ECLI:NL:RBAMS:2022:4709

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
C/13/719897 / KG ZA 22-604
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardeloosverklaring van een in 1924 gevestigd recht van hypotheek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 augustus 2022 uitspraak gedaan in een kort geding dat was aangespannen door de Stichting Gebouw Hebron Amsterdam. De Stichting vorderde de waardeloosverklaring van een in 1924 gevestigd recht van hypotheek, dat was aangegaan ter zekerheid van een obligatielening. De obligatielening, die in 1924 was uitgegeven, moest in 1949 worden afgelost, maar er zijn geen aanwijzingen dat dit daadwerkelijk is gebeurd. De hypotheek was gevestigd op een perceel grond dat in eigendom was van de Stichting. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 juli 2022 was de penningmeester van de Stichting en haar advocaat aanwezig, terwijl de gedaagden niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden, waaronder de trustee van de obligatiehouders, naar alle waarschijnlijkheid zijn overleden en dat de vereniging die de hypotheek had gevestigd, niet meer bestaat. Hierdoor was er geen rechtens te respecteren belang bij handhaving van de hypothecaire inschrijving. De rechtbank heeft op basis van artikel 3:28 en 3:29 van het Burgerlijk Wetboek geoordeeld dat de hypothecaire inschrijving waardeloos is geworden. De vordering van de Stichting werd niet onrechtmatig of ongegrond geacht, en de rechtbank verleende verstek tegen de niet verschenen gedaagden. Het vonnis is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat het pas kan worden ingeschreven nadat het in kracht van gewijsde is gegaan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/719897 / KG ZA 22-604 IHJK/MvG
Vonnis in kort geding van 4 augustus 2022
in de zaak van
de stichting
STICHTING GEBOUW HEBRON AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres bij dagvaarding van 15 juli 2022,
advocaat mr. J.A. Stal te Amsterdam,
tegen
1. de vereniging
[gedaagde 1],
2.
[gedaagde 2],
3.
[gedaagde 3],
gedaagden,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna de Stichting, [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] worden genoemd.

1.De procedure

Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 28 juli 2022 heeft eiseres gesteld en gevorderd overeenkomstig de aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Vervolgens heeft zij verzocht vonnis te wijzen en is vonnis bepaald op vandaag.
Bij de mondelinge behandeling waren namens de Stichting [naam] , penningmeester, en haar advocaat aanwezig. Voor gedaagden is niemand verschenen.

