10.6.Compensatie in natura
10.6.1.Zoals onder 1.5.8 reeds vermeld, heeft de Adviescommissie Van Heijst het schadebeperkende effect van de aanleg van de ribbels bij het bepalen van de omvang van de redelijkerwijs aan eisers te vergoeden planschade betrokken. Omdat met de reeds in 2011 en 2013 aanlegde ribbels eerste fase de hinder als gevolg van grondgeluid met ongeveer 5,5 dB is afgenomen en rekening houdend met de lange tijd die is verstreken tussen het moment waarop het grondgeluid zich voor het eerst heeft gemanifesteerd, in november 2003, en de aanleg van de eerste fase van de ribbels, acht de Adviescommissie het redelijk ten aanzien van de eerste fase van de ribbels een deel van de schade ter grootte van 1% van de Woz-waarde van de woningen in aanmerking te nemen als compensatie in natura. De Adviescommissie acht het voorts redelijk ten aanzien van de tweede fase van de ribbels eveneens een deel van de schade ter grootte van 1% van de waarde van de woning in aanmerking te nemen als compensatie in natura. De Adviescommissie heeft geadviseerd daarbij te bepalen dat als de tweede fase van de ribbels per 1 januari 2017 niet volgens plan is aangelegd, eisers alsnog een aanvullend schadebedrag ter grootte van 1% van de waarde van hun woning, vermeerderd met wettelijke rente, zal worden vergoed. Het Schadeschap heeft dienovereenkomstig beslist in de zaken van de eisers die op de door het Schadeschap gehanteerde datum van 17 september 2010 nog eigenaar waren van hun woning.
10.6.2.De beoogde tweede fase van de ribbels is niet aangelegd op 1 januari 2017. Om die reden heeft het Schadeschap naar aanleiding van daartoe gedane verzoeken van eisers aan het merendeel van de eisers - doch niet alle - alsnog een schadevergoeding toegekend ter grootte van 1% van de Woz-waarde van hun woning, vermeerderd met wettelijke rente. Bij afzonderlijke uitspraak van heden doet de rechtbank tevens uitspraak op de daartegen gerichte rechtstreekse beroepen.
10.6.3.Eisers hebben in de eerste plaats betoogd dat het Schadeschap niet bevoegd is tot compensatie anders dan in geld. Dit betoog slaagt niet. In artikel 2, tweede lid, van de Verordening Schadeschap luchthaven Schiphol 2012 (de Verordening) is bepaald dat het Schadeschap de vergoeding bepaalt in geld. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat tegemoetkoming in planschade in voorkomende gevallen kan bestaan uit compensatie in natura, in welk geval schadevergoeding in geld achterwege kan blijven, omdat tegemoetkoming in de schade anderszins is verzekerd. De voorkeur van degene die schade lijdt voor een bepaalde wijze van compenseren is daarbij niet doorslaggevend (zie onder andere de uitspraken van de Afdeling van 5 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:305, en 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582). Het Schadeschap heeft derhalve niet in strijd met artikel 2 van de Verordening beslist. 10.6.4.Eisers voeren verder aan dat het tijdsverloop tussen de verzoeken om schadevergoeding en de aanleg van de ribbels dusdanig lang is, dat het Schadeschap hiermee rekening had moeten houden bij de beantwoording van de vraag of de tegemoetkoming in schade anderszins is verzekerd. Eisers wijzen er in dit verband op dat de verzoeken al in 2004 zijn gedaan, terwijl de eerste paar ribbels pas in 2011 en het resterende deel in 2013 zijn aangelegd. Bovendien zijn de ribbels pas aangelegd nadat - in afwijzende zin - eind 2012, begin 2013 is beslist op de verzoeken van eisers. De zeer lange behandelduur van hun verzoeken door de traagheid en inefficiëntie van het Schadeschap is onrechtmatig te achten en maakt dat het Schadeschap niet alsnog een aftrek kan toepassen vanwege compensatie in natura. Het Schadeschap heeft hier, aldus eisers, dan ook ten onrechte rekening mee gehouden. Bovendien heeft het Schadeschap volgens eisers ten onrechte een aftrek van 1% toegepast voor de aanleg van de tweede fase van de ribbels per 1 januari 2017, terwijl onzeker is of deze ribbels daadwerkelijk zullen worden aangelegd. Compensatie in natura mag niet afhankelijk worden gesteld van een toekomstige, onzekere gebeurtenis, aldus eisers.
10.6.5.De rechtbank stelt voorop dat een planschadevergoeding een vergoeding is voor de waardedaling van de woning op de peildatum, dus in dit geval het moment van ingebruikneming van de Polderbaan, en niet - zoals eisers lijken te betogen - een vergoeding voor de door hen als gevolg van het gebruik van de Polderbaan ondervonden overlast of hinder. Anders dan eisers lijken te betogen is het niet noodzakelijk dat de schade reeds ten tijde van het ontstaan daarvan in natura is gecompenseerd. Slechts van belang is - ook volgens vaste rechtspraak - of ten tijde van het nemen van het besluit op de tegemoetkoming (een deel van) de schade anderszins is verzekerd. Tijdsverloop in de besluitvorming speelt, anders dan eisers betogen, daarbij geen rol. Weliswaar was ten tijde van het nemen van de bestreden besluiten de aanleg van de tweede fase van de ribbels nog onzeker, maar deze onzekerheid is weggenomen doordat het Schadeschap in de bestreden besluiten heeft bepaald dat als de tweede fase van de ribbels niet wordt gerealiseerd per 1 januari 2017, alsnog een tegemoetkoming ter hoogte van 1% in geld wordt uitgekeerd, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarmee heeft het Schadeschap artikel 49 van de WRO juist toegepast. Het betoog slaagt niet.
