ECLI:NL:RBMNE:2024:7302

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
24/010451
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over het beroep op het verschoningsrecht in het kader van een Europees onderzoeksbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 november 2024 een beslissing genomen over het beroep op het verschoningsrecht van klager in het kader van een Europees onderzoeksbevel (EOB). Klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.A. Franken, heeft een klaagschrift ingediend tegen de inbeslagname van een digitaal bestand dat door de rechter-commissaris op 30 september 2023 in beslag is genomen. De rechter-commissaris heeft eerder geoordeeld dat er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die het verschoningsrecht van de beslagene nietig maken, maar heeft nog geen beslissing genomen over het verschoningsrecht van klager. De rechtbank heeft daarom besloten de behandeling van het klaagschrift aan te houden en de stukken in handen te stellen van de rechter-commissaris, zodat deze kan beslissen over het beroep van klager op zijn verschoningsrecht. De rechtbank benadrukt dat het aan de rechter-commissaris is om te beoordelen of er ook voor klager zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat zijn verschoningsrecht wijkt voor het belang van waarheidsvinding. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken en de betrokken partijen zijn op de hoogte gesteld van de verdere procedure.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
raadkamernummer: 24-010451
datum: 27 november 2024
Heropeningsbeslissing van de meervoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a juncto artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager] ,
hierna te noemen: de klager,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. A.A. Franken, advocaat te Arnhem.

1.Het beslag

Onder [beslagene] (verder ook: beslagene) is op 30 september 2023 door de rechter commissaris in strafzaken beslag gelegd op het volgende goed:
- een digitaal bestand met goednummer [goednummer] .
De beslagene heeft geen afstand gedaan van dit goed.
Klager heeft in zijn klaagschrift gesteld dat het goed valt onder zijn verschoningsrecht als Zwitserse strafrechtadvocaat en heeft verzocht dit goed aan klager (terug) te geven.
Nu het beslag is gelegd onder [beslagene] moet deze als belanghebbende worden aangemerkt in de zin van artikel 552a Sv. Beslagene is op de hoogte gebracht van het onderhavige klaagschrift en de behandeling in raadkamer. Beslagene heeft ook zelf een klaagschrift ingediend en de teruggave verzocht (onder rekestnummer 23/027563).

2.De procedure tot inbeslagneming

Het beslag is gelegd op grond van een Europees onderzoeksbevel (verder: EOB), afkomstig van de Belgische autoriteiten, in het kader van een Belgische strafrechtelijk onderzoek tegen beslagene.
Beslagene is een verschoningsgerechtigde in de zin van artikel 98 Sv.
Dit betekent dat onder beslagene zonder zijn toestemming geen documenten in beslag mogen worden genomen, tenzij na een beschikking daartoe door de rechter-commissaris in strafzaken.
Deze in beslag te nemen documenten dienen vervolgens op grond van artikel 98 lid 5 Sv beperkt te blijven tot die documenten die het voorwerp van een strafbaar feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat hiervan alleen kan worden afgeweken, wanneer sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden, die het belang van de waarheidsvinding laten prevaleren boven het verschoningsrecht. In dat geval kan de rechter-commissaris beslissen dat ook documenten in beslag worden genomen die weliswaar geen deel uitmaken van een strafbaar feit of tot het begaan daarvan hebben gediend, maar wel kunnen dienen tot waarheidsvinding ten aanzien van een strafbaar feit.
De rechter-commissaris heeft bij beslissing van 30 september 2023 geoordeeld dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden, die maken dat bij de uitvoering van het EOB ook documenten bij de beslagene in beslag kunnen worden genomen, die geen deel uitmaken van het strafbare feit waarvan beslagene wordt verdacht of tot het begaan daarvan hebben gediend, maar die wel kunnen dienen tot waarheidsvinding ten aanzien van dit strafbare feit.
Diezelfde dag heeft de rechter-commissaris in het bijzijn van de deken en waarnemend deken van de Nederlandse orde van advocaten en bijgestaan door twee digitaal specialisten die als geheimhouders in deze zaak zijn beëdigd, de woning en het kantoorpand van de beslagene doorzocht en het onder 1. genoemde goed in beslag genomen.
De rechter-commissaris heeft op 9 oktober 2023 ten aanzien van het onder 1. genoemde goed wederom bepaald dat er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden, die maken dat het verschoningsrