie Van Heijst de mate van overschrijding van Vercammen-35, zoals deze naar voren komt uit de rapportage van LBP Sight, ten grondslag heeft gelegd aan de taxatie van 3% en 5% waardedaling van de woningen, heeft het Schadeschap het advies niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen. Zoals hiervoor reeds is geoordeeld geeft de rapportage van LBP Sight immers onvoldoende inzicht in de mate van overschrijding van Vercammen-35.
10.4.3.
Het Schadeschap mag in beginsel afgaan op de door een deskundige adviescommissie gemaakte inschatting van de waardedaling van een woning. Wanneer marktgegevens onvoldoende informatie geven voor het vaststellen van de waardedaling van een groep woningen, is het - zoals hiervoor overwogen - niet onredelijk dat een categoriale benadering wordt gehanteerd, waarbij de waardedaling op een bepaald percentage wordt vastgesteld. Daarbij mag van de deskundigen echter wel worden verwacht dat tenminste enig inzicht wordt gegeven in de keuze voor het gekozen percentage (binnen een schadecategorie). Eisers betogen terecht dat de Adviescommissie Van Heijst geen enkel inzicht heeft gegeven in de gedachtegang die heeft geleid tot de taxatie van de waardedaling van 3% en 5%. De indeling in de categorie “middelzwaar/niet-gering” volstaat daarvoor bovendien niet, omdat deze categorie een bandbreedte kent van 3 tot 7%. De enkele verwijzing naar de categorie-indeling en gehanteerde schadepercentages in andere zaken, waarin door de bewoners langs de IJweg en Hoofdweg in Hoofddorp verzoeken om vergoeding van planschade wegens grondgeluid waren ingediend, kan in dit verband niet worden aangemerkt als een toereikende motivering. In zoverre slaagt de beroepsgrond.
10.4.4.
Eisers voeren in dit verband wel tevergeefs aan dat de Adviescommissie Van Heijst er bij het hanteren van de percentages van 3% en 5% ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat hinder van grondgeluid bij woningen in het duurdere segment tot een verhoudingsgewijs grotere daling van de waarde heeft geleid dan bij woningen in het middeldure en goedkopere segment. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de Adviescommissie Van der Schans, dat door de Adviescommissie Van Heijst is overgenomen, dat zowel de vrijstaande als de halfvrijstaande woningen in Vrijschot behoren tot het duurdere segment en dat beide typen woningen prijstechnisch vergelijkbaar reageren op hinder door grondgeluid. Het Schadeschap heeft dit advies aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen. Eisers hebben het veronderstelde verschil in waardedaling tussen categorieën van genoemde woningen niet toereikend onderbouwd. De enkele opmerking dat een dergelijk verschil algemeen bekend is, is daarvoor onvoldoende. Het betoog van eisers slaagt niet.
10.4.5.
De rechtbank verwerpt verder het standpunt van het Schadeschap dat wanneer de gebruikte methodiek van vaststelling van de schade wordt verworpen, de schade kan worden vastgesteld op basis van het advies van de Adviescommissie Van der Schans, waarin is geconcludeerd dat uit markonderzoek geen waardevermindering van de woningen is gebleken. Het Schadeschap gaat er met dit standpunt immers aan voorbij dat de Adviescommissie Van Heijst, na zelf onderzoek te hebben laten instellen, zich gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de waardevermindering van de woningen niet rechtstreeks kan worden afgeleid uit de ontwikkeling van de verkoopprijzen, onder meer vanwege het geringe aantal transacties. Dit standpunt van de Adviescommissie Van Heijst heeft het Schadeschap overgenomen en de rechtbank heeft hierover onder 10.1.4 geoordeeld dat dit standpunt ook kan worden gevolgd. In die situatie kan het Schadeschap niet zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, de vaststelling van de schade alsnog baseren op bedoeld advies van de Adviescommissie Van der Schans.
10.5.
Woz-waarde
10.5.1.
Het Schadeschap heeft de hoogte van de schadevergoeding vastgesteld op een percentage van de Woz-waarde van de woningen per 1 januari 2003. Eisers sub 10, 13, 59, 62, 63, 73, 85, 89, 90, 94, 101 en 102 zijn opgekomen tegen het hanteren van de Woz-waarde als maatstaf. Zij stellen dat de werkelijke waarde van hun woning ten tijde van de peildatum aanzienlijk hoger was dan de Woz-waarde en dat hun schadevergoeding aan de hand van deze hogere waarde moet worden berekend.
10.5.2.
In beginsel kan de Woz-waarde van een woning geen maatstaf vormen voor het bepalen van de planschadevergoeding, omdat de schade dient te worden vastgesteld op basis van een vergelijking van de waarde in het economisch verkeer onder het oude planologische regime en het nieuwe planologische regime. Omdat een vergelijkingsmethode, zoals eerder is overwogen in rechtsoverweging 10.1.4, hier niet mogelijk is, heeft de Adviescommissie Van Heijst gekozen voor een categoriale benadering van vaststelling van de planschade aan de hand van een percentage van de Woz-waarde. Daarbij is niet onbegrijpelijk dat de Woz-waarde is gebruikt, omdat de Woz-waarde over het algemeen een goede benadering vormt van de waarde in het economisch verkeer. Uit het feit dat slechts een klein deel van eisers is opgekomen tegen het gebruik van de Woz-waarde kan naar het oordeel van de rechtbank ook worden afgeleid dat in het overgrote deel van de gevallen de Woz-waarde goed bruikbaar is als maatstaf. Het Schadeschap heeft het advies van de Adviescommissie om de Woz-waarde als maatstaf te hanteren dan ook mogen overnemen. Dit is echter anders in die gevallen waarin twijfel bestaat over de vraag of de Woz-waarde een juiste maatstaf voor de berekening van de schadevergoeding vormt, omdat de waarde in het economisch verkeer daar aantoonbaar van afwijkt.
10.5.3.
Met uitzondering van eisers sub 10 en 13 hebben de genoemde eisers hun stelling dat de werkelijke waarde van hun woning op de peildatum hoger was dan de Woz-waarde waar het Schadeschap van is uitgegaan, niet met stukken onderbouwd. Reeds daarom slaagt voor deze eisers de beroepsgrond niet.
10.5.4.
Eisers sub 10 hebben aangevoerd, onder overlegging van het taxatierapport, dat hun woning op 17 januari 2002 op een bedrag van bijna € 1.747.054,00 en daarmee bijna
€ 600.000,00 hoger is getaxeerd dan de Woz-waarde per 1 januari 2003 van € 1.178.000,00. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat de Woz-waarde van de woning per 1 januari 2003 geen goede afspiegeling vormt van de werkelijke waarde van hun woning. Het Schadeschap heeft de Woz-waarde in het geval van deze eisers daarom niet als uitgangspunt mogen nemen voor de vaststelling van de schadevergoeding.
10.5.5.
Eisers sub 13 hebben erop gewezen dat in de Woz-beschikking per 1 januari 2001 de waarde van hun woning nog € 200.000,00 hoger was (namelijk € 1.198.000,00) dan de Woz-waarde per 1 januari 2003 (namelijk € 889.000,00). Door dit grote verschil in waardering, dat niet past bij de in die tijd gebruikelijke prijsstijging, ontstaat twijfel of de Woz-waarde per 1 januari 2003 voor de woning van deze eisers een juiste grondslag vormde voor de vaststelling van de schadevergoeding. Het Schadeschap heeft daarom ook in dit geval de Woz-waarde niet als uitgangspunt mogen nemen voor de vaststelling van de schadevergoeding.
