ECLI:NL:RBMNE:2025:4892

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
11431608 LC EXPL 24-3142 D/954
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake Dexia effectenleaseovereenkomsten en schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 20 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eisende partij], handelend voor zichzelf en ten behoeve van de gemeenschap als wettelijke erfgenaam van [A], en Dexia Nederland B.V. De zaak betreft effectenleaseovereenkomsten die [eisende partij] en [A] hebben afgesloten via een tussenpersoon. De kern van het geschil draait om de vraag of Dexia aansprakelijk is voor de door [eisende partij] en [A] geleden schade als gevolg van deze overeenkomsten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door de overeenkomst aan te gaan met [eisende partij] terwijl zij wist dat de tussenpersoon geen vergunning had voor het geven van financieel advies. De rechter heeft geoordeeld dat Dexia de geleden schade volledig moet vergoeden, inclusief de betaalde termijnen en de fictieve restschuld. Daarnaast is Dexia veroordeeld om binnen veertien dagen het Bureau Kredietregistratie te informeren dat [eisende partij] geen verplichtingen meer heeft uit de overeenkomst. De vorderingen van Dexia in reconventie zijn afgewezen, en Dexia is veroordeeld in de proceskosten van [eisende partij].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
zaaknummer: 11431608 LC EXPL 24-3142 D/954
Vonnis van 20 augustus 2025
inzake
[eisende partij] ,te dezen handelende voor zichzelf en ten behoeve van de gemeenschap, in de hoedanigheid van wettelijke erfgenaam van [A]
,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eisende partij] ,
eisende partij in conventie in de hoofdzaak en het incident,
verwerende partij in reconventie in de hoofdzaak en het incident,
gemachtigde: mr. G. van Dijk,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verder ook te noemen Dexia,
gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak en het incident,
eisende/verzoekende partij in reconventie in de hoofdzaak en het incident,
gemachtigde: USG Legal Professionals.

1.Kern van de zaak

1.1.
[eisende partij] en [A] , hierna te noemen [A] , hebben via een tussenpersoon een of meer effectenleaseovereenkomsten gesloten met (de rechtsvoorganger van) Dexia. Die overeenkomst(en) hield(en) het volgende in. [eisende partij] en [A] leenden geld van Dexia en met dat geld kocht Dexia aandelen. [eisende partij] en [A] betaalden met name rente (inleg) per maand of ineens vooruit. Aan het einde van de overeenkomst(en) werden de aandelen verkocht en moesten [eisende partij] en [A] het geleende bedrag terugbetalen. In dit geval was de waarde van die aandelen bij verkoop zodanig dat [eisende partij] en [A] verlies hebben geleden. In deze zaak gaat het om de vraag of Dexia de door [eisende partij] en [A] geleden schade helemaal moet vergoeden.
1.2.
Er is al veel rechtspraak over overeenkomsten zoals hier aan de orde en de kantonrechter sluit in deze zaak daarbij aan. Dat betekent dat Dexia de door [eisende partij] en [A] geleden schade helemaal moet vergoeden.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 november 2024, met een incidentele vordering;
  • incidentele verzoek ex artikel 195 Rv tevens houdende conclusie van antwoord in het incident en in de hoofdzaak tevens houdende eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties.
2.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

3. De feiten

3.1.
[eisende partij] en [A] , die op [2017] is overleden, worden hierna ook gezamenlijk aangeduid als [eiser c.s.] (mannelijk enkelvoud). [eiser c.s.] heeft de volgende leaseovereenkomst (verder: de overeenkomst ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[contractnummer]
16-8-2000
AEX Plus Effect
3.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
16-3-2006
- € 1.312,32
Nee
3.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [eiser c.s.] op grond van de overeenkomst– al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 4.084,20 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [eiser c.s.] geen bedrag aan dividenden ontvangen en € 152,59 aan fiscaal voordeel genoten.
3.4.
De gemachtigde van [eisende partij] , Leaseproces, heeft bij brief van 12 september 2005 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

4.De vordering en het verweer in de hoofdzaak en in de incidenten

4.1.
[eisende partij] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
 Dexia ex artikel 843a zal veroordelen een afschrift van het aanvraagformulier aan [eisende partij] te verstrekken,
- in de hoofdzaak:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser c.s.] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
 voor recht zal verklaren dat [eiser c.s.] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eisende partij] van al datgene dat [eiser c.s.] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
 voor recht zal verklaren dat [eisende partij] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,
 Dexia te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het vonnis te bewerkstelligen dat de registratie van [eisende partij] bij het Bureau Kredietregistratie in Tiel wordt doorgehaald en dat de aan die registratie gekoppelde achterstandscodering ongedaan wordt gemaakt, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat Dexia daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 20.000,00,
 Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eisende partij] , met rente,
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
4.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert, dan wel verzoekt (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
 [eisende partij] ex artikel 195 Rv zal veroordelen om aan Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier, althans van andere schriftelijke documenten waar de door Leaseproces namens [eisende partij] in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen aan zijn ontleend,
- in de hoofdzaak:
 [eisende partij] zal veroordelen tot betaling aan Dexia van een bedrag van € 437,44, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 26 maart 2006,
 voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [eisende partij] gesloten overeenkomst met nummer [contractnummer] niets meer aan [eisende partij] verschuldigd is,
 [eisende partij] zal veroordelen in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

