ECLI:NL:RBROT:2024:4825

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
C/10/678337 / KG ZA 24-390
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardeloosverklaring hypotheekrecht in kort geding met niet-ontvankelijkheid van verzoeksters tegen niet-bestaande vennootschap

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 17 mei 2024, hebben de verzoeksters, [eiseres 1] en [eiseres 2], een kort geding aangespannen met als doel de waardeloosverklaring van een hypotheekrecht. De hypotheek was oorspronkelijk gevestigd door een vennootschap, [gedaagde], die inmiddels niet meer bestaat. De verzoeksters zijn de erfgenamen van hun overleden vader, die de woning in 1967 had gekocht met een lening van [gedaagde], welke was zeker gesteld met een hypotheek. Na het overlijden van hun moeder in 2023, zijn de verzoeksters de huidige eigenaren van de woning. Ze willen de woning verkopen, maar de hypotheek is nooit uitgeschreven uit de openbare registers, waardoor ze een verklaring van waardeloosheid nodig hebben.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de verzoeksters niet-ontvankelijk zijn in hun vordering tegen [gedaagde], omdat deze vennootschap niet meer bestaat. Een rechtspersoon die niet meer bestaat, kan niet als partij in een procedure optreden. Desondanks worden de verzoeksters wel aangemerkt als onmiddellijk belanghebbenden in de zin van artikel 3:29 lid 1 BW, wat hen het recht geeft om de inschrijving van het hypotheekrecht waardeloos te laten verklaren. De voorzieningenrechter concludeert dat het hypotheekrecht teniet is gegaan, en verklaart de inschrijving waardeloos. Dit vonnis gaat in kracht van gewijsde, omdat de verzoeksters hebben afgezien van hun recht op hoger beroep. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt, aangezien [gedaagde] geen kosten heeft gemaakt.

De beslissing van de voorzieningenrechter houdt in dat de hypothecaire inschrijving ten behoeve van [gedaagde] waardeloos wordt verklaard, en dat de verzoeksters niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering tegen de niet-bestaande vennootschap. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 17 mei 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/678337 / KG ZA 24-390
Vonnis in kort geding van 17 mei 2024
in de zaak van

1.[eiseres 1],

2.
[eiseres 2],
wonende te Den Haag,
eiseressen,
advocaat mr. M.W.J. Huyssen van Kattendijke te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
zonder bekend kantooradres in Nederland of daarbuiten,
voormalig gevestigd in Rotterdam,
gedaagde,
niet verschenen.
De partijen worden hierna [eiseressen] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 mei 2024, met bijlagen 1 tot en met 23;
  • de mondelinge behandeling op 13 mei 2024;
  • de e-mail van 14 mei 2024 van [eiseressen], met een bijlage;
  • de e-mail van 15 mei 2024 van [eiseressen]