10.5.6
Het Schadeschap heeft zich nog op het standpunt gesteld dat in het geval de Woz-waarde per 1 januari 2003 niet als uitgangspunt mag worden genomen, een taxatie zal moeten worden uitgevoerd naar de werkelijke peildatum. In die situatie kan volgens het Schadeschap geen waardedaling worden vastgesteld, omdat de markt in die tijd niet bekend was met grondgeluid. Daarbij ziet het Schadeschap als werkelijke peildatum de datum van inwerkingtreding van het bestemmingsplan op 29 april 1999. De rechtbank verwerpt dit standpunt, omdat er geen grondslag bestaat voor toetsing aan een werkelijke peildatum in 1999, ook volgens verweerder zelf niet. Zoals de rechtbank hiervoor onder rechtsoverweging 7.1 - met partijen - heeft vastgesteld dient vanwege de bijzondere omstandigheden van dit geval 1 november 2003 als peildatum te worden aangemerkt, en niet de datum van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
10.5.7.
De hierboven genoemde beroepsgronden van eisers sub 10 en 13 slagen. Het Schadeschap dient nader onderzoek te doen naar de waarde in het economisch verkeer van hun woningen op de peildatum en op basis daarvan de planschadevergoeding vast te stellen.
10.6.
Compensatie in natura
10.6.1.
Zoals onder 1.5.8 reeds vermeld, heeft de Adviescommissie Van Heijst het schadebeperkende effect van de aanleg van de ribbels bij het bepalen van de omvang van de redelijkerwijs aan eisers te vergoeden planschade betrokken. Omdat met de reeds in 2011 en 2013 aanlegde ribbels eerste fase de hinder als gevolg van grondgeluid met ongeveer 5,5 dB is afgenomen en rekening houdend met de lange tijd die is verstreken tussen het moment waarop het grondgeluid zich voor het eerst heeft gemanifesteerd, in november 2003, en de aanleg van de eerste fase van de ribbels, acht de Adviescommissie het redelijk ten aanzien van de eerste fase van de ribbels een deel van de schade ter grootte van 1% van de Woz-waarde van de woningen in aanmerking te nemen als compensatie in natura. De Adviescommissie acht het voorts redelijk ten aanzien van de tweede fase van de ribbels eveneens een deel van de schade ter grootte van 1% van de waarde van de woning in aanmerking te nemen als compensatie in natura. De Adviescommissie heeft geadviseerd daarbij te bepalen dat als de tweede fase van de ribbels per 1 januari 2017 niet volgens plan is aangelegd, eisers alsnog een aanvullend schadebedrag ter grootte van 1% van de waarde van hun woning, vermeerderd met wettelijke rente, zal worden vergoed. Het Schadeschap heeft dienovereenkomstig beslist in de zaken van de eisers die op de door het Schadeschap gehanteerde datum van 17 september 2010 nog eigenaar waren van hun woning.
10.6.2.
De beoogde tweede fase van de ribbels is niet aangelegd op 1 januari 2017. Om die reden heeft het Schadeschap naar aanleiding van daartoe gedane verzoeken van eisers aan het merendeel van de eisers - doch niet alle - alsnog een schadevergoeding toegekend ter grootte van 1% van de Woz-waarde van hun woning, vermeerderd met wettelijke rente. Bij afzonderlijke uitspraak van heden doet de rechtbank tevens uitspraak op de daartegen gerichte rechtstreekse beroepen.
10.6.3.
Eisers hebben in de eerste plaats betoogd dat het Schadeschap niet bevoegd is tot compensatie anders dan in geld. Dit betoog slaagt niet. In artikel 2, tweede lid, van de Verordening Schadeschap luchthaven Schiphol 2012 (de Verordening) is bepaald dat het Schadeschap de vergoeding bepaalt in geld. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat tegemoetkoming in planschade in voorkomende gevallen kan bestaan uit compensatie in natura, in welk geval schadevergoeding in geld achterwege kan blijven, omdat tegemoetkoming in de schade anderszins is verzekerd. De voorkeur van degene die schade lijdt voor een bepaalde wijze van compenseren is daarbij niet doorslaggevend (zie onder andere de uitspraken van de Afdeling van 5 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:305, en 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582). Het Schadeschap heeft derhalve niet in strijd met artikel 2 van de Verordening beslist.
10.6.4.
Eisers voeren verder aan dat het tijdsverloop tussen de verzoeken om schadevergoeding en de aanleg van de ribbels dusdanig lang is, dat het Schadeschap hiermee rekening had moeten houden bij de beantwoording van de vraag of de tegemoetkoming in schade anderszins is verzekerd. Eisers wijzen er in dit verband op dat de verzoeken al in 2004 zijn gedaan, terwijl de eerste paar ribbels pas in 2011 en het resterende deel in 2013 zijn aangelegd. Bovendien zijn de ribbels pas aangelegd nadat - in afwijzende zin - eind 2012, begin 2013 is beslist op de verzoeken van eisers. De zeer lange behandelduur van hun verzoeken door de traagheid en inefficiëntie van het Schadeschap is onrechtmatig te achten en maakt dat het Schadeschap niet alsnog een aftrek kan toepassen vanwege compensatie in natura. Het Schadeschap heeft hier, aldus eisers, dan ook ten onrechte rekening mee gehouden. Bovendien heeft het Schadeschap volgens eisers ten onrechte een aftrek van 1% toegepast voor de aanleg van de tweede fase van de ribbels per 1 januari 2017, terwijl onzeker is of deze ribbels daadwerkelijk zullen worden aangelegd. Compensatie in natura mag niet afhankelijk worden gesteld van een toekomstige, onzekere gebeurtenis, aldus eisers.
10.6.5.
De rechtbank stelt voorop dat een planschadevergoeding een vergoeding is voor de waardedaling van de woning op de peildatum, dus in dit geval het moment van ingebruikneming van de Polderbaan, en niet - zoals eisers lijken te betogen - een vergoeding voor de door hen als gevolg van het gebruik van de Polderbaan ondervonden overlast of hinder. Anders dan eisers lijken te betogen is het niet noodzakelijk dat de schade reeds ten tijde van het ontstaan daarvan in natura is gecompenseerd. Slechts van belang is - ook volgens vaste rechtspraak - of ten tijde van het nemen van het besluit op de tegemoetkoming (een deel van) de schade anderszins is verzekerd. Tijdsverloop in de besluitvorming speelt, anders dan eisers betogen, daarbij geen rol. Weliswaar was ten tijde van het nemen van de bestreden besluiten de aanleg van de tweede fase van de ribbels nog onzeker, maar deze onzekerheid is weggenomen doordat het Schadeschap in de bestreden besluiten heeft bepaald dat als de tweede fase van de ribbels niet wordt gerealiseerd per 1 januari 2017, alsnog een tegemoetkoming ter hoogte van 1% in geld wordt uitgekeerd, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarmee heeft het Schadeschap artikel 49 van de WRO juist toegepast. Het betoog slaagt niet.
10.6.6.
Eisers voeren voorts aan dat met de aanleg van de ribbels geen feitelijk afdoende beperking van het planologisch nadeel wordt gerealiseerd, althans dat de geluidreducerende werking van de ribbels onvoldoende is komen vast te staan, zodat reeds hierom niet kan worden geoordeeld dat de schade anderszins is verzekerd. Eisers bestrijden de conclusie van de Adviescommissie Van Heijst dat onderzoek van TNO heeft aangetoond dat de eerste fase van de ribbels heeft geleid tot een geluidreductie van ongeveer 5,5 dB.
10.6.7.
De rechtbank stelt voorop dat indien op basis van voldoende objectieve gegevens vast komt te staan dat als gevolg van de aanleg van geluidreducerende ribbels daadwerkelijk sprake is van een significante afname van de hinder door grondgeluid en aldus het planologisch nadeel ten dele zou worden weggenomen, dit de conclusie dat de tegemoetkoming als gevolg van compensatie in natura anderszins is verzekerd, kan rechtvaardigen. In dit geval is dat echter onvoldoende komen vast te staan.