5. De beoordeling van de vorderingen in de hoofdzaak en in de incidenten

algemeen
5.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser c.s.]
5.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
5.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[eiser c.s.] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
5.4.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eisende partij] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
5.5.
[eiser c.s.] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Geldsuper (verder ook: de tussenpersoon). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
5.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eiser c.s.] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eiser c.s.] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eisende partij] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [eisende partij] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eiser c.s.] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
5.7.
[eisende partij] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[eisende partij] heeft Geldsuper telefonisch benaderd om financieel advies voor het afsluiten van een lening in te winnen. De medewerker van Geldsuper stelde voor om een afspraak te maken voor een huisbezoek om de financiële situatie van [eisende partij] en [A] door te nemen met een financieel adviseur van Geldsuper. [eisende partij] heeft hiermee ingestemd. Tijdens het huisbezoek waren zowel [eisende partij] als [A] aanwezig. Tijdens het gesprek heeft de adviseur van Geldsuper, (hierna te noemen: ‘adviseur’), geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [eisende partij] en [A] . Zo is met de adviseur gesproken over het inkomen, de WAO-uitkering en de lopende leningen van [eisende partij] en [A] . [eisende partij] gaf aan een laag inkomen te hebben doordat hij arbeidsongeschikt was geworden en dat hij meerdere leningen had lopen die hij graag zou willen omzetten in één nieuw af te sluiten lening, om zo zijn lasten te verlagen. Daarnaast is met de adviseur gesproken over de wens van [eiser c.s.] om zijn lage inkomen vanuit de WAO-uitkering aan te vullen en een financiële buffer op te bouwen voor de toekomst. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was om dit doel te bereiken en dat hij hier een geschikte constructie voor wist. De adviseur adviseerde [eisende partij] en [A] om een lening af te sluiten in combinatie met een AEX Plus Effect product van Bank Labouchere. Concreet adviseerde de adviseur om een lening van NLG 35.000,00 af te sluiten en een AEX Plus Effect met een maandbetaling van NLG 150,00. Volgens de adviseur zou de lening geschikt zijn om zijn leningen te consolideren en zijn WAO mee aan te vullen en zou de AEX Plus Effect overeenkomst geschikt zijn om het krediet na vijf jaar weer af te lossen en een financiële buffer voor de toekomst op te bouwen. Volgens de adviseur zouden [eisende partij] en [A] met deze constructie aanzienlijk vermogen opbouwen, waardoor [eisende partij] en [A] de doelstellingen zouden bereiken.
[eiser c.s.] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. Om die reden heeft [eiser c.s.] het advies van de adviseur opgevolgd. De aanvraag voor het AEX Plus Effect is door de adviseur in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomst is op een later moment ondertekend. Tevens heeft [eiser c.s.] , conform het advies van de adviseur een lening bij de DirektBank afgesloten voor NLG 35.000,00.
5.8.
[eisende partij] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van de overeenkomst van 16 augustus 2000 met contractnummer [contractnummer] , voorzien van de tekst:
“Adviseur:ATP01006-Geldsuper ”,- een kopie van een overeenkomst van 11 augustus 2000 gesloten tussen de Direktbank en [eiser c.s.] betreffende een krediet van NLG 35.000,00 en waaruit blijkt dat de tussenpersoon daarbij heeft bemiddeld,
- een kopie van een uittreksel van de KvK van 31 augustus 2017 met als beschrijving van de werkzaamheden van de tussenpersoon ‘
Bemiddeling in verzekeringen en financieringen, hypotheken en spaar en beleggingsproducten’.
aanhoudingsverzoek
5.9.
Dexia heeft grote bezwaren tegen de – door haar zo genoemde – ‘bewijsconstructie’ omtrent de advisering door tussenpersonen die in de jurisprudentie van de rechtbanken vaak wordt gehanteerd. Voor het geval de kantonrechter bij de beoordeling van deze zaak het voornemen heeft gebruik te maken van diezelfde constructie/redenering, heeft Dexia verzocht om de zaak aan te houden in verband met door haar ingestelde cassatieberoepen tegen drie arresten van de gerechtshoven ’s-Hertogenbosch en Arnhem-Leeuwarden. De bewuste redenering omtrent het bewijs is onderwerp van deze cassatieberoepen.
5.10.
Het verzoek van Dexia wordt niet gehonoreerd, omdat de jurisprudentie van de gerechtshoven op dit punt de juistheid van de door de rechtbanken gevolgde redenering vooralsnog bevestigt. Er is bovendien geen concrete indicatie dat de Hoge Raad de betreffende arresten mogelijk gaat vernietigen.
(nieuwe) argumenten Dexia
5.11.
Dexia heeft tegen de bewuste redenering (nieuwe) argumenten aangevoerd. Die komen er, kort gezegd, op neer:
  • dat ten onrechte de gemachtigde van de afnemer op zijn woord wordt geloofd;
  • dat zonder verder bewijs wordt aangenomen dat sprake is geweest van advisering door de tussenpersoon;
  • dat ten onrechte wordt aangenomen dat op Dexia een onderzoeks- en vastleggingsplicht rust, en
  • dat Dexia ten onrechte niet wordt toegelaten tot (tegen)bewijs.
5.12.
Deze argumenten gaan niet op. Bij de beoordeling van deze zaak geldt – evenals in vergelijkbare zaken – als uitgangspunt dat, zoals [eisende partij] onderbouwd heeft gesteld en Dexia onvoldoende heeft weersproken, tussenpersonen een gebruikelijke werkwijze hadden. Daarbij bracht de adviseur van de tussenpersoon steeds de situatie en de wensen van een klant in kaart en stelde in aansluiting daarop een bepaald effectenleaseproduct als geschikt voor. Dexia wist dat. [4] [5] Met de stellingen omtrent de concrete feiten en omstandigheden ten aanzien van de advisering in zijn geval heeft [eisende partij] , tegen de achtergrond van de beschreven gebruikelijke werkwijze, voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dat betekent dat Dexia, om tot (tegen)bewijs te worden toegelaten, niet kan volstaan met een betwisting in algemene termen van de door [eisende partij] geschetste gang van zaken. Zij had daarvoor meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds in dit geval geen sprake is geweest van advisering, door uiteen te zetten op welke wijze de overeenkomst dan wel tot stand was gekomen. Nu zij dat niet heeft gedaan, heeft zij de stelling van [eisende partij] dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering onvoldoende gemotiveerd weersproken. Deze stelling moet