ECLI:NL:RBNHO:2017:1781

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 maart 2017
Publicatiedatum
7 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4004
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van recht in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Hoorn. De eiser had op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om openbaarmaking van Wob-verzoeken die verweerder in 2014 had ontvangen met betrekking tot milieuvergunningen en het prostitutiebeleid. Het primaire besluit van 31 maart 2015, waarin het verzoek van eiser werd ingewilligd, leidde tot een bestreden besluit op 22 juli 2015, waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar verscheen niet ter zitting. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat eiser geen plausibele verklaring had gegeven voor de achtergrond van zijn Wob-verzoek en dat het verzoek vaag en veelomvattend was geformuleerd. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd geoordeeld dat misbruik van recht kan plaatsvinden indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser niet gericht was op het verkrijgen van de gevraagde informatie, maar op het incasseren van proceskosten ten laste van de overheid. Dit werd gezien als misbruik van de wettelijke bevoegdheid om Wob-verzoeken in te dienen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/4004

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 maart 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: drs. M.L. Hassell),
en

het college van burgemeester en wethouders van Hoorn, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op het verzoek van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Bij besluit van 22 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2017. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zonder voorafgaande kennisgeving daarvan aan de rechtbank, niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde
M. Klarenbeek.

Overwegingen

1. Bij brief van 22 februari 2014 heeft eiser verweerder met een beroep op de Wob verzocht om openbaarmaking van Wob-verzoeken die verweerder in 2014 ten aanzien van milieuvergunningen in het algemeen en het toepassen van de Wet Bibob en het Bibobbeleid heeft ontvangen. Het gaat daarbij om openbaarmaking van het verzoek om openbaarmaking van documenten en het primair besluit op het verzoek om documenten (zonder bijlagen).
Tevens heeft eiser verweerder verzocht om openbaarmaking van Wob-verzoeken die betrekking hebben op bijstandsgerechtigden in het algemeen en de toepassing van het prostitutiebeleid in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 en voor zover de informatie bij verweerder berust.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiser ingewilligd en de gevraagde stukken openbaar gemaakt, met dien verstande dat persoonsgegevens zijn geanonimiseerd. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit subsidiair op het standpunt gesteld dat sprake is van misbruik van recht.
3. In de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 27 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1839, ECLI:NL:RVS:2016:1840 en ECLI:NL:RVS:2016:1841) heeft de Afdeling overwogen dat Hassell en zijn cliënt misbruik hebben gemaakt van de bevoegdheid om Wob-verzoeken in te dienen. Hoewel in deze zaak sprake is van een andere cliënt van Hassell en ook het verzoek niet gelijkluidend is, ziet de rechtbank zich ook in dit geval - ambtshalve - gesteld voor de vraag of eiser in zijn beroep kan worden ontvangen.
4. Onder verwijzing naar inmiddels vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer uitspraken van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129 en ECLI:NL:RVS:2014:4135), kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het BW, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst. Ze bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
5. Onder verdere verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:426) laat artikel 3, derde lid, van de Wob, ingevolge welke bepaling de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek behoeft te stellen, onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden.
6.1
In beroep heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat dat geen rechtsregel een indiener van een Wob-verzoek ertoe verplicht reeds bij het indienen van een verzoek de doelstellingen van dat verzoek in geuren en kleuren uit de doeken te doen. De rechtbank stelt vast dat eiser, ook nadat hij zich daartoe in het bestreden besluit door verweerder kennelijk wel uitgenodigd voelde, (ook) in zijn beroepschrift geen plausibele verklaring heeft gegeven voor de achtergrond van het door hem ingediende Wob-verzoek. De vraag naar de achtergrond van het verzoek is ook hier relevant, temeer nu het door eiser ingediende Wob-verzoek verzoeken bevat van zeer uiteenlopende aard, welke ook niet direct met elkaar is verband zijn te brengen. Het verzoek is daarbij ook vaag opgesteld. Onduidelijk is wat precies wordt bedoeld met ‘wob-verzoeken ten aanzien van milieuvergunningen in het algemeen en het toepassen van de Wet Bibob en Bibobbeleid’ en ‘wob-verzoeken die betrekking hebben op bijstandsgerechtigden in het algemeen en de toepassing van het prostitutiebeleid’. Een dergelijke ruime en vage formulering maakt het op het verzoek te nemen besluit naar het oordeel van de rechtbank extra vatbaar voor discussie in een bezwaarprocedure.
6.2
De rechtbank overweegt dat verweerder zich vanaf de ontvangst van het veelomvattende en vaag geformuleerde verzoek bereidwillig heeft opgesteld, in die zin dat het door eiser ingediende verzoek is ingewilligd en dat de door hem gevraagde informatie derhalve, voor zover aanwezig, openbaar is gemaakt, met dien verstande dat persoonsgegevens zijn geanonimiseerd. Verweerder heeft eiser uitgenodigd de documenten te komen inzien alvorens hem kopieën te verstrekken om te voorkomen dat eiser onnodige kosten voor het maken van kopieën moet maken. Eiser heeft geen contact opgenomen met verweerder ter verkrijging van de door hem blijkens zijn verzoek gewenste informatie. In plaats daarvan heeft eiser een bezwaarschrift ingediend, waarin is gesteld dat verweerder de documenten niet in de door hem gewenste vorm heeft verstrekt en waarin eiser verweerder heeft verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat indien eiser contact met hem had opgenomen om mee te delen dat hij geen gebruik wenste te maken van de mogelijkheid om de documenten eerst te komen inzien, alle documenten direct in kopie aan hem zouden zijn verstrekt. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat eiser tot op heden nog geen enkel initiatief heeft genomen ter verkrijging van de stukken waarin de door hem gevraagde informatie is neergelegd. De rechtbank stelt vast dat ook het beroepschrift niet ziet op het verkrijgen van de gevraagde informatie, maar dat daarin alleen is gereageerd op het door verweerder subsidiair in het bestreden besluit ingenomen standpunt dat sprake is van misbruik van recht.
7. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat het eiser niet lijkt te gaan om het verkrijgen van de gevraagde informatie, maar louter om het incasseren van proceskosten ten laste van de overheid. De rechtbank is van oordeel dat aldus de bevoegdheid om Wob-verzoeken in te dienen is gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven, zodanig dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. Er is misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Dit geldt ook voor het gebruik van de bevoegdheid om beroep in te stellen, nu dat beroep niet los kan worden gezien van het doel waarvoor de Wob is gebruikt. Deze handelwijze moet aan eiser worden toegerekend, aangezien Hassell de handelingen namens hem heeft verricht en hij hem daartoe heeft gemachtigd.
8. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzitter, en mr. M.P. de Valk en mr. S. Slijkhuis, leden, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.