10.6.8.
De rechtbank is van oordeel dat de Adviescommissie Van Heijst niet op basis van het rapport van TNO van 24 juni 2014 heeft kunnen concluderen dat sprake is van een dusdanige afname van hinder als gevolg van grondgeluid dat de schade anderszins is verzekerd. Het onderzoek van TNO dat ten grondslag ligt aan deze rapportage is voor die conclusie te beperkt geweest. Daartoe is in de eerste plaats van belang dat de metingen van TNO zijn beperkt tot de 31,5 Hz octaafband en niet zien op het gehele geluidsspectrum voor laagfrequent geluid, terwijl alle deskundigen, waaronder het door verweerder ingeschakelde LBP Sight, het erover eens zijn dat er niet één maatgevend spectrum is aan te geven voor iedere positie aan de rand van Hoofddorp en de 31,5 Hz octaafband niet de voor grondgeluid meest dominante frequentie is. Voor de vaststelling van de mate van geluidhinder is het gehele spectrum van laagfrequent geluid tot 125 Hz immers relevant. Dat het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) in zijn rapport ‘Grondgeluid rondom Schiphol’ van 6 november 2008, aanneemt dat de dominante frequentie 31,5 Hz is, maakt dat niet anders, nu dat niet een breed gedragen uitgangspunt betreft. In dit verband overweegt de rechtbank dat volgens de betrokken deskundigen Willighagen, Sloven en Peutz (de laatste in: ‘Gebulder op de grond’, tijdschrift Geluid nummer 2, juni 2010) het uitgangspunt van het NLR door nieuwe inzichten inmiddels achterhaald is. Daarnaast heeft TNO slechts gebruik gemaakt van één meetpunt, namelijk het NOMOS-meetpunt aan de rand van Vrijschot-Noord. Op andere posities in de betrokken wijken zijn geen metingen verricht, waardoor er geen gegevens zijn over het geluidreducerend effect van de ribbels op die posities en daarover derhalve geen conclusies kunnen worden getrokken. In dat verband is nog van belang dat LBP Sight in haar rapportage van 2 maart 2015 ook concludeert dat er aan de rand van Hoofddorp op verschillende posities ook verschillen in niveaus en karakter (concentraties bij andere frequenties) worden gemeten. Verder geldt ook met betrekking tot deze metingen, gelijk aan hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 10.2.7 tot en met 10.2.11 met betrekking tot de metingen van het grondgeluid is overwogen, dat het onderzoek is verricht gedurende een beperkte periode onder bepaalde atmosferische omstandigheden, waarbij aspecten als isolatie en bodem- en gevelreflectie niet, niet volledig of niet juist zijn betrokken.
10.6.9.
Voorts heeft de deskundige Willighagen onweersproken gesteld dat na de aanleg van de eerste fase van de ribbels Vercammen-35 nog steeds wordt overschreden. De rechtbank is van oordeel dat de Adviescommissie niet heeft kunnen volstaan met een waardering van de afname van de hinder zonder de nieuwe meetresultaten te toetsen aan Vercammen-35. Wat een afname van 5,5 dB aan grondgeluid, als daarvan al sprake zou zijn, betekent voor de door eisers ondervonden hinder is op geen enkele wijze toegelicht. Gelet hierop is onvoldoende inzichtelijk waarop de Adviescommissie zich heeft gebaseerd bij zijn conclusie dat sprake is van een significante afname van de hinder van het grondgeluid.
10.6.10.
De waardering van de afname van het planologisch nadeel met 1% is voorts naar oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Een motivering hiervoor is, anders dan een enkele verwijzing naar het tijdsverloop, niet gegeven. Ook de waardering van de afname op 1% zonder onderscheid voor alle eisers acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Dit impliceert immers dat het effect van de ribbels voor de waardedaling van de woning van alle eisers gelijk is, ongeacht de ligging van hun woningen. Dit terwijl de Adviescommissie Van Heijst er juist op heeft gewezen dat afhankelijk van de ligging van de woningen en tussenliggende bebouwing sprake is van afname van de hinder. De Adviescommissie beschikt ook niet over meetgegevens die de aanname dat het effect van de ribbels voor de waardedaling van alle woningen gelijk is, onderbouwen. De metingen die TNO heeft uitgevoerd naar het effect van de ribbels, hebben zich immers beperkt tot slechts één meetpositie aan de rand van Vrijschot-Noord.
10.6.11.
Het Schadeschap heeft zich dan ook niet mogen baseren op dit onderdeel van het advies van de Adviescommissie Van Heijst. De beroepsgrond slaagt.
10.7.
Verkoop van de woning na 17 september 2010
10.7.1.
Het Schadeschap heeft de aftrek van 1% voor de gerealiseerde en nog niet gerealiseerde aanleg van de ribbels ook toegepast op het bedrag van de schadevergoeding van eisers die hun woning na 17 september 2010 hebben verkocht. Op 23 september 2010 heeft de bekendmaking plaatsgevonden van de op 17 september 2010 verleende vergunning voor de aanleg van de ribbels. Het Schadeschap heeft zich in dat verband op het standpunt gesteld dat aangenomen moet worden dat een redelijk denkend en handelend koper vanaf dat moment rekening zal hebben gehouden met de beoogde vermindering van het grondgeluid door de aanleg van de ribbels, hetgeen een positief effect zal hebben gehad op de waarde van de woning. Dat de tweede fase van de ribbels uiteindelijk niet is gerealiseerd, maakt dit volgens het Schadeschap niet anders.
10.7.2.
Verscheidene eisers die hun woning na 23 september 2010 hebben verkocht, hebben bestreden dat een redelijk handelend en denkend koper rekening zal hebben gehouden met het verlenen van een vergunning voor de aanleg van ribbels waarvan niet duidelijk was welk effect dit zou hebben op het grondgeluid.
10.7.3.
Onder 10.6 heeft de rechtbank geoordeeld dat het Schadeschap onvoldoende heeft gemotiveerd dat bij de vaststelling van de schadevergoeding rekening gehouden kan worden met compensatie door de aanleg van ribbels. Evenmin heeft het Schadeschap voldoende onderbouwd dat het planologisch nadeel door de aanleg van ribbels met 1% afneemt. Omdat het standpunt van het Schadeschap dat bij de eisers die hun woning na 17 september 2010 hebben verkocht een aftrek van 1% kan worden toegepast, voortbouwt op deze door de rechtbank verworpen uitgangspunten, kan ook dit geen stand houden. De daartegen gerichte beroepsgrond van deze eisers slaagt.
11. Wettelijke rente
11.1.
Verscheidene eisers hebben aangevoerd dat het Schadeschap bij de bestreden besluiten van 1 februari 2016 geen wettelijke rente heeft vergoed tot de dag van betaling van de schadevergoeding. De rechtbank vat deze beroepsgrond aldus op dat eisers betogen dat het Schadeschap in deze besluiten ten onrechte niet heeft beslist dat wettelijke rente wordt vergoed tot de dag van algehele voldoening. Deze beroepsgrond slaagt. De laatste dag waarover wettelijke rente verschuldigd is, is de dag van algehele voldoening van de verschuldigde schadevergoeding. Het Schadeschap heeft in de bestreden besluiten deze laatste dag ten onrechte bepaald op zes weken na de datum van de besluiten. Wanneer betaling later dan zes weken plaatsvindt, is immers nog steeds wettelijke rente verschuldigd. Deze eisers voeren terecht aan dat dit onjuist is.
11.2.1.