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiseressen] stellen het volgende. De vader van [eiseressen] heeft in juli 1967 een woning gekocht aan [adres]. Dit is gefinancierd met een lening van [gedaagde], de toenmalige werkgever van de vader. De lening is zeker gesteld met een hypotheek op de woning, zoals blijkt uit de overgelegde notariele akte. Na het overlijden van de vader in 2014 is de woning eigendom geworden van de moeder van [eiseressen] Zij is in 2023 overleden en de woning is nu eigendom van [eiseressen] De geldlening waarvoor het hypotheekrecht is verstrekt, is inmiddels volledig afgelost. Het hypotheekrecht is echter per abuis nooit uitgeschreven uit de openbare registers. [eiseressen] willen het onroerend goed vrij van zekerheidsrechten verkopen. Daarom vorderen [eiseressen] in deze zaak een verklaring dat het hypotheekrecht waardeloos is.
De wetsartikelen die van toepassing zijn
2.2.
Artikel 3:274 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’) bepaalt dat wanneer een hypotheek is tenietgegaan, de schuldeiser verplicht is om aan de rechthebbende op het bezwaarde goed, bij authentieke akte een verklaring af te geven, dat de hypotheek is vervallen. In lid 3 van dit artikel is bepaald dat wanneer de vereiste verklaring niet wordt afgegeven artikel 3:29 BW van overeenkomstige toepassing is. Artikel 3:29 lid 1 BW bepaalt dat wanneer de vereiste verklaring niet wordt afgegeven de rechtbank de inschrijving waardeloos verklaart op vordering van de onmiddellijk belanghebbende.
[eiseressen] is niet-ontvankelijk
2.3.
Volgens [eiseressen] ontplooit [gedaagde] geen bedrijfsactiviteiten meer en is zij uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Er is geen uittreksel van [gedaagde] uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel beschikbaar, naar de voorzieningenrechter op zitting begreep omdat de uitschrijving van [gedaagde] uit het handelsregister al lang geleden heeft plaatsgevonden. De vennootschap die volgens [eiseressen] de handelsactiviteiten van [gedaagde] mogelijk zou hebben overgenomen, heeft inmiddels verklaard dat voor zover haar bekend is de bedrijfsactiviteiten van [gedaagde] niet op haar en/of haar dochtervennootschappen zijn overgegaan en dat zij en haar dochtervennootschappen dus geen belanghebbenden bij deze kwestie zijn (zie de bijlage bij de e-mail van 14 mei 2024 van [eiseressen]). Uit een overgelegde e-mail van de notaris die in 2009 een (tweede in rang) hypotheekrecht heeft gevestigd op de woning ten gunste van ING, blijkt dat ook toen al geen contact met [gedaagde] kon worden gelegd. [eiseressen] hebben verder toegelicht dat hun vader voor zijn overlijden nog een poging heeft gedaan om contact te krijgen met [gedaagde], maar zonder succes. De voormalig bestuurder was toen al overleden.
2.4.
Bij gebreke van enig aanknopingspunt voor het tegendeel gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat [gedaagde] op enig moment is ontbonden en dat er op dat moment of na afloop van de vereffening geen baten meer waren. Daarmee hield [gedaagde] op te bestaan. [eiseressen] hebben dus een vennootschap gedagvaard die niet meer bestaat. Dat kan niet. Een rechtspersoon die niet meer bestaat, kan ook geen partij meer zijn in een procedure. [eiseressen] moeten daarom, voor zover hun eis is gericht tegen [gedaagde], niet-ontvankelijk worden verklaard.
De inschrijving van het hypotheekrecht wordt waardeloos verklaard
2.5.
Maar [eiseressen] zijn wel aan te merken als onmiddellijk belanghebbende in de zin van artikel 3:29 lid 1 BW en op grond daarvan hebben zij een zelfstandig belang om de inschrijving van het hypotheekrecht waardeloos te (laten) verklaren als degene die de verklaring had behoren af te geven dat niet doet. De reden voor het niet afgeven van die verklaring is hiervoor niet relevant. Dus ook in deze situatie, waarin de reden is gelegen in de feitelijke onmogelijkheid van [gedaagde] om de vereiste verklaring af te geven, kunnen [eiseressen] om die verklaring vragen.
2.6.
[eiseressen] stellen in dat verband dat zij ervan overtuigd zijn dat de geldlening waarvoor het hypotheekrecht aan [gedaagde] is verstrekt inmiddels is afgelost en dat er dus geen vordering van [gedaagde] meer bestaat. Ten dele kunnen zij dit onderbouwen met kwitanties, deels omdat zij van hun vader hebben gehoord dat er is afgelost met overwerk. Voor het overige wijzen zij erop dat (de rechtsopvolger van) [gedaagde] nooit voor de vermeende vordering is opgekomen richting [eiseressen] of hun vader. Ook uit de omstandigheid dat [gedaagde] is ontbonden en is uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel kan volgens [eiseressen] worden geconcludeerd dat [gedaagde] zelf ook heeft gemeend dat er geen vordering op hun vader meer bestaat en dat het “vergeten” hypotheekrecht waardeloos was geworden. Als de lening niet afgelost zou zijn, dan is de vordering van [gedaagde] al geruime tijd geleden verjaard. Hoe dan ook, er bestaat inmiddels geen vordering meer waarvoor het hypotheekrecht als zekerheid kan dienen.
2.7.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat het hypotheekrecht van [gedaagde] teniet is gegaan en dat de inschrijving daarvan dus waardeloos is. De voorzieningenrechter verklaart de inschrijving hierna onder de beslissing dan ook waardeloos. [eiseressen] heeft daar een spoedeisend belang bij, omdat zij al een koopovereenkomst voor het onroerend goed hebben gesloten en zij er belang bij hebben dat het onroerend goed spoedig aan de kopers kan worden geleverd.
Kracht van gewijsde
2.8.
Op grond van artikel 3:29 lid 4 BW kan de verklaring van waardeloosheid die dit vonnis bevat, niet eerder worden ingeschreven dan nadat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Dit vonnis gaat pas in kracht van gewijsde als er geen rechtsmiddel meer open staat. De hoger beroepstermijn voor dit vonnis bedraagt vier weken. Een manier om dit vonnis onmiddellijk in kracht van gewijsde te laten gaan, is dat [eiseressen] afziet van haar recht op hoger beroep en berust in dit vonnis (artikel 334 Rv). [eiseressen] hebben inmiddels verklaard van hun recht op hoger beroep af te zien (zie de e-mail van 15 mei 2024 van [eiseressen]). Dat betekent dat er geen rechtsmiddel tegen dit vonnis open staat en dat het per vandaag in kracht van gewijsde gaat.
De proceskosten
2.9.
[eiseressen] worden weliswaar in het gelijk gesteld, maar een niet bestaande entiteit kan uiteraard niet in hun proceskosten worden veroordeeld. De voorzieningenrechter compenseert daarom de proceskosten, wat betekent dat iedere partij de eigen proceskosten moet betalen. Dit heeft feitelijk tot gevolg dat alleen [eiseressen] de eigen proceskosten moeten betalen, omdat [gedaagde] geen proceskosten heeft gemaakt.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
a. verklaart [eiseressen] niet-ontvankelijk in de vordering gericht tegen [gedaagde];
verklaart de hypothecaire inschrijving ten behoeve van [gedaagde] op het appartementsrecht rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de parterrewoning met verder toebehoren, plaatselijk bekend [adres], kadastraal bekend [perceel 1], uitmakende het één/zesde (1/6) aandeel in de gemeenschap bestaande uit een portiekpand met verder toebehoren, plaatselijk bekend [pand], ten tijde van de splitsing in appartementsrechten kadastraal bekend [perceel 2], groot twee are en tweeënveertig centiare, waardeloos in de zin van artikel 3:29 BW;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2024.
3349 / 1876