2.De beoordeling

2.1.
Deze procedure strekt tot waardeloosverklaring van een ten laste van de Stichting (rechtsopvolger van de Vereniging tot exploitatie van het wijkgebouw
“ Hebron” van de Noorderkerkgemeente te Amsterdam) gevestigd recht van hypotheek. Dit hypotheekrecht strekte tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van een geldlening die in 1924 onder uitreiking van obligaties aan toonder is aangegaan. Er zijn destijds 10 obligaties van elk NLG 1.000,00 uitgegeven, 30 obligaties van NLG 500,00 en 100 obligaties van NLG 50,00. De obligatielening moest na 25 jaar, in 1949, zijn afgelost.
2.2.
Het hypotheekrecht is gevestigd op het aan de Stichting in eigendom zijnde voortdurend recht van erfpacht op een perceel grond gelegen aan de [locatie] , kadastraal bekend als Amsterdam [kadasternummers] (hierna: de Kadasternummers).
2.3.
In de oorspronkelijke akte ‘Hypothecaire obligatielening (Trusthypotheek)’ uit 1924 waarin het hypotheekrecht is gevestigd, wordt als hypotheekhouder [gedaagde 2] genoemd in zijn hoedanigheid van trustee van de obligatiehouders. In deze akte wordt [gedaagde 3] als opvolgend trustee aangewezen. De Stichting heeft hypotheekinformatie van het Kadaster in het geding gebracht. Hieruit blijkt dat op het perceel met voormelde Kadasternummers een hypotheek is gevestigd afkomstig uit stuk [nummer] Amsterdam. Uit een ‘Borderel ter vernieuwing ener Hypothecaire Inschrijving’ van 27 juni 1968 waarop [nummer] en de Kadasternummers staan vermeld, volgt dat in 1934 naast de trustee ook [gedaagde 1] hypotheekhouder is geworden. In maart 1939 hebben de obligatiehouders ingestemd met een ‘rangwisseling’ door doorhaling van de bestaande hypothecaire inschrijving en later opnieuw inschrijving daarvoor te nemen.
2.4.
Op grond van bovengenoemde stukken is voldoende aannemelijk dat [gedaagde 1] , [gedaagde 2] (als trustee) en [gedaagde 3] (als opvolgend trustee) de ingeschreven rechthebbenden waren op het hypotheekrecht dat is gevestigd ten laste van de Stichting.
2.5.
Gelet op het tijdsverloop, wordt gevoeglijk aangenomen dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn overleden. [gedaagde 1] is op enig moment opgehouden te bestaan. De Stichting heeft onderzoek gedaan, maar een vereffenaar (indien vereffening zou hebben plaatsgevonden) noch een bewaarder van boeken en bescheiden is bekend. Verder heeft de Stichting geïnformeerd bij de opvolgend notaris, maar bij deze notaris is ook niet meer bekend, dan dat de Stichting zelf uit haar onderzoek te weten is gekomen. Verder is niet onaannemelijk dat in de oorlogsjaren informatie verloren is gegaan.
2.6.
Uit de stukken volgt dat het laatstgenoemde restantbedrag van de obligatielening in 1939 (omgerekend) circa € 11.300,00 was. Het is niet gezegd dat nadien geen aflossingen hebben plaatsgevonden. Gelet op het stipte betaalgedrag zoals dat uit de stukken blijkt, is de kans groot dat bij het aflopen van de obligatielening in 1949 het volledige bedrag is afgelost.
2.7.
Indien degene die daartoe volgens artikel 3:28 Burgerlijk Wetboek (BW) verplicht is, weigert een verklaring van waardeloosheid af te geven, dan verklaart de rechtbank op vordering van de onmiddellijk belanghebbende de inschrijving waardeloos (artikel 3:29 lid 1 BW). Blijkens de parlementaire geschiedenis kan ook de voorzieningenrechter in kort geding over een dergelijke vordering beslissen. Op grond van de parlementaire geschiedenis van artikel 3:29 BW kan de ingeschrevene, indien deze onvindbaar blijkt of zijn bestaan onzeker of beëindigd is, niettemin als ingeschrevene worden gedagvaard overeenkomstig de regels betreffende de gedaagde zonder bekende woon- of verblijfplaats (Parl. Gesch. BW Inv. 3, 5 en 6 Boek 3 1990, art. 3.1.2.10, MvT Inv., p. 1113 e.v.). Dat is in dit geval gebeurd. De dagvaarding voor deze zitting is aan het parket van het Openbaar Ministerie betekend en in de Staatcourant en in het dagblad Het Parool gepubliceerd.
2.8.
Bovenstaande betekent dat het gevraagde verstek zal worden verleend.
2.9.
De vordering van de Stichting komt niet onrechtmatig of ongegrond voor. Nu [gedaagde 1] is opgehouden te bestaan en [gedaagde 2] en [gedaagde 3] naar gevoeglijk wordt aangenomen niet meer in leven zijn en geen opvolgend trustee bekend is, bestaat er geen (kenbaar) rechtens te respecteren belang bij handhaving van de hypothecaire inschrijving. Deze inschrijving is waardeloos geworden. Nu duidelijk is dat de daartoe strekkende verklaring in de zin van artikel 3:28 lid 1 BW niet door [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en/of [gedaagde 3] zal kunnen worden afgegeven, zal de voorzieningenrechter die op de voet van artikel 3:29 BW geven.
2.10.
Eventuele nog bestaande aanspraken uit hoofde van de obligatielening komen overigens door dit vonnis niet te vervallen. Rechtsopvolgers van de obligatiehouders kunnen zich wenden tot de Stichting, die ter zitting heeft meegedeeld goed te zijn voor haar geld.
2.11.
Voor een proceskostenveroordeling, die ook niet door de Stichting is gevorderd, bestaat geen aanleiding.
2.12.
Dit vonnis zal niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, omdat op grond van artikel 3:29 lid 4 BW dit vonnis eerst kan worden ingeschreven nadat het in kracht van gewijsde is gegaan.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagden,
3.2.
verklaart waardeloos de hypothecaire inschrijving ten behoeve van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , als (opvolgend) trustee van obligatiehouders, van 31 maart 1939 in deel [nummer] , op de onroerende zaak omvattende het recht van erfpacht op de percelen kadastraal bekend gemeente Amsterdam, [kadasternummers] , gelegen aan de [locatie] ,
3.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H.J. Konings, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2022. [1]

Voetnoten

1.type: MvG