ECLI:NL:RBMNE:2025:281

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
586175 KG ZA 24-644
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardeloosverklaring van een hypotheekrecht in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 februari 2025 uitspraak gedaan in een kort geding over de waardeloosverklaring van een hypotheekrecht. De eisende partij, een vrouw die samen met haar broer en zus een woning heeft geërfd, ontdekte tijdens de geplande overdracht bij de notaris dat er nog een hypotheekrecht rustte op de woning, gevestigd ten gunste van de Stichting [gedaagde partij] in 1972. De eisende partij kon echter geen informatie vinden over de stichting of een eventuele rechtsopvolger, waardoor zij de stichting niet kon benaderen om het hypotheekrecht door te halen. Daarom vroeg zij de rechter om te verklaren dat het hypotheekrecht waardeloos is.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er verstek verleend kan worden tegen de gedaagde partij, omdat deze niet verschenen was. De rechter heeft de procedure en de pogingen van de eisende partij om informatie te verkrijgen over de gedaagde partij besproken. Ondanks meerdere zoektochten bij instanties zoals de Kamer van Koophandel en het Utrechts Archief, was er geen informatie te vinden over de stichting. De voorzieningenrechter concludeerde dat het waarschijnlijk is dat de stichting niet meer bestaat en dat de eisende partij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de hypotheek teniet is gegaan. De rechter heeft de hypothecaire inschrijving waardeloos verklaard, zodat de eisende partij voor 28 februari 2025 het hypotheekrecht kan laten royeren, om te voorkomen dat de kopers de koopovereenkomst kunnen ontbinden.

Het vonnis is in kracht van gewijsde gegaan, omdat de eisende partij heeft aangegeven af te zien van haar recht op hoger beroep. De voorzieningenrechter heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien dit niet door de eisende partij was gevorderd.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/586175 / KG ZA 24-644
Vonnis in kort geding van 4 februari 2025
in de zaak van
[eisende partij],
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
advocaat: mr. M.E.G. Murris LLM.,
tegen
STICHTING [gedaagde partij],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde partij] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
De voorzieningenrechter beschikt over de dagvaarding met 15 producties.
1.2.
Op 21 januari 2025 heeft mr. M.H. Erich, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G. Delissen, griffier, een mondelinge behandeling gehouden. Daarbij waren aanwezig mevrouw [eisende partij] (via teams), de heer [A] en mevrouw [B] , bijgestaan door advocaat mr. Murris. Eiseres, haar broer en zus, en haar advocaat hebben op vragen van de voorzieningenrechter gereageerd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft gezegd dat zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken uitspraak zal worden gedaan.

2.De kern van de zaak

[eisende partij] heeft samen met haar broer en zus van haar ouders de woning aan [adres] in [woonplaats] geërfd. Zij hebben deze woning verkocht en tijdens de op 24 december 2024 geplande overdracht van de notaris te horen gekregen dat er nog een hypotheekrecht op de woning rust. Het gaat om een hypotheek die in 1972 is gevestigd ten gunste van [gedaagde partij] . Dit hypotheekrecht is nooit doorgehaald. [eisende partij] kan [gedaagde partij] niet vragen om het hypotheekrecht alsnog door te halen, omdat zij geen informatie over de stichting of een eventuele rechtsopvolger van de stichting kan vinden en die dus niet kan benaderen. [eisende partij] vraagt de rechter daarom te verklaren dat het hypotheekrecht waardeloos is. Die verklaring wordt gegeven.

