ECLI:NL:RBMNE:2025:2841

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
UTR_24_5842
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep van een werkgever tegen de toekenning van een Ziektewet-uitkering aan een werkneemster

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, een werkgever, tegen het besluit van het Uwv om aan de werkneemster per 1 mei 2023 een Ziektewet-uitkering toe te kennen. De werkneemster, die als kwaliteitsmedewerker bij de werkgever werkte, had zich op 1 mei 2023 ziekgemeld. De rechtbank onderzoekt of het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de werkneemster arbeidsongeschikt was op de genoemde datum. De werkgever betwist dit en stelt dat er onvoldoende medische informatie is om de arbeidsongeschiktheid vast te stellen. De rechtbank concludeert dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster voldoende heeft onderbouwd, onder andere door het eigen verhaal van de werkneemster en ondersteunende medische gegevens. De rechtbank oordeelt dat de werkneemster op 1 mei 2023 arbeidsongeschikt was en verklaart het beroep van de werkgever ongegrond. De uitspraak bevestigt dat het Uwv terecht de Ziektewet-uitkering heeft toegekend en dat de werkgever geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5842

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.B.E. Paashuis ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: mr. C.W.P. van den Berg).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[werkneemster]uit [plaats 2] (de werkneemster).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres (de werkgeefster) tegen het besluit waarin het Uwv aan [werkneemster] (de werkneemster) per 1 mei 2023 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) heeft toegekend.
1.1.
De werkneemster heeft als kwaliteitsmedewerker bij de werkgeefster gewerkt. Haar dienstverband is op 30 april 2023 beëindigd. Op 13 november 2023 heeft de werkneemster zich per 1 mei 2023 ziekgemeld.
1.2.
Vervolgens heeft het Uwv in een besluit van 5 januari 2024 (het primaire besluit) een ZW-uitkering aan de werkneemster toegekend per 1 mei 2023. Deze ZW-uitkering wordt aan de werkgeefster toegerekend, omdat zij eigenrisicodrager is. De werkgeefster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 23 juli 2024 geconcludeerd dat de werkneemster vanaf 1 mei 2023 doorlopend arbeidsongeschikt is.
1.4.
In een besluit van 25 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van de werkgeefster tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.5.
De werkgeefster heeft beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Hierna zijn de volgende stukken bij de rechtbank binnengekomen:
  • een aanvullend beroepschrift van de werkgeefster van 20 december 2024, met als bijlage een advies van [deskundige] N.V. ( [deskundige] ) van
  • een schriftelijke reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
  • een schriftelijke reactie van de werkneemster van 5 maart 2025;
  • een schriftelijke reactie van de werkgeefster van 11 maart 2025, met als bijlage een tweede advies van [deskundige] van 7 maart 2025;
  • een schriftelijke reactie van de werkneemster van 24 maart 2025, met als bijlage een huisartsjournaal van dezelfde datum.
1.6.
De werkneemster heeft geen toestemming gegeven om stukken die medische gegevens bevatten aan de werkgever toe te zenden. De rechtbank heeft de medische stukken met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doen toekomen aan de door de werkgeefster ingeschakelde arts-gemachtigde mr. J.B.E. Paashuis . Omdat de werkneemster geen toestemming heeft gegeven, zal de rechtbank proberen om zoveel mogelijk te voorkomen dat die gegevens via deze uitspraak alsnog in de openbaarheid worden gebracht. Gelet op de aard van dit geschil ontkomt de rechtbank er echter niet aan om toch wat medische gegevens op te nemen in de uitspraak.
1.7.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2025. De werkgeefster en het Uwv hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Namens de werkgeefster is ook [A ] (manager en leidinggevende van de werkneemster) verschenen. De werkneemster is in persoon verschenen.

