ECLI:NL:RBMNE:2022:2005

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
539246 KG ZA 22-194
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verklaring van waardeloosheid van hypothecaire inschrijving na ontbinding van de hypotheekverstrekker

In deze zaak hebben eisers, bestaande uit drie personen, een kort geding aangespannen om een verklaring van waardeloosheid te verkrijgen voor een hypothecaire inschrijving op hun woning. Eisers willen een hypotheekrecht vestigen op hun woning om geld te lenen aan hun dochter, maar de bank heeft geweigerd de hypothecaire lening te verstrekken omdat er nog een eerste hypotheekrecht op de woning rust. Dit eerste hypotheekrecht was verstrekt aan een besloten vennootschap, die inmiddels is ontbonden. De eisers hebben de verklaring van waardeloosheid nodig om de financiering van de woning van hun dochter rond te krijgen, aangezien zij anders een contractuele boete van € 30.000,- riskeren.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vennootschap, aan wie het hypotheekrecht was verstrekt, op 30 november 2012 is ontbonden en dat er op dat moment geen baten meer waren. Hierdoor is het niet mogelijk om een verklaring van waardeloosheid te vragen aan een entiteit die niet meer bestaat. De rechtbank heeft de eisers niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering tegen de ontbonden vennootschap, maar heeft hen wel als onmiddellijk belanghebbenden aangemerkt. Dit betekent dat zij alsnog de inschrijving van het hypotheekrecht waardeloos kunnen laten verklaren.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de hypothecaire lening in 2010 is afgelost en dat het hypotheekrecht daarmee teniet is gegaan. De inschrijving van het hypotheekrecht is daarom waardeloos verklaard. Het vonnis is in kracht van gewijsde gegaan omdat de eisers hebben afgezien van hun recht op hoger beroep. De proceskosten zijn voor rekening van eiser 1, aangezien de procedure voortkwam uit een fout van zijn financieel adviseur. Het totaalbedrag van de proceskosten is begroot op € 1.273,33.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/539246 / KG ZA 22-194
Vonnis in kort geding van 25 mei 2022
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
3.
[eiseres sub 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisers,
advocaat mr. M. van Eersel te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde.
Eisers zullen hierna afzonderlijk eiser 1, 2 en 3 en gezamenlijk [eiser sub 1] c.s. worden genoemd. Gedaagde wordt aangeduid als [gedaagde] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met twee producties,
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Op 25 mei 2022 heeft mr. J.M.P. Drijkoningen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G. Delissen, griffier, een mondelinge behandeling gehouden. Daarbij was namens eisers aanwezig mevrouw [eiseres sub 3] , bijgestaan door mr. M. van Eersel.
1.3.
Hierna is vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over ?