3.De beoordeling

Er wordt verstek verleend tegen [gedaagde partij]
3.1.
Wie een overleden persoon of een ontbonden rechtspersoon dagvaardt, wordt normaal gesproken niet-ontvankelijk verklaard. Maar dit is een bijzonder geval. [eisende partij] vordert niets van de gedaagde, en heeft gewezen op de parlementaire geschiedenis [1] , waarin is te lezen dat als de ingeschrevene onvindbaar blijkt of zijn bestaan onzeker of beëindigd is, hij niettemin als ingeschrevene kan worden gedagvaard overeenkomstig de regels betreffende een gedaagde zonder bekende woon- en verblijfplaats. Er wordt daarbij gewezen op lid 2 (van art. 3:29 BW) dat bepaalt dat de rechter nadere maatregelen kan bevelen en bewijsopdrachten kan doen, die waarborgen dat de eventuele belanghebbenden met de dagvaarding bekend worden. In soortgelijke zaken (verzoeken op grond van art. 3:29 BW ten aanzien van oude hypotheekinschrijvingen) waar een overleden persoon of een ontbonden rechtspersoon was gedagvaard, hebben rechters eerder (a) eisers niet-ontvankelijk verklaard voor zover hun vordering is gericht tegen een gedaagde die was overleden of niet meer bestond, maar de gevorderde waardeloosverklaring toegewezen [2] , (b) met een grote mate van zekerheid aangenomen dat de gedaagde was overleden en de waardeloosverklaring toegewezen zonder in te gaan op de procespositie van de gedaagde [3] en (c) onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis verstek verleend tegen de gedaagde natuurlijke personen en rechtspersoon waarvan werd aangenomen dat ze waren overleden en opgehouden te bestaan en de waardeloosverklaring toegewezen [4] .
3.2.
In dit geval is onduidelijk wat de status is van de gedagvaarde rechtspersoon. [eisende partij] heeft via meerdere wegen geprobeerd om daar duidelijkheid over te krijgen. Zo heeft ze met de volgende instanties contact opgenomen:
- Het Handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK). Die kon niets vinden over [gedaagde partij] en vermoedt daarom dat de stichting vóór 1993 ontbonden is. De KvK heeft [eisende partij] vervolgens verwezen naar het Utrechts Archief en de Rechtbank Midden-Nederland.
- Het Utrechts Archief. Dat kon geen ontbindingsbesluit of oprichtingsakte van [gedaagde partij] vinden.
- [notaris 1] , de notaris die het notarieel protocol heeft overgenomen van notaris [notaris 2] . [notaris 2] was betrokken bij de vestiging van het hypotheekrecht ten behoeve van [gedaagde partij] en heeft de akte namens de stichting ondertekend. [notaris 1] had geen stukken van [gedaagde partij] en gaf aan dat haar bewaarplicht niet tot zo ver reikt.
- De rechtbank Midden-Nederland. Bureau Erfrecht heeft op de mail van [eisende partij] gereageerd en aangegeven dat [C] , van wie vermoedt wordt dat hij bij de stichting betrokken was, niet in het boedelregister voorkomt. Dat register bestaat pas sinds 2003.
- Het stichtingenregister in Nationaal Archief in Den Haag. Daar is niets over [gedaagde partij] aangetroffen.
3.3.
Geen van deze instanties heeft ook maar iets van informatie kunnen verstrekken over [gedaagde partij] of over een eventuele rechtsverkrijger. Ook een zoektocht op internet heeft niets opgeleverd. De enige informatie die [eisende partij] over [gedaagde partij] heeft kunnen vinden zijn de inschrijving in het kadaster van het hypotheekrecht en het aangehechte borderel van 12 oktober 1972 (productie 4) en de hypotheekakte akte en schuldbekentenis van diezelfde datum (productie 8). Uit deze documenten blijkt dat [gedaagde partij] in Utrecht was gevestigd en dat de hypotheekakte door notaris [notaris 2] namens [gedaagde partij] is getekend. Verder blijkt daaruit dat de ouders van [eisende partij] vanaf 1972 halfjaarlijks rente moesten betalen en dat de schuld niet vóór 1982 opeisbaar was. Wie de bestuurder van [gedaagde partij] was, blijkt niet uit deze aktes.
3.4.
De stand van zaken is nu dus dat er geen informatie beschikbaar is over [gedaagde partij] . De voorzieningenrechter acht het daarom waarschijnlijk dat [gedaagde partij] is opgehouden te bestaan. Maar omdat er, hoe gering ook, nog een kans is dat de stichting of een rechtsverkrijger daarvan wel bestaat, ligt het vooralsnog het meest voor de hand om de gedaagde rechtspersoon verstek te verlenen.
3.5.
Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat tegen [gedaagde partij] verstek kan worden verleend.
De inschrijving moet waardeloos worden verklaard
3.6.