Eisers hebben verder aangevoerd dat het Schadeschap ten onrechte geen wettelijke rente heeft vergoed over de aftrek vanwege de compensatie in natura. Volgens eisers dient over deze aftrek wel degelijk wettelijke rente te worden vergoed, omdat de ribbels op de peildatum nog niet waren aangelegd en eisers daardoor gedurende een lange periode, namelijk van november 2003 tot de aanleg in 2011 en 2013, hinder hebben ervaren. Eisers hebben verder aangevoerd dat sprake is van ongelijkheid, omdat bewoners die hun woning vóór 17 oktober 2010 hebben verkocht niet te maken hebben met een aftrek vanwege compensatie in natura en wettelijke rente vergoed krijgen over een schadebedrag zonder aftrek.
11.2.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Compensatie van schade in natura betekent dat de schade ten dele feitelijk niet is geleden doordat het planologisch nadeel gedeeltelijk is weggenomen. Compensatie in natura komt derhalve tot uiting in een geringere waardedaling van de woningen en daardoor in een geringer bedrag aan schadevergoeding. De wettelijke rente is een vergoeding voor de te late betaling van de vergoeding voor schade die op de peildatum is geleden. Voor feitelijk niet-geleden schade hoeft geen vergoeding in geld plaats te vinden en het Schadeschap is daarover dan ook geen wettelijke rente verschuldigd. Verder is, zoals hierboven onder rechtsoverweging 10.6.5 is overwogen, de schadevergoeding die het Schadeschap heeft toegekend een vergoeding voor planschade in de vorm van waardevermindering van de woningen van eisers en geen vergoeding voor de hinder die zij hebben ondervonden. Van rechtsongelijkheid ten opzichte van bewoners die hun woning vóór 17 oktober 2010 hebben verkocht, is geen sprake, omdat ook zij net als de andere bewoners uitsluitend wettelijke rente vergoed krijgen over de verschuldigde schadevergoeding. Dat hun schadevergoeding is vastgesteld zonder aftrek vanwege compensatie in natura, doet aan de juistheid van de berekening van de wettelijke rente niet af. De rechtbank wijst er nog wel op dat hiervoor onder 10.6 is geoordeeld dat het Schadeschap de aftrek wegens compensatie in natura onvoldoende heeft onderbouwd.
12. Het wijzigen van het bedrag aan wettelijke rente
12.1.
Eisers sub 2 tot en met 11, die de bestreden besluiten van 1 februari 2016 hebben ontvangen, hebben aangevoerd dat het Schadeschap in strijd met algemene rechtsbeginselen de besluiten op bezwaar van 24 december 2015 heeft ingetrokken en gewijzigde besluit heeft genomen waarbij geen wettelijke rente wordt vergoed over de aftrek vanwege de compensatie in natura.
12.2.
Zoals hiervoor is overwogen heeft het Schadeschap zich terecht op het standpunt gesteld dat geen wettelijke rente verschuldigd is over de aftrek vanwege compensatie in natura. Vast staat dat bij de herziene bestreden besluiten in afwijking hiervan wettelijke rente was berekend over deze aftrek. De rechtbank is van oordeel dat het Schadeschap bevoegd was deze fout te corrigeren door de besluiten in te trekken en daarvoor gecorrigeerde besluiten in de plaats te stellen. Daarbij wordt in aanmerkingen genomen dat dit herstel al na korte tijd heeft plaatsgevonden en de wettelijke rente nog niet was uitbetaald, zodat eisers hierdoor ook niet zijn benadeeld. De beroepsgrond slaagt niet.
12.3.
Verscheidene eisers die nog geen besluit hadden ontvangen en waarbij het Schadeschap in het aan hen gerichte bestreden besluit geen wettelijke rente over de aftrek vanwege compensatie heeft toegekend, hebben gesteld dat zij op een hoger bedrag aan wettelijke rente rekenden dan hen uiteindelijk is toegekend. Anders dan deze eisers hebben aangevoerd, zijn bij hen geen rechtens te honoreren verwachtingen gewekt. Dat is reeds niet het geval, omdat bij deze eisers geen aan het Schadeschap toe te schrijven verwachtingen kunnen zijn ontstaan. Deze eisers hebben immers alleen op een bewonersbijeenkomst kennis genomen van aan anderen gerichte besluiten, die later door het Schadeschap zijn gewijzigd. Dat zij daaruit hebben afgeleid dat zij soortgelijke besluiten zouden ontvangen, komt voor hun eigen rekening. Het betoog slaagt niet.
12.4.
Ook hierbij wordt aangetekend dat de rechtbank onder 10.6 heeft geoordeeld dat de aftrek wegens compensatie in natura door het Schadeschap onvoldoende is onderbouwd.
13. Dwangsom
13.1.
In de zaken van eisers sub 43 tot en met 85 is aangevoerd dat het Schadeschap ten onrechte geen verschuldigde dwangsom heeft vastgesteld wegens overschrijding van de beslistermijn in bezwaar. Het Schadeschap stelt zich op het standpunt dat geen dwangsom is verbeurd, omdat geen sprake is geweest van een ingebrekestelling.
13.2.
Bij brief van 8 februari 2016 heeft mr. Hartendorf “mede namens de Bewonersvereniging Vrijschot” het Schadeschap in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op de bezwaarschriften van een bij deze brief gevoegde lijst van 83 bezwaarmakers. Het is niet in geschil dat het Schadeschap in de zaken van de eisers sub 43 tot en met 85 niet binnen twee weken na deze brief een beslissing op hun bezwaar heeft genomen. Bij brief van 23 maart 2016 heeft het Schadeschap mr. Hartendorf erop gewezen dat mr. A.J.A. Overwater door de bewonersvereniging gemachtigd is om haar in bezwaar te vertegenwoordigen en dat mr. Hartendorf door de bewonersvereniging is gemachtigd haar in de beroepsfase te vertegenwoordigen. Tevens heeft het Schadeschap mr. Hartendorf verzocht een machtiging te overleggen, waaruit blijkt dat zij gemachtigd is om degenen namens wie zij een ingebrekestelling heeft verstuurd, te vertegenwoordigen.
13.3.
Op grond van artikel 2:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was het Schadeschap bevoegd van mr. Hartendorf een machtiging te verlangen. De rechtbank is echter van oordeel dat het Schadeschap niet in redelijkheid van mr. Hartendorf heeft kunnen verlangen een machtiging te overleggen, waaruit blijkt dat zij gemachtigd was de ingebrekestelling van 8 februari 2016 te versturen. Er kon bij verweerder in redelijkheid geen twijfel bestaan aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van mr. Hartendorf. Daartoe is redengevend dat mr. Hartendorf aannemelijk heeft gemaakt dat medewerkers van het Schadeschap in de periode voor verzending van de ingebrekestelling al veelvuldig contact hadden met mr. Hartendorf, waarbij zij zonder meer als gemachtigde van de bewoners werd geaccepteerd. Bovendien heeft mr. Overwater bij e-mail van 23 maart 2016 bevestigd dat de bewonersvereniging mr. Hartendorf heeft verzocht het Schadeschap namens bezwaarmakers in gebreke te stellen. Dat betekent dat er geen grond is om de brief van 8 februari 2016 niet als een rechtsgeldige ingebrekestelling aan te merken. De beroepsgrond slaagt.
13.4.