daarom als vaststaand worden aangenomen. Daarom wordt niet aan bewijslevering toegekomen. Dat de gemachtigde van [eisende partij] in een andere zaak mogelijk in de processtukken een onjuiste weergave van de geschetste gang van zaken heeft opgenomen, betekent niet zonder meer dat zij in alle zaken een onbetrouwbare weergave van de feiten geeft. Van Dexia mag worden verwacht dat zij toelicht waarom daarvan in dit specifieke geval sprake is. Als de door de afnemer beschreven wijze van advisering niet klopt, kan Dexia dit immers weerspreken door te omschrijven hoe het volgens haar is gegaan. Dat Dexia dat volgens haar stellingen niet kan, omdat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [eiser c.s.] en de adviseur van de tussenpersoon, komt voor haar rekening en risico. Zij heeft er destijds immers van afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten zoals [eiser c.s.] en gebruik gemaakt van tussenpersonen voor de afzet van haar producten. Anders dan Dexia meent betekent het voorgaande niet dat op haar een onderzoeks- of vastleggingsplicht rust, maar slechts dat het mogelijk ontbreken van onderbouwing van haar betwisting, voor haar rekening en risico komt.
wetenschap Dexia5.13. In dit geval is niet gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [eiser c.s.] Zij had die wetenschap echter wel behoren te hebben. Ten eerste had zij, nu zij gebruik maakte van tussenpersonen, moeten weten wat hun gebruikelijke werkwijze was. Daarnaast lag het op de weg van Dexia om voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst met een klant actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst zou aangaan op advies van de tussenpersoon. Aan de hand van de in dat verband ontvangen informatie had Dexia kunnen en moeten beoordelen of zij de overeenkomst met [eiser c.s.] kon en mocht sluiten. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht, is gesteld noch gebleken. Dat moet, gelet op het voorgaande, voor haar rekening en risico blijven. De betwisting door Dexia van de stelling dat zij kon weten dat sprake was van vergunningplichtige advisering is dan ook onvoldoende onderbouwd. Daardoor komt de geobjectiveerde wetenschap ook in dit concrete geval vast te staan. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Voor zover Dexia, zoals zij stelt, destijds niet wist dat de advisering vergunningplichtig was, leidt dat niet tot een andere uitkomst. Zo’n rechtsdwaling blijft in verhouding tot [eiser c.s.] voor rekening van Dexia.
aansprakelijkheid Dexia5.14. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eiser c.s.] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [eisende partij] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eisende partij] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [eisende partij]5.15. De door [eisende partij] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser c.s.] heeft gehandeld door [eiser c.s.] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser c.s.] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser c.s.] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat en dat Dexia de dientengevolge door [eiser c.s.] geleden schade dient te vergoeden De verklaring voor recht dat de restschuld niet verschuldigd is zal eveneens worden toegewezen.
5.16.
De als gevolg hiervan door [eiser c.s.] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [eisende partij] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). [eisende partij] heeft aan de hand van het door Dexia overgelegde financiële overzicht in de conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie de schade berekend op € 3.931,61. Omdat Dexia de berekening niet heeft betwist, zal de kantonrechter uitgaan van dit bedrag.
5.17.
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
5.18.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eisende partij] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
BKR-registratie
5.19.
Dexia zal - voor het geval Dexia met betrekking tot [eisende partij] een A-codering aan het Bureau Kredietregistratie heeft doorgegeven - worden veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat [eisende partij] geen verplichtingen uit de overeenkomst(en) meer heeft. De daaraan te verbinden dwangsom wordt bepaald op € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet tot en maximum van € 10.000,00.
de incidentele vordering van [eisende partij]
5.20.
vordert Dexia op te dragen om een afschrift te verstrekken van het aanvraagformulier. Uit het voorgaande volgt dat [eisende partij] in het gelijk zal worden gesteld. Hij heeft dan ook geen belang meer bij dit stuk in deze procedure, zodat de vordering zal worden afgewezen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd.
de incidentele vordering/verzoek van Dexia
5.21.
Dexia verzoekt dat [eisende partij] wordt veroordeeld het intakeformulier, althans schriftelijke documenten van haar gemachtigde aan Dexia te verstrekken. Nu de procedure reeds aanhangig was voor 1 januari 2025 zal deze vordering worden beoordeeld aan de hand van het tot die datum geldende procesrecht. Een zogenoemde “exhibitievordering” komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit artikel 843a lid 1 RV. voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
- degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben,
- het moet gaan om bepaalde bescheiden,
- aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
5.22.
Daargelaten de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter dat op grond van het derde en vierde lid van artikel 843a Rv geen inzage van het intakeformulier, dan wel van andere schriftelijke documenten verlangd kan worden. In het derde lid van artikel 843a Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van [eisende partij] als cliënt van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat [eisende partij] , althans zijn gemachtigde, in het bezit is van het intakeformulier of vergelijkbaar ander document, geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in het vierde lid van artikel 843a Rv, zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [eiser c.s.] destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van Leaseproces terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.
5.23.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van [eisende partij] worden begroot op € 82,00.
vorderingen Dexia
5.24.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
5.25.
Omdat [eisende partij] grotendeels inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [eisende partij] gevallen.
Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil.
De proceskosten van [eisende partij] worden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 87,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 899,97.
5.26.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