Artikel 3:274 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat wanneer een hypotheek is tenietgegaan, de schuldeiser verplicht is om aan de rechthebbende op het bezwaarde goed, bij authentieke akte een verklaring af te geven dat de hypotheek is vervallen. In lid 3 van dit artikel is bepaald dat wanneer de vereiste verklaring niet wordt afgegeven, artikel 3:29 BW van overeenkomstige toepassing is. Artikel 3:29, lid 1 BW bepaalt dat wanneer de vereiste verklaring niet wordt afgegeven de rechtbank de inschrijving waardeloos verklaart op vordering van de onmiddellijk belanghebbende.
3.7.
Het leidt geen twijfel dat [eisende partij] onmiddellijk belanghebbende is en het gevorderde komt de voorzieningenrechter niet ongegrond voor. [eisende partij] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de hypotheek teniet is gegaan. Zo heeft zij tijdens de zitting gezegd dat zij van haar ouders altijd gehoord heeft dat de woning vrij van schulden was en heeft zij in de administratie van haar ouders ook niets aangetroffen dat wijst op een nog openstaande schuld aan [gedaagde partij] . Tot 24 december 2024 wist zij niet eens van het bestaan van het hypotheekrecht van [gedaagde partij] . [eisende partij] gaat er daarom van uit dat de schuld aan [gedaagde partij] al lang afbetaald is. Weliswaar kan [eisende partij] dat niet aantonen, maar gelet op het feit dat de stichting niet (meer) lijkt te bestaan en gelet op het tijdsverloop tussen de opeisbaarheid van de lening (1982) en de beperkte omvang van de lening (21.000 gulden) is het zeer waarschijnlijk dat de lening inderdaad al geruime tijd volledig is afgelost. In dat verband is ook van belang dat er wél bewijs is van volledige afbetaling van een latere veel omvangrijke hypothecaire lening. Dat is de lening van 50.000 euro die Rabobank in 2003 aan de ouders van [eisende partij] heeft verstrekt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eisende partij] gedaan wat er binnen haar mogelijkheden ligt om informatie te krijgen over [gedaagde partij] en de door haar verstrekte hypothecaire lening en kan er, mede gelet op de bepekte resultaten die haar zoektocht heeft opgeleverd, niet meer van haar verlangd worden. Bovendien zou in het onwaarschijnlijke geval dat de lening toch nog niet geheel afgelost is, de vordering van (de rechtverkrijgenden van) [gedaagde partij] zeer waarschijnlijk al geruime tijd geleden zijn verjaard. Er moet daarom van worden uitgegaan dat er inmiddels geen vordering meer is waarvoor het hypotheekrecht als zekerheid kan dienen.
3.8.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat het hypotheekrecht van [gedaagde partij] teniet is gegaan en dat de inschrijving daarvan dus waardeloos is. De voorzieningenrechter verklaart de inschrijving hierna onder de beslissing dan ook waardeloos. [eisende partij] heeft een spoedeisend belang, omdat zij er voor moet zorgen dat vóór 28 februari 2025 het hypotheekrecht geroyeerd is. Als dat niet lukt, mogen de kopers de koopovereenkomst ontbinden.
Kracht van gewijsde
3.9.
Op grond van artikel 3:29 lid 4 BW kan de verklaring van waardeloosheid die dit vonnis bevat, niet eerder worden ingeschreven dan nadat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Een vonnis gaat pas in kracht van gewijsde als er geen rechtsmiddel meer tegen open staat. De hoger beroepstermijn voor een kort geding-vonnis bedraagt vier weken. Een manier om dit vonnis onmiddellijk in kracht van gewijsde te laten gaan, is dat [eisende partij] afziet van haar recht op hoger beroep en berust in dit vonnis (artikel 334 Rv). [eisende partij] heeft in de dagvaarding aangegeven dat zij graag wil dat het vonnis zo snel mogelijk in kracht van gewijsde gaat en dat zij afziet van haar recht op hoger beroep. Dat betekent dat er geen rechtsmiddel tegen dit vonnis open staat en dat het per vandaag in kracht van gewijsde gaat.
3.10.
Voor een proceskostenveroordeling, die ook niet door [eisende partij] is gevorderd, bestaat geen aanleiding.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagde,
4.2.
verklaart de hypothecaire inschrijving (afkomstig uit stuk Hyp [nummer] ) die ten behoeve van Stichting [gedaagde partij] is gevestigd op de woning aan [adres] [woonplaats] , bekend onder kadastrale aanduiding [kadastrale aanduiding] , waardeloos in de zin van artikel 3:29 BW,
4.3.
verklaart dat dit vonnis kracht van gewijsde heeft.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Erich, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2025.

Voetnoten

1.Parl. Gesch. BW Inv. 3, 5 en 6 Boek 3 1990, art. 3.1.2.10, MvT Inv., p. 1113 e.v.