De rechtbank kan de verschuldigde dwangsom zelf vaststellen. Aangenomen wordt dat het Schadeschap de brief van 8 februari 2016 nog dezelfde dag heeft ontvangen. Omdat het Schadeschap in de zaken van eisers sub 49 tot en met 85 niet binnen twee weken na
9 februari 2016 heeft beslist, is het Schadeschap een dwangsom verschuldigd. Deze dwangsom dient te worden vastgesteld met toepassing van het bepaalde in artikel 4:17, eerste tot en met derde lid, van de Awb. Daarbij geldt als eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is 23 februari 2016. Het Schadeschap is geen dwangsom verschuldigd voor besluiten op bezwaar die op 22 februari 2016 aan eisers sub 43 tot en met 48 zijn verzonden. De laatste dag waarover dwangsom is verschuldigd, is de dag waarop de beslissing op bezwaar is verzonden. De rechtbank zal het Schadeschap veroordelen tot betaling van de aldus berekende dwangsom.
13.5.
Deze eisers hebben tevens verzocht het Schadeschap te veroordelen tot betaling van wettelijke rente over de verschuldigde dwangsom. Dit verzoek komt voor toewijzing in aanmerking. Op grond van de artikelen 4:18, 4:87, eerste lid, en 4:100 van de Awb is het Schadeschap wettelijke rente verschuldigd over de verschuldigde dwangsom met ingang van acht weken na de laatste dag waarover dwangsom is verschuldigd tot de dag van algehele voldoening. De rechtbank zal het Schadeschap daartoe veroordelen.
13.6.
De rechtbank verwerpt het betoog van het Schadeschap, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1675), dat voor de gezamenlijke eisers slechts éénmaal een dwangsom is verschuldigd. Anders dan in de bedoelde uitspraak van de Afdeling is er in deze zaken niet één aanvraag ingediend en één bezwaarschrift ingediend waarop met één beslissing op bezwaar kon worden gereageerd. Eisers hebben afzonderlijke aanvragen en bezwaarschriften ingediend, waarop het Schadeschap met afzonderlijke besluiten heeft beslist. Het Schadeschap is dan ook tegenover iedere eiser afzonderlijk een dwangsom verschuldigd.
14. Redelijke termijn
14.1.
Eisers hebben aangevoerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden.
14.2.
Omdat de primaire besluiten zijn bekendgemaakt vóór 1 februari 2014 bedraagt de redelijke termijn voor bezwaar en beroep tezamen drie jaar. Eisers hebben op verschillende data in de periode van september 2012 tot en met januari 2013 bezwaar gemaakt. Vastgesteld kan dan ook worden dat op de datum van deze uitspraak meer dan drie jaar zijn verstreken, zodat de redelijke termijn is overschreden. Omdat de rechtbank uitspraak doet binnen twee jaar na ontvangst van de beroepschriften, komt de overschrijding van de redelijke termijn voor rekening van het Schadeschap. De overschrijding dient in ieder afzonderlijk geval als volgt te worden vastgesteld.
14.3.
De termijn is aangevangen op de datum van ontvangst van het bezwaarschrift door het Schadeschap. De termijn eindigt op de dag van de uitspraak van de rechtbank. Van deze periode dient drie jaar te worden afgetrokken en vervolgens nog een periode van vijf maanden, omdat eisers hebben erkend dat een deel van de lange behandelingsduur in bezwaar is veroorzaakt door vertraging aan hun kant. Voor zover de totale behandelingsduur in bezwaar en beroep een periode van drie jaar en vijf maanden overschrijdt, is het Schadeschap een schadevergoeding verschuldigd van € 500,00 voor ieder half jaar of een deel daarvan. De rechtbank zal het Schadeschap veroordelen tot betaling van de aldus berekende schadevergoeding.
14.4.
Voor matiging van de hoogte van de schadevergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding. Het is mogelijk dat eisers minder stress, ongemak en onzekerheid hebben ondervonden, omdat zij in bezwaar en beroep met elkaar zijn opgetrokken. De rechtbank acht dat echter onvoldoende zwaarwegend om de schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn te matigen. Eisers hebben namelijk zelfstandig aanvragen om schadevergoeding gedaan en hebben individuele besluiten ontvangen, waartegen zij deels op individuele gronden bezwaar hebben gemaakt. Eisers hebben daarop individuele besluiten op bezwaar ontvangen die niet gelijkluidend zijn en waarin afhankelijk van hun individuele situatie, zoals de waarde en de ligging van hun woning, een bedrag aan schadevergoeding is toegekend. Tegen deze besluiten hebben eisers deels op individuele gronden beroep aangetekend. Dit alles maakt dat voor wat betreft de stress, ongemak en onzekerheid die eisers hebben ondervonden, doorslaggevende betekenis toekomt aan hun positie als individu boven hun gezamenlijke optreden.
15. Vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatige besluitvorming
15.1.
Eisers hebben verzocht om toekenning van schadevergoeding, omdat sinds de indiening van hun aanvraag, voor de meeste eisers in 2004, een extreem lange periode is verstreken waarbij het Schadeschap alle van toepassing zijnde beslistermijnen heeft overschreden.
15.2.
De enkele omstandigheid dat een bestuursorgaan een besluit neemt met overschrijding van een wettelijke beslistermijn is onvoldoende voor het oordeel dat onrechtmatig wordt gehandeld. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig (zie het arrest van de Hoge Raad van 22 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7040). Behalve de mate waarin de beslistermijnen zijn overschreden is van bijkomende omstandigheden niet of onvoldoende gebleken. Verder hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat zij door de overschrijding van de beslistermijnen schade hebben geleden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het Schadeschap wettelijke rente heeft vergoed over de periode vanaf de datum waarop eisers hun aanvraag hebben ingediend. Met deze vergoeding van de wettelijke rente wordt in ieder geval geacht alle schade, ontstaan door de vertraging in de uitbetaling van de schadevergoeding, te zijn voldaan. Er bestaat dan ook geen aanleiding vast te stellen dat eisers recht hebben op schadevergoeding wegens overschrijding van de beslistermijnen.
15.3.
Eisers sub 4, 10, 16, 18, 33 en 68 hebben aangevoerd dat zij vanwege de lange duur van de behandeling van hun bezwaarschrift geen gebruik meer konden maken van hun rechtsbijstandsverzekering. Deze eisers stellen dat hun rechtsbijstandsverzekeraars hebben geweigerd om dekking te verlenen, omdat meer dan drie jaar verstreken was na het nemen van het primaire besluit. Ook dit is geen bijkomende omstandigheid die maakt dat de overschrijding van de wettelijke beslistermijnen door het Schadeschap tegenover deze eisers onrechtmatig is. Eisers hadden hun aanspraken op hun rechtsbijstandsverzekering immers eenvoudig kunnen veilig stellen door tijdig een beroep op de verzekering te doen. Dat zij dit hebben nagelaten, dient voor hun rekening te blijven.
15.4.
Ook voor het overige wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen, nu niet is gebleken van onrechtmatige besluitvorming door het Schadeschap.
16. Overige vorderingen tot schadevergoeding
16.1.
Eisers sub 80, 83, 84 en 85 hebben verzocht om toekenning van schadevergoeding, omdat het Schadeschap onrechtmatig heeft gehandeld bij de uitbetaling van de schadevergoeding die bij de bestreden besluiten is toegekend. Volgens eisers heeft het Schadeschap de uitbetaling ten onrechte afhankelijk gesteld van het overleggen van een verklaring van hun ex-echtgenoten dat de schadevergoeding volledig aan deze eisers toekomt.
16.2.
Nadat het Schadeschap aanvankelijk deze eisers en hun ex-echtgenoten ieder 50% van de schadevergoeding had toegekend, heeft het Schadeschap bij de door deze eisers bestreden besluiten alsnog de volledige schadevergoeding aan hen toegekend. De toekenning van schadevergoeding aan hun ex-echtgenoten is ingetrokken.
16.3.