6.De beslissing

De kantonrechter
in het incident van [eisende partij]
6.1.
wijst de vordering af,
6.2.
compenseert de proceskosten,
in het incident van Dexia
6.3.
wijst de vordering af,
6.4.
veroordeelt Dexia in proceskosten van [eisende partij] , tot op heden begroot op € 82,00,
in conventie
6.5.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser c.s.] heeft gehandeld door [eiser c.s.] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser c.s.] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser c.s.] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
6.6.
verklaart voor recht dat [eiser c.s.] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
6.7.
verklaart voor recht dat [eisende partij] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,
6.8.
veroordeelt Dexia om aan [eisende partij] te betalen een bedrag van € 3.931,61, vermeerderd met de wettelijke rente daarover een en ander zoals weergegeven in r.o. 5.16.,
6.9.
veroordeelt Dexia - voor het geval Dexia met betrekking tot [eisende partij] een A-codering aan het Bureau Kredietregistratie heeft doorgegeven – om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat [eisende partij] geen verplichtingen uit de leaseovereenkomst meer heeft, op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet tot en maximum van € 10.000,00,
6.10.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 899,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
6.11.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
6.12.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.13.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.14.
wijst de vorderingen af,
6.15.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eisende partij] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 augustus 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ:
coll:

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462, gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23 en de arresten van Hof Arnhem-Leeuwarden van 11 februari 2025 waaronder ECLI:NL:GHARL:2025:684.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof ’s Hertogenbosch 10 december 2024 ECLI:NL:GHSCHE:2024:3936, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025 ECLI:NL:GHARL:2025:684, ECLI:NL:GHARL:2025:686, ECLI:NL:GHARL:2025:687, ECLI:NL:GHARL:2025:688 en ECLI:NL:GHARL:2025:689, gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:379.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.