10.6.6.Eisers voeren voorts aan dat met de aanleg van de ribbels geen feitelijk afdoende beperking van het planologisch nadeel wordt gerealiseerd, althans dat de geluidreducerende werking van de ribbels onvoldoende is komen vast te staan, zodat reeds hierom niet kan worden geoordeeld dat de schade anderszins is verzekerd. Eisers bestrijden de conclusie van de Adviescommissie Van Heijst dat onderzoek van TNO heeft aangetoond dat de eerste fase van de ribbels heeft geleid tot een geluidreductie van ongeveer 5,5 dB.
10.6.7.De rechtbank stelt voorop dat indien op basis van voldoende objectieve gegevens vast komt te staan dat als gevolg van de aanleg van geluidreducerende ribbels daadwerkelijk sprake is van een significante afname van de hinder door grondgeluid en aldus het planologisch nadeel ten dele zou worden weggenomen, dit de conclusie dat de tegemoetkoming als gevolg van compensatie in natura anderszins is verzekerd, kan rechtvaardigen. In dit geval is dat echter onvoldoende komen vast te staan.
10.6.8.De rechtbank is van oordeel dat de Adviescommissie Van Heijst niet op basis van het rapport van TNO van 24 juni 2014 heeft kunnen concluderen dat sprake is van een dusdanige afname van hinder als gevolg van grondgeluid dat de schade anderszins is verzekerd. Het onderzoek van TNO dat ten grondslag ligt aan deze rapportage is voor die conclusie te beperkt geweest. Daartoe is in de eerste plaats van belang dat de metingen van TNO zijn beperkt tot de 31,5 Hz octaafband en niet zien op het gehele geluidsspectrum voor laagfrequent geluid, terwijl alle deskundigen, waaronder het door verweerder ingeschakelde LBP Sight, het erover eens zijn dat er niet één maatgevend spectrum is aan te geven voor iedere positie aan de rand van Hoofddorp en de 31,5 Hz octaafband niet de voor grondgeluid meest dominante frequentie is. Voor de vaststelling van de mate van geluidhinder is het gehele spectrum van laagfrequent geluid tot 125 Hz immers relevant. Dat het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) in zijn rapport ‘Grondgeluid rondom Schiphol’ van 6 november 2008, aanneemt dat de dominante frequentie 31,5 Hz is, maakt dat niet anders, nu dat niet een breed gedragen uitgangspunt betreft. In dit verband overweegt de rechtbank dat volgens de betrokken deskundigen Willighagen, Sloven en Peutz (de laatste in: ‘Gebulder op de grond’, tijdschrift Geluid nummer 2, juni 2010) het uitgangspunt van het NLR door nieuwe inzichten inmiddels achterhaald is. Daarnaast heeft TNO slechts gebruik gemaakt van één meetpunt, namelijk het NOMOS-meetpunt aan de rand van Vrijschot-Noord. Op andere posities in de betrokken wijken zijn geen metingen verricht, waardoor er geen gegevens zijn over het geluidreducerend effect van de ribbels op die posities en daarover derhalve geen conclusies kunnen worden getrokken. In dat verband is nog van belang dat LBP Sight in haar rapportage van 2 maart 2015 ook concludeert dat er aan de rand van Hoofddorp op verschillende posities ook verschillen in niveaus en karakter (concentraties bij andere frequenties) worden gemeten. Verder geldt ook met betrekking tot deze metingen, gelijk aan hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 10.2.7 tot en met 10.2.11 met betrekking tot de metingen van het grondgeluid is overwogen, dat het onderzoek is verricht gedurende een beperkte periode onder bepaalde atmosferische omstandigheden, waarbij aspecten als isolatie en bodem- en gevelreflectie niet, niet volledig of niet juist zijn betrokken.
10.6.9.Voorts heeft de deskundige Willighagen onweersproken gesteld dat na de aanleg van de eerste fase van de ribbels Vercammen-35 nog steeds wordt overschreden. De rechtbank is van oordeel dat de Adviescommissie niet heeft kunnen volstaan met een waardering van de afname van de hinder zonder de nieuwe meetresultaten te toetsen aan Vercammen-35. Wat een afname van 5,5 dB aan grondgeluid, als daarvan al sprake zou zijn, betekent voor de door eisers ondervonden hinder is op geen enkele wijze toegelicht. Gelet hierop is onvoldoende inzichtelijk waarop de Adviescommissie zich heeft gebaseerd bij zijn conclusie dat sprake is van een significante afname van de hinder van het grondgeluid.
10.6.10.De waardering van de afname van het planologisch nadeel met 1% is voorts naar oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Een motivering hiervoor is, anders dan een enkele verwijzing naar het tijdsverloop, niet gegeven. Ook de waardering van de afname op 1% zonder onderscheid voor alle eisers acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Dit impliceert immers dat het effect van de ribbels voor de waardedaling van de woning van alle eisers gelijk is, ongeacht de ligging van hun woningen. Dit terwijl de Adviescommissie Van Heijst er juist op heeft gewezen dat afhankelijk van de ligging van de woningen en tussenliggende bebouwing sprake is van afname van de hinder. De Adviescommissie beschikt ook niet over meetgegevens die de aanname dat het effect van de ribbels voor de waardedaling van alle woningen gelijk is, onderbouwen. De metingen die TNO heeft uitgevoerd naar het effect van de ribbels, hebben zich immers beperkt tot slechts één meetpositie aan de rand van Vrijschot-Noord.
10.6.11.Het Schadeschap heeft zich dan ook niet mogen baseren op dit onderdeel van het advies van de Adviescommissie Van Heijst. De beroepsgrond slaagt.