Overwegingen

Aanvullende stukken
2. De rechtbank heeft op 25 maart 2025 aanvullende stukken van de werkneemster van 24 maart 2025 ontvangen. Uit artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat nadere stukken tot tien dagen voor de zitting kunnen worden ingediend. Het staat vast dat de werkneemster zich niet aan die termijn heeft gehouden. Als stukken niet binnen de daarvoor gestelde termijn zijn ingediend, is het aan de rechtbank om te beslissen of de goede procesorde zich ertegen verzet dat de desbetreffende stukken bij de beoordeling van het beroep kunnen worden betrokken. De gemachtigde van de werkgeefster heeft er op de zitting mee ingestemd dat de stukken bij de beoordeling worden meegenomen. Het Uwv heeft op de zitting ook de gelegenheid gekregen om de stukken te lezen en om hierop te reageren. Gelet hierop is er naar het oordeel van de rechtbank geen strijd met de goede procesorde. De rechtbank zal de aanvullende stukken bij de beoordeling van het beroep betrekken.
Het geschil
3. De zaak gaat over de vraag of het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de werkneemster per 1 mei 2023 arbeidsongeschikt kan worden geacht. De werkgeefster stelt zich op het standpunt dat er onvoldoende medische informatie is om dit vast te stellen.
Beoordelingskader
4. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat, gelet op de positie van eiseres als werkgeefster, de aard van betrokken belangen meebrengen dat het Uwv een besluit ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk moet motiveren. [1] Daarbij speelt mee dat werkgevers niet de mogelijkheid hebben om medische informatie in te brengen en dat een werkgever niet veel anders kan dan proberen aan te geven dat het onderzoek van het Uwv onvoldoende is geweest of dat de door het Uwv gegeven motivering het besluit niet kan dragen. [2]
5. Verder is het vaste rechtspraak van de CRvB dat in zaken waarin de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag wordt betwist, de retrospectieve benadering van het exacte tijdstip van het intreden van arbeidsongeschiktheid onvermijdelijk een enigszins arbitrair karakter draagt en dat het risico van onduidelijkheid over dat tijdstip in geval van een zeer late melding van arbeidsongeschiktheid voor rekening van de werknemer dient te blijven. [3] De rechtbank is van oordeel dat in lijn met deze jurisprudentie in dit geval, waarin het bestreden besluit een belastend besluit voor de werkgeefster is en de eerste arbeidsongeschiktheidsdag met terugwerkende kracht vóór de datum van de feitelijke ziekmelding is vastgesteld, het Uwv deugdelijk moet motiveren waarom de werkneemster per 1 mei 2023 arbeidsongeschikt moet worden geacht.
Arbeidsongeschiktheid per 1 mei 2023?
6. De werkgeefster voert aan dat niet op grond van objectieve medische informatie kan worden vastgesteld dat de werkneemster op 1 mei 2023 arbeidsongeschikt was. De werkneemster heeft zich met terugwerkende kracht per die datum ziekgemeld, maar heeft, ook na de bezwaarfase, geen objectieve medische stukken ingebracht om dit te onderbouwen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan niet volstaan met gegevens die vrijwel uitsluitend van de werkneemster zijn verkregen. Het oordeel over de periode kort voor het einde van het dienstverband, komt alleen voort uit de beleving van de werkneemster. Verder leveren de stukken van Maatschappelijke Dienstverlening Flevoland (MDF) en de huisarts die de werkneemster heeft ingebracht geen aanwijzing op dat de werkneemster op 1 mei 2023 arbeidsongeschikt was, aldus de werkgeefster.
7. De rechtbank volgt de werkgeefster hier niet in en is van oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de werkneemster op 1 mei 2023 arbeidsongeschikt was. De rechtbank overweegt hiertoe dat voor het beoordelen van de mate van arbeidsongeschiktheid volgens vaste rechtspraak niet de diagnose bepalend is, maar de beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek op de beoordelingsdatum. [4]
8. De werkneemster heeft zowel op 28 december 2023 bij de primaire verzekeringsarts als op 15 juli 2024 bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep consistent verklaard over haar vermoeidheidsklachten, overbelasting, overspannenheid en/of burn-out (klachten). Zij heeft aangegeven dat zij zich rond oktober 2022 arbeidsongeschikt heeft gemeld bij haar werkgeefster. Het contact tussen de werkneemster en haar directe leidinggevende verliep moeizaam. Daarnaast droeg zij mantelzorg voor een familielid. Rond oktober 2022 was de combinatie van factoren te groot en kon zij niet meer functioneren. De bedrijfsarts heeft destijds aangegeven dat de werkneemster het rustig aan moest doen, omdat er waarschijnlijk sprake was van overspanning of burn-out. Eind november/begin december 2022 heeft de huisarts de werkneemster gezien. De huisarts gaf toen ook aan dat het beeld erg op overspanning / burn-out leek. In dezelfde periode is de werkneemster halve dagen gaan werken terwijl zij naar eigen zeggen nog niet was hersteld. Zij voelde zich hiertoe onder druk gezet door de bedrijfsarts. Half december 2022 moest de werkneemster, ook onder druk van de bedrijfsarts, hele dagen gaan werken. De werkneemster geeft aan dat zij in die periode veel moeite had met werken en fouten op het werk begon te maken. Begin 2023 kreeg de werkneemster te horen dat haar arbeidscontract niet zou worden verlengd. Zij is na afloop van het contract onmiddellijk ingestort. Zij was vermoeid en overspannen en is toen uitgevallen met burn-out klachten. Vervolgens heeft de werkneemster zich een aantal maanden afgesloten van de buitenwereld en raakte zij in de financiële problemen. Daarna is ze in contact met MDF gekomen voor schuldhulpverlening, aldus haar verklaringen tegenover de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