Of het Schadeschap bij de uitbetaling van de toegekende schadevergoeding onrechtmatig heeft gehandeld staat niet ter beoordeling van de bestuursrechter, maar van de burgerlijke rechter. Ter beoordeling van de bestuursrechter staan slechts de bestreden besluiten waarbij aan deze eisers alsnog de volledige schadevergoeding is toegekend. Daartegen zijn zij echter niet opgekomen; zij hebben te kennen gegeven uitdrukkelijk geen beroep te hebben willen instellen tegen de gewijzigde verdeling van de schadevergoeding met hun ex-echtgenoten.
17. Kosten
17.1.
Kosten deskundigen in de aanvraagfase en in bezwaar
17.1.1.
Een deel van de eisers heeft zich in bezwaar laten vertegenwoordigen door de Bewonersvereniging Vrijschot, thans Bewonersvereniging Hoofddorp-Noord (hierna: de bewonersvereniging). Het Schadeschap heeft in de bestreden besluiten deze eisers een vergoeding toegekend voor de kosten van de door deze eisers tijdens de behandeling van hun aanvragen ingeschakelde deskundigen Tielkemeijer/Van Waardenburg en de in bezwaar ingeschakelde deskundige Hordijk tot een bedrag van € 5.000,00. Daarbij heeft het Schadeschap een vergoeding voor 40 uur tegen een tarief van € 125,00 per uur redelijk gevonden.
17.1.2.
Eisers hebben aangevoerd dat de kosten die de deskundigen in rekening hebben gebracht redelijk zijn en dat de door Tielkemeijer/Van Waardenburg ingediende rekeningen van € 12.498,57 en € 8.627,50 en de door Hordijk ingediende rekening van € 3.690,50 geheel voor vergoeding in aanmerking komen.
17.1.3.
Eisers hebben facturen overgelegd van de door hen ingeschakelde deskundigen, waarin hun werkzaamheden worden verantwoord en de daaraan bestede uren zijn vermeld. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het aantal uren dat de deskundigen aan hun werkzaamheden hebben besteed, niet redelijk is. Verweerder heeft ook niet toegelicht waarom dat het geval zou zijn. Eisers zagen zich geconfronteerd met een conceptadvies van de Adviescommissie Van der Schans, waarin het standpunt werd ingenomen dat op basis van markonderzoek geen waardevermindering van de woningen kon worden vastgesteld. Het is niet onredelijk dat eisers ervoor hebben gekozen daar een eigen marktonderzoek tegenover te stellen. De omstandigheid dat de adviezen van de door eisers ingeschakelde deskundigen niet dan wel in geringe mate hebben bijgedragen aan de (uiteindelijke) besluitvorming door het Schadeschap kan geen reden vormen de omvang van de kosten als niet redelijk aan te merken. Anders dan het Schadeschap ter zitting heeft betoogd, heeft de rechtbank in de rechtspraak van de hoger beroepsrechter evenmin aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de inschakeling van deskundigen voor meer dan 40 uur niet redelijk kan zijn.
17.1.4.
De beroepsgrond slaagt. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien. De kosten van Tielkemeijer/Van Waardenburg komen geheel voor vergoeding in aanmerking, omdat het gaat om redelijke kosten die zijn gemaakt in het kader van de behandeling van de aanvraag. De kosten van Hordijk betreffen in bezwaar gemaakte deskundigenkosten. Op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking tegen een (gemaximeerd) uurtarief van € 121,95 (exclusief BTW). Hordijk heeft 14 uur in rekening gebracht, zodat voor vergoeding in aanmerking komt een bedrag van € 2.065,83 (inclusief BTW). De overige door Hordijk gedeclareerde kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking op grond van het Bpb.
17.1.5.
Omdat namens eisers bij e-mail van 20 oktober 2015 is verzocht om rechtstreekse vergoeding van de deskundigenkosten aan de bewonersvereniging, zal het Schadeschap worden veroordeeld tot betaling van deze kosten aan de bewonersvereniging, onder aftrek van de reeds toegekende € 5.000,00. Het bedrag dat het Schadeschap nog aanvullend dient te vergoeden bedraagt dan € 18.191,90 (€ 23.191,90 min € 5.000,00).
17.2.
Kosten van juridische bijstand in de aanvraagfase
17.2.1.
Het Schadeschap heeft in de bestreden besluiten geen vergoeding toegekend voor de kosten van juridische bijstand aan de bewonersvereniging, omdat geen sprake is geweest van verschuldigde betaling van kosten van rechtsbijstand en de kosten verder op geen enkele wijze zijn onderbouwd.
17.2.2.
Verscheidene eisers stellen zich op het standpunt dat aan de bewonersvereniging juridische bijstand is verleend door mr. Overwater en dat deze verletkosten heeft gemaakt.
17.2.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet, omdat deze eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat hen voor het verlenen van juridische bijstand kosten in rekening zijn gebracht.
17.2.4.
Het Schadeschap heeft voorts in verscheidene bestreden besluiten een vergoeding van in totaal € 2.625,00 toegekend voor de kosten van rechtsbijstand aan de eisers sub 86 tot en met 91, 93, 94 en 96 tot en met 102 die in de aanvraagfase werden bijgestaan door Flynth adviseurs en accountants (Flynth). Het Schadeschap heeft zich daarvoor aangesloten bij een in de rechtspraak uitgezette lijn, waarbij volgens het Schadeschap een vergoeding van 10 uren tegen een tarief van € 175,00 redelijk is. Vanwege de samenhang van de verscheidene zaken heeft het Schadeschap dit bedrag vermenigvuldigd met een factor 1,5. Het Schadeschap heeft bepaald dat de vergoeding zal worden uitgekeerd aan de bewonersvereniging.
17.2.5.
In de gewijzigde bestreden besluiten heeft het Schadeschap voor sommige van de eisers die behoren tot deze groep eisers, de aanvankelijk toegekende vergoeding van kosten van rechtsbijstand in de aanvraagfase alsnog geweigerd. Omdat dit niet voor alle eisers is gebeurd, gaat de rechtbank ervan uit dat de toekenning van de vergoeding van
€ 2.625,00 voor alle betrokken eisers tezamen in stand is gebleven.
17.2.6.
Niet in geschil is dat de inschakeling van rechtsbijstand door eisers in de aanvraagfase redelijk was. Niet in geschil is verder dat de betrokken eisers met Flynth een no cure no pay-overeenkomst hebben gesloten voor het verlenen van juridische bijstand. Eisers hebben onbestreden gesteld dat deze vergoeding 20% van de toegekende schadevergoeding en wettelijke rente bedraagt. Nu hen een schadevergoeding is toegekend, zijn zij derhalve gehouden om Flynth te betalen voor de verrichte werkzaamheden. Eisers hebben in beroep onderbouwd welke werkzaamheden Flynth in de aanvraagfase voor hen heeft verricht (productie G8). Het Schadeschap heeft dit overzicht niet bestreden. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat deze werkzaamheden door Flynth voor eisers tijdens de behandeling van hun aanvraag zijn verricht. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de omvang van de door Flynth verrichte werkzaamheden (gemiddeld minder dan vier uur per eiser) niet redelijk is of dat de gehanteerde uurtarieven (gemiddeld beneden de € 100,00 per uur) niet redelijk zijn. Het Schadeschap heeft hiertegen niets aangevoerd, behalve dat is verwezen naar een in de rechtspraak uitgezette lijn. Anders dan in de uitspraken waarnaar het Schadeschap heeft verwezen, hebben eisers in dit geval voldoende aannemelijk gemaakt dat de kosten van rechtsbijstand uitstijgen boven de door het Schadeschap toegekende vergoeding. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de door deze eisers gevraagde vergoeding van € 425,00 (inclusief BTW) per eiser voor tijdens de aanvraagfase gemaakte kosten dient te worden toegewezen. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank zal zelf voorzien door het Schadeschap te veroordelen deze kosten aan de betrokken eisers te vergoeden onder aftrek van het op de betreffende eisers betrekking hebbende deel (15/25) van het reeds aan de bewonersvereniging uitgekeerde bedrag van € 2.625,00. Omdat de vergoeding eerder aan de bewonersvereniging is uitbetaald, zal de rechtbank ook nu bepalen dat de vergoeding aan de bewonersvereniging wordt betaald. Het bedrag dat het Schadeschap nog aanvullend dient te vergoeden bedraagt: 15 x € 425,00 is € 6.375,00 min € 1.575,00 is € 4.800,00.