2.1.
Eisers 1 en 2 willen een hypotheekrecht vestigen op hun woning. Die hypothecaire lening willen zij vervolgens gebruiken om geld te lenen aan hun dochter, eiser 3, zodat zij daarmee de woning kan financieren die zij heeft gekocht. ASR, de bank met wie eisers 1 en 2 in onderhandeling zijn over het te vestigen hypotheekrecht, heeft echter geweigerd de gevraagde hypothecaire lening te verstrekken, omdat er nog een eerste hypotheekrecht op de woning blijkt te rusten.
2.2.
Dat eerste hypotheekrecht is op 4 december 2000 aan [gedaagde] verstrekt en de daaraan verbonden hypothecaire lening is in 2010 afgelost. Enig bestuurder en aandeelhouder van [gedaagde] , [eiser sub 1] , heeft op dat moment het hypotheekrecht niet uit laten schijven. [gedaagde] is vervolgens op 30 november 2012 ontbonden. Daardoor is het nu niet meer mogelijk om [gedaagde] (of namens deze vennootschap [eiser sub 1] ) een verklaring van waardeloosheid van het hypotheekrecht te vragen.
2.3.
Om toch een verklaring van waardeloosheid te krijgen, zijn eisers dit kort geding gestart. Zij hebben deze verklaring met spoed nodig, omdat eiser 3 een contractuele boete van € 30.000,- zal verbeuren als zij op 30 mei 2022 de door haar gekochte woning niet afneemt.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 3:274, lid 1 BW bepaalt dat wanneer een hypotheek is tenietgegaan, de schuldeiser verplicht is om aan de rechthebbende op het bezwaarde goed, bij authentieke akte een verklaring af te geven, dat de hypotheek is vervallen. In lid 3 van dit artikel is bepaald dat wanneer de vereiste verklaring niet wordt afgegeven artikel 3:29 BW van overeenkomstige toepassing is. Artikel 3:29, lid 1 BW bepaalt dat wanneer de vereiste verklaring niet wordt afgegeven de rechtbank de inschrijving waardeloos verklaart op vordering van de onmiddellijk belanghebbende.
3.2.
[gedaagde] is op 30 november 2012 ontbonden. Er waren op dat moment geen baten zo blijkt uit de liquidatiebalans en de registratie bij de Kamer van Koophandel. Op grond van het bepaalde in artikel 2:19 lid 4 BW houdt de vennootschap daarmee ook meteen op te bestaan. [eiser sub 1] c.s. hebben dus een vennootschap gedagvaard die niet meer bestaat. Dat kan niet. Een rechtspersoon die niet meer bestaat, kan ook geen partij meer zijn in een procedure. Zij moeten daarom, voor zover hun vordering is gericht tegen [gedaagde] , niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.3.
[eiser sub 1] c.s. zijn echter wel aan te merken als onmiddellijk belanghebbenden in de zin van artikel 3:29, lid 1 BW en uit dien hoofde hebben zij een zelfstandig belang om de inschrijving van het hypotheekrecht waardeloos te (laten) verklaren als degene die de verklaring had behoren af te geven dat niet doet. De reden voor het niet afgeven van die verklaring is hiervoor niet relevant. Dus ook in deze situatie, waarin de reden is gelegen in de feitelijke onmogelijkheid van [gedaagde] om de vereiste verklaring af te geven, kunnen [eiser sub 1] c.s. om die verklaring vragen.
3.4.
[eiser sub 1] c.s. stellen in dat verband dat de hypothecaire lening die [gedaagde] had verstrekt in 2010 is afbetaald. Om dat te bewijzen hebben zij de jaarrekening van [gedaagde] van 2010 overgelegd. Daarin is te zien is dat het aan het begin van dat jaar nog openstaande hypotheekbedrag aan het einde van dat jaar was afgelost. De liquidatie balans van [gedaagde] laat zien dat dat er op het moment dat de vennootschap werd ontbonden geen sprake was van een hypothecaire lening. Hiermee en met de hiervoor al genoemde registratie bij de Kamer van Koophandel is voldoende komen vast te staan dat het hypotheekrecht van [gedaagde] teniet is gegaan en dat de inschrijving daarvan dus waardeloos is. De voorzieningenrechter zal de inschrijving dan ook waardeloos verklaren.
Kracht van gewijsde
3.5.
Op grond van artikel 3:29 lid 4 BW kan de verklaring van waardeloosheid die dit vonnis bevat, niet eerder worden ingeschreven dan nadat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Dit vonnis gaat pas in kracht van gewijsde als er geen rechtsmiddel meer open staat. De hoger beroepstermijn voor dit vonnis bedraagt vier weken. Eiser 3 zal tegen die tijd de contractuele boete verbeurd hebben en deze procedure zal in dat geval zinloos zijn geweest. Een manier om dit vonnis onmiddellijk in kracht van gewijsde te laten gaan, is dat [eiser sub 1] c.s. afzien van hun recht op hoger beroep en berusten in dit vonnis (artikel 334 Rv). [eiser sub 1] c.s. hebben ter zitting verklaard van hun recht op hoger beroep af te zien. Dat betekent dat er geen rechtsmiddel tegen dit vonnis open staat en dat het per heden in kracht van gewijsde gaat.
De proceskosten
3.6.
[eiser sub 1] c.s. worden weliswaar in het gelijk gesteld, maar een niet bestaande entiteit kan uiteraard niet in hun proceskosten worden veroordeeld. [eiser sub 1] c.s. zullen dus zelf de kosten van deze procedure moeten betalen, met dien verstande dat de voorzieningenrechter zal bepalen dat alleen [eiser sub 1] verantwoordelijk is voor deze kosten. Het is immers aan een fout van (de financieel adviseur van) [eiser sub 1] te wijten dat deze procedure gevoerd moest worden.
3.7.
De kosten van deze procedure worden begroot op:
- dagvaarding € 303,33
- griffierecht € 314,00
- salaris gemachtigde €
656,00(tarief eenvoudige zaak € 656,00)
Totaal € 1.273,33

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
verklaart [eiser sub 1] c.s. niet-ontvankelijk in hun vordering gericht tegen
[gedaagde] ,
4.2.
verklaart de hypothecaire inschrijving ten behoeve van [gedaagde] op het woonhuis met garage, ondergrond, erf, tuin en verdere aanbehoren, gelegen aan de [adres] , [postcode] in [plaats] , kadastraal bekend bij de gemeente [gemeente] ,als sectie [letter] nummer [nummer] is gevestigd, waardeloos in de zin van artikel 3:29 BW,
4.3.
veroordeelt [eiser sub 1] in de proceskosten, tot op heden begroot op € 1.273,33,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.P. Drijkoningen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2022. [1]

Voetnoten

1.type: GD