9. Dit eigen verhaal van de werkneemster tegenover de verzekeringsartsen vindt bevestiging in het huisartsjournaal van 24 maart 2025 waarin staat dat de werkneemster op 15 november 2022 vermoeidheidsklachten heeft en dat er op 28 november 2022 sprake is van oververmoeidheid/overbelasting. De werkneemster is erg moe, slaapt overmatig en heeft geen energie. Verder is steun voor de verklaring van de werkneemster te vinden in een terugkoppeling van de casemanager van de werkgeefster van 10 november 2022. De casemanager heeft geadviseerd om de werkneemster tot 21 november 2022 rust te geven. Hieruit kan worden afgeleid dat de werkneemster in ieder geval op 10 november 2022 arbeidsongeschikt was voor haar eigen werk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook een verwijskaart van de huisarts bij de beoordeling betrokken waarin staat dat de huisarts de werkneemster in verband met burn-out klachten naar MDF heeft verwezen. [B ] van MDF heeft in een brief van 17 oktober 2023 een ZW-uitkering voor de werkneemster aangevraagd. Verder staat in deze brief dat de werkneemster gedurende het jaarcontract bij de werkgeefster een burn-out kreeg. Zij had zich toen al ziekgemeld bij haar werkgeefster, maar die verlangde dat zij kwam werken. Toen de werkgeefster liet weten dat het contract niet zou worden verlengd, raakte de werkneemster verder in de put en helemaal burn-out. Zij heeft zich teruggetrokken en vijf maanden voor de buitenwereld afgesloten, totdat MDF contact met haar opnam in verband met haar schulden. Ook deze brief van MDF bevestigt dus het verhaal van werkneemster. Vervolgens staat in het huisartsjournaal van
21 oktober 2024 dat op 21 september 2023 en 17 oktober 2023 de diagnose burn-out is gesteld. De primaire arts heeft op 28 december 2023 de diagnose burn-out in remissie gesteld.
10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van het eigen verhaal van de werkneemster in combinatie met de huisartsjournaals, de terugkoppeling van de casemanager, de verwijskaart van de huisarts naar MDF, de brief van MDF en de bevindingen van de primaire verzekeringsarts kunnen concluderen dat de klachten van de werkneemster als gevolg van vermoeidheid / overbelasting / overspannenheid / burn-out in de periode van oktober 2022 tot in ieder geval 28 december 2023 aanwezig zijn geweest. De rechtbank acht het eigen verhaal van de werkneemster omtrent haar klachten, gelet op deze aanknopingspunten in het dossier, geloofwaardig. Gelet hierop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat de psychische weerbaarheid van de werkneemster op 1 mei 2023 dusdanig slecht was dat zij per die datum arbeidsongeschikt moet worden geacht voor haar maatgevende arbeid.
11. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is dus, anders dan de werkgeefster stelt, niet alleen uitgegaan van de eigen verklaringen van de werkneemster. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 oktober 2023 [5] waar de werkgeefster in dit kader naar verwijst gaat over een andere situatie dan hier aan de orde is. Het ging in die uitspraak om een
auto-ongeluk ten gevolge waarvan de betrokkene arbeidsongeschikt zou zijn geworden. Maar zowel de datum van het auto-ongeluk als de als gevolg daarvan geclaimde gezondheidsklachten waren twijfelachtig, terwijl in de onderhavige zaak sprake is van voldoende aanwijzingen voor een ziektebeeld waarvan de symptomen al gedurende langere tijd aanwezig waren.
12. De beroepsgrond slaagt niet.
Eigenrisicodragerschap
13. De werkgeefster voert nog aan dat het risico van onduidelijkheid over het tijdstip van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag in geval van een zeer late melding van arbeidsongeschiktheid voor rekening van de werkneemster moet blijven. [6]
14. Zoals hiervoor overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de werkneemster op 1 mei 2023 arbeidsongeschikt was, zodat er geen sprake is van onduidelijkheid over het tijdstip van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. De beroepsgrond kan daarom niet slagen.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het Uwv terecht per 1 mei 2023 een
ZW-uitkering aan de werkneemster heeft toegekend. De werkgeefster krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 6 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4292.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 17 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3969.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 16 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1472.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1529.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 2 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU7548.