17.3.
Kosten van juridische bijstand in bezwaar
17.3.1.
Het Schadeschap heeft aan de eisers die zich hebben laten vertegenwoordigen door de bewonersvereniging, de kosten van juridische bijstand vergoed tot een bedrag van in totaal € 1.837,50 (2,5 punten voor het indienen van het bezwaarschrift, het bijwonen van de hoorzitting en het bijwonen van de nadere hoorzitting, vermenigvuldigd met een factor 1,5 vanwege samenhangende zaken). Het bedrag is in zijn geheel uitbetaald aan de bewonersvereniging. Hetzelfde bedrag heeft het Schadeschap vergoed aan de eisers die zich in bezwaar hebben laten bijstaan door Flynth. Aan hen is ieder 1/25 deel van dit bedrag toegekend.
17.3.2.
Eisers hebben hiertegen aangevoerd dat het Schadeschap ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor een aantal andere handelingen die in bezwaar zijn verricht. Het gaat om het bijwonen van een onderzoek ter plaatse en het tweemaal indienen van een schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek. Verder vinden eisers dat vanwege de zwaarte van de zaken de wegingsfactor 2 moet worden toegepast en dat Schadeschap ten onrechte de bezwaarschriften als samenhangende zaken heeft aangemerkt, omdat voor eisers naast een gezamenlijk bezwaarschrift ook individuele bezwaarschriften zijn ingediend.
17.3.3.
De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Bpb het bijwonen van het onderzoek ter plaatse door de Adviescommissie Van Heijst door de gemachtigde van eisers tijdens de bezwaarfase in aanmerking te nemen als proceshandeling die voor vergoeding in aanmerking komt. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het bijwonen van een onderzoek ter plaatse tijdens de beroepsfase op grond van het Bpb eveneens voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank kent hiervoor 0,5 punt toe. Ook voor het indienen van een schriftelijke reactie op de adviezen van de Adviescommissie Van Heijst dient naar het oordeel van de rechtbank tweemaal 0,5 punt te worden toegekend. Dit omdat het Schadeschap vanwege het belang van deze adviezen voor haar besluitvorming uit een oogpunt van zorgvuldigheid gehouden was de gemachtigde van eisers in de gelegenheid te stellen een zienswijze naar voren te brengen. Het gewicht van de zaak beschouwt de rechtbank - anders dan verweerder - als zeer zwaar vanwege de complexiteit van de zaken en het grote aantal eisers, zodat hierop een wegingsfactor 2 van toepassing is. Vanwege het aantal samenhangende zaken bedraagt de daarvoor op grond van het Bpb geldende factor 1,5. De omstandigheid dat in bezwaar voor eisers naast een gezamenlijk bezwaarschrift ook nog individuele bezwaarschriften zijn ingediend, doet er niet aan af dat de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek kon zijn. De verschillen tussen de zaken zijn zo gering dat deze ook in het gezamenlijke bezwaarschrift naar voren hadden kunnen worden gebracht.
17.3.4.
Het Schadeschap heeft in bezwaar voor bijstand door de gemachtigde van de bewonersvereniging en Flynth 3,75 punt vergoed, terwijl dit 12 punten moeten zijn (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 0,5 punt voor het bijwonen van een nadere hoorzitting, 0,5 punt voor het bijwonen van onderzoek ter plaatse, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke reactie, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke reactie maal wegingsfactor 2 voor het gewicht van de zaken maal wegingsfactor 1,5 voor samenhangende zaken). Het verschil van 8,25 punt leidt tot een aanvullende kostenveroordeling in bezwaar van € 4.083,75 (8,25 punt met een waarde per punt van € 495,00). Voor de eisers die zich in bezwaar hebben laten bijstaan door de bewonersvereniging zal worden bepaald dat het Schadeschap dit bedrag betaalt aan de bewonersvereniging. Voor de eisers sub 86 tot en met 91, 93, 94 en 96 tot en met 102 die zich in bezwaar hebben laten bijstaan door Flynth, zal worden bepaald dat het Schadeschap 1/25 deel van dit bedrag aan hen vergoedt.
17.4.
Kosten in beroep
17.4.1.
Er bestaat aanleiding het Schadeschap te veroordelen in de proceskosten in beroep. De kosten worden begroot op € 2.970,00 voor kosten van rechtsbijstand. De rechtbank kent 1 punt toe voor het indienen van het (algemene) beroepschrift. Eisers gemachtigde heeft weliswaar voor iedere eiser ook nog een individueel beroepschrift ingediend, maar niet valt in te zien dat de daarin naar voren gebrachte gronden niet ook in het algemene beroepschrift hadden kunnen worden opgenomen. Verder wordt 1 punt voor het bijwonen van de zitting in aanmerking genomen. Vanwege de complexiteit van de zaken in combinatie met het grote aantal zaken wordt het gewicht van de zaak - net als in bezwaar - als zeer zwaar aangemerkt, zodat de wegingsfactor 2 bedraagt. Vanwege het aantal samenhangende zaken bedraagt de daarvoor op grond van het Bpb geldende factor 1,5. De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen aanleiding af te wijken van de tarieven in het Bpb. Voor het toekennen van een volledige vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, waar verscheidene eisers om hebben verzocht, ziet de rechtbank evenmin aanleiding.
17.4.2.
Eisers hebben verzocht om vergoeding van de kosten van de deskundigen die zij in beroep hebben ingeschakeld. Met betrekking tot de werkzaamheden van Willighagen hebben eisers drie facturen overgelegd van de Nederlandse Stichting Geluidshinder van 12 juli 2016, 25 januari 2017 en 10 mei 2017. Vanwege de rapportages die Willighagen heeft uitgebracht, komen deze kosten tot een bedrag van in totaal € 8.533,70 voor vergoeding in aanmerking. Met betrekking tot de rapportage van Sloven hebben eisers een factuur overgelegd van
€ 6.737,28. Ook deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking. Verder hebben eisers zich ter zitting door Willighagen als deskundige laten bijstaan. Ook de kosten daarvan komen voor vergoeding in aanmerking. Willighagen heeft ter zitting laten weten dat zijn uurtarief € 90,00 (exclusief BTW) bedraagt. De rechtbank stelt de vergoeding voor zijn aanwezigheid vast op basis van zeven uur aanwezigheid op de zitting en 3,5 uur reistijd (Holten-Haarlem). De vergoeding bedraagt dan € 1.143,45 (inclusief BTW).
17.4.3.
Eisers sub 21, 23, 27, 72 en 88 hebben verzocht om vergoeding van verletkosten wegens het bijwonen van de zitting. Ten aanzien van eisers sub 23, 72 en 88 wordt dit verzoek afgewezen, omdat zij op de zitting niet in persoon aanwezig waren. Ten aanzien van eisers sub 21 en 27 wordt het verzoek toegewezen, waarbij aan eiser sub 21 verletkosten worden vergoed tot een bedrag van € 283,35 en aan eiser sub 27 verletkosten worden vergoed tot een bedrag van € 810,00 (10 uur maal maximaal € 81,00 per uur).
17.4.4.
