Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Deen Winkels B.V.,
1.Het procesverloop
“voor zover vereist”van de arbeidsovereenkomst tussen partijen.
2.De feiten
€ 850,03 bruto per maand.
3.Het verzoek
“voor zover vereist”, namelijk voor het geval het ontslag op staande voet door de kantonrechter vernietigd wordt.
4.Het verweer en het tegenverzoek
5.De beoordeling
De Lange/Wennekes Lederwaren)). Verder is de van een werkgever te vergen mate van voortvarendheid afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard en omvang van een eventueel noodzakelijk onderzoek, de eventuele noodzaak tot het inwinnen van rechtskundig advies en tot het verzamelen van bewijsmateriaal, en de door de werkgever in acht te nemen zorg om te vermijden dat de werknemer in zijn gerechtvaardigde belangen zou worden geschaad, als een bepaald vermoeden ongegrond blijkt te zijn (zie: HR 15 februari 1980, ECLI:NL:HR:1980:AC4006, NJ 1980/328 (
Geldersche Tramweg Maatschappij)).
Prins/Hema)).
Bijenkorf); rechtbank Amsterdam, 19 december 2014, ECLI:NL: RBAMS:2014: 8731 en rechtbank Amsterdam, 7 februari 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:905).
Mediant)).
Mediant)). Zoals met partijen op de zitting is besproken, kon echter in dit geval uit een oogpunt van een goede procesorde van aanhouding van het verzoek om ontbinding worden afgezien, mede omdat [verweerster] in het verweerschrift al heeft verzocht om vernietiging van het ontslag op staande voet.
Choaibi/NS) en HR 29 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7282, JAR 2000/223 (
Nutricia)). Ook in de wetgeschiedenis van de Wet werk en zekerheid is benadrukt dat bewust onderscheid is gemaakt tussen de begrippen ernstige verwijtbaarheid en dringende reden, en dat een situatie die tot een dringende reden leidt niet altijd gepaard hoeft te gaan met verwijtbaarheid (
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 112 en
Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. 32-14, pag. 14). Verder dienen bij de beoordeling van een dringende reden alle omstandigheden te worden meegewogen, waaronder de wijze van functioneren van de werknemer, de persoonlijke omstandigheden en de gevolgen van het ontslag, terwijl bij de vraag of sprake is van ernstige verwijtbaarheid de nadruk naar het oordeel van de kantonrechter behoort te liggen op de beoordeling van het handelen of nalaten van de werknemer dat tot ontbinding heeft geleid, zonder dat daarbij eerdergenoemde overige omstandigheden (hoeven te) worden betrokken. In de literatuur is ervoor gepleit om geen onderscheid (meer) te maken tussen een dringende reden en ernstige verwijtbaarheid, in die zin dat ook voor het aannemen van een dringende reden voortaan ernstige verwijtbaarheid als vereiste wordt gesteld, teneinde onnodige complexiteit van het ontslagrecht te voorkomen (zie: E. Verhulp, Een transitievergoeding na een terecht gegeven ontslag op staande voet?, TvO 2017/1). De kantonrechter begrijpt dat pleidooi, maar ziet daarvoor gelet op het wettelijk kader, de hiervoor aangehaalde wetsgeschiedenis en vaste rechtspraak van de Hoge Raad geen ruimte. Het is aan de wetgever om, indien gewenst, het onderscheid tussen een dringende reden en ernstige verwijtbaarheid weg te nemen, niet aan de (kanton)rechter.
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 40). Het hiervoor genoemde handelen van [verweerster] ligt in de lijn van de voorbeelden genoemd in de wetsgeschiedenis. Zoals hiervoor al is overwogen, blijven de persoonlijke omstandigheden van [verweerster] en de gevolgen van het ontslag op staande voet, die bij de beoordeling van de dringende reden een doorslaggevende rol hebben gespeeld, buiten beschouwing bij de beoordeling van de ernstige verwijtbaarheid.
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 113). In dit geval is het nemen van een hap van de donut, de directe aanleiding voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, een grove fout geweest van [verweerster] die ernstig verwijtbaar handelen oplevert. Tegelijkertijd is die fout een eenmalige geweest, in die zin dat de eerdere waarschuwingen aan het adres van [verweerster] niet op (geheel) dezelfde schendingen van de huisregels zagen. Daarbij komt dat sprake is van een langdurig dienstverband van 17 jaar, dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst (al dan niet op termijn) gevolgen zal hebben voor de inkomenssituatie van [verweerster] als alleenstaande ouder en dat zij gezien haar eenzijdige arbeidsverleden niet gemakkelijk een andere, vergelijkbare baan zal vinden. Het geheel vervallen van het recht op transitievergoeding is onder die omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De kantonrechter is van oordeel dat een gedeeltelijke toekenning, te weten 50% van de transitievergoeding, wel recht doet aan de omstandigheden van dit geval.
€ 6.273,20 bruto. Daarvan zal dus 50% worden toegekend, te weten een bedrag van
€ 3.136,60 bruto.