Eisers sub 21, 23, 27, 46, 64, 80 en 88 hebben verzocht om vergoeding van reiskosten voor het bijwonen van de zitting. Ten aanzien van eisers sub 21, 27, 46 en 64 zal dit verzoek worden toegewezen. De kosten worden vergoed op basis van gebruik van openbaar vervoer 2e klasse. Ten aanzien van eisers sub 23, 80 en 88 wordt het verzoek afgewezen, omdat zij de zitting niet hebben bijgewoond.
18. Geen definitieve geschilbeslechting
18.1.
De beroepen van alle eisers zijn gegrond en het Schadeschap dient met inachtneming van deze uitspraak nieuwe beslissingen te nemen op de bezwaren van eisers. Het Schadeschap dient zich opnieuw dan wel alsnog te beraden op de vaststelling van de waardevermindering van de woningen van eisers en zal mogelijk nieuw advies moeten inwinnen of aanvullend onderzoek moeten laten uitvoeren. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding voor het toepassen van de bestuurlijke lus. De rechtbank acht het voorts wenselijk dat partijen de gelegenheid krijgen hoger beroep in te stellen tegen het oordeel van de rechtbank, alvorens extra kosten worden gemaakt voor en tijd wordt besteed aan aanvullend onderzoek.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart de beroepen van eisers sub 2 tot en met 11 tegen de herziene bestreden
besluiten van 24 december 2015 niet-ontvankelijk;
verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten gegrond;
vernietigt de bestreden besluiten;
draagt het Schadeschap op nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van eisers met inachtneming van deze uitspraak;
stelt vast dat het Schadeschap als gevolg van het niet tijdig beslissen op de bezwaren van eisers sub 49 tot en met 85 aan deze eisers een dwangsom heeft verbeurd als omschreven in 13.4 en veroordeelt het Schadeschap tot vergoeding aan deze eisers van de wettelijke rente over de verbeurde dwangsom als omschreven in 13.5;
veroordeelt het Schadeschap tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn als omschreven in 14.3 aan ieder van eisers;
draagt het Schadeschap op het betaalde griffierecht van € 168,- aan ieder van eisers te vergoeden;
veroordeelt het Schadeschap tot een aanvullende vergoeding van:
- door eisers in verband met de aanvraag en behandeling van hun bezwaar gemaakte kosten van deskundigen tot een bedrag van € 18.191,90 te betalen aan de Bewonersvereniging Hoofdorp-Noord;
- door eisers in verband met de aanvraag gemaakte kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, tot een bedrag van € 4.800,00, te betalen aan de Bewonersvereniging Hoofddorp-Noord;
- in verband met de behandeling van hun bezwaar gemaakte kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand ten aanzien van;
a. eisers 86 tot en met 91, 93, 94 en 96 tot en met 102 tot een bedrag van
€ 163,35 ieder;
b. de overige eisers tot een bedrag van in totaal € 4.083,75, te betalen aan de Bewonersvereniging Hoofddorp-Noord;
veroordeelt het Schadeschap tot vergoeding van:
- door eisers in verband met de behandeling van hun beroep gemaakte kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand tot een bedrag van in totaal € 2.970,00;
- door eisers in verband met de behandeling van hun beroep gemaakte kosten van deskundigen tot een bedrag van in totaal € 16.414,43;
- in verband met de behandeling van hun beroep gemaakte overige kosten ten aanzien van;
a. eiser sub 21 tot een bedrag van € 283,35 aan verletkosten en € 4,76 aan reiskosten;
b. eiser sub 27 tot een bedrag van € 810,00 aan verletkosten en € 4,76 aan reiskosten;
c. eiser sub 46 tot een bedrag van in totaal € 4,76 aan reiskosten;
d. eiser sub 64 tot een bedrag van in totaal € 8,55 aan reiskosten.
wijst het anders of meer gevorderde af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzitter, en mr. M.P. de Valk en mr. S. Slijkhuis, leden, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage eisers

zaaknummer naam
1. 16/295 [naam 1]
2. 16/610 [naam 2]
3. 16/611 [naam 3]
4. 16/612 [naam 4]
5. 16/613 [naam 5]
6. 16/614 [naam 6]
7. 16/615 [naam 7]
8. 16/616 [naam 8]
9. 16/617 [naam 9]
10. 16/618 [naam 10]
11. 16/619 [naam 11]
12. 16/1435 [naam 12]
13. 16/1436 [naam 13]
14. 16/1438 [naam 14]
15. 16/1439 [naam 15]
16. 16/1440 [naam 16]
17. 16/1441 [naam 17]
18. 16/1442 [naam 18]
19. 16/1443 [naam 19]
20. 16/1444 [naam 20]
21. 16/1449 [naam 21]
22. 16/1450 [naam 22]
23. 16/1451 [naam 23]
24. 16/1452 [naam 24]
25. 16/1453 [naam 25]
26. 16/1454 [naam 26]
27. 16/1455 [naam 27]
28. 16/1456 [naam 28]
29. 16/1457 [naam 29]
30. 16/1458 [naam 30]
31. 16/1460 [naam 31]
32. 16/1461 [naam 32]
33. 16/1462 [naam 33]
34. 16/1464 [naam 34]
35. 16/1465 [naam 35]
36. 16/1466 [naam 36]
37. 16/1467 [naam 37]
38. 16/1468 [naam 38]
39. 16/1469 [naam 39]
40. 16/1470 [naam 40]
41. 16/1471 [naam 41]
42. 16/1472 [naam 42]
43. 16/1473 [naam 43]
44. 16/1474 [naam 44]
45. 16/1475 [naam 45]
46. 16/1476 [naam 46]
47. 16/1477 [naam 47]
48. 16/1478 [naam 48]
49. 16/1480 [naam 49]
50. 16/1481 [naam 50]
51. 16/1483 [naam 51]
52. 16/1484 [naam 52]
53. 16/1485 [naam 53]
54. 16/1488 [naam 54]
55. 16/1489 [naam 55]
56. 16/1490 [naam 56]
57. 16/1507 [naam 57]
58. 16/1508 [naam 58]
59. 16/1509 [naam 59]
60. 16/1511 [naam 60]
61. 16/1512 [naam 61]
62. 16/1514 [naam 62]
63. 16/1515 [naam 63]
64. 16/1518 [naam 64]
65. 16/1519 [naam 65]
66. 16/1520 [naam 66]
67. 16/1521 [naam 67]
68. 16/1522 [naam 68]
69. 16/1525 [naam 69]
70. 16/1527 [naam 70]
71. 16/1528 [naam 71]
72. 16/1530 [naam 72]
73. 16/1531 [naam 73]
74. 16/1532 [naam 74]
75. 16/1533 [naam 75]
76. 16/1534 [naam 76]
77. 16/1535 [naam 77]
78. 16/1538 [naam 78]
79. 16/1539 [naam 79]
80. 16/1728 [naam 80]
81. 16/1730 [naam 81]
82. 16/1731 [naam 82]
83. 16/1732 [naam 83]
84. 16/1734 [naam 84]
85. 16/1736 [naam 85]
86. 16/1865 [naam 86]
87. 16/1866 [naam 87]
88. 16/1978 [naam 88]
89. 16/1979 [naam 89]
90. 16/1980 [naam 90]
91. 16/1981 [naam 91]
92. 16/1982 [naam 92]
93. 16/1983 [naam 93]
94. 16/1984 [naam 94]
95. 16/1985 [naam 95]
96. 16/1987 [naam 96]
97. 16/1988 [naam 97]
98. 16/1989 [naam 98]
99. 16/2552 [naam 99]
100. 16/2553 [naam 100]
101. 16/2556 [naam 101]
102. 16/2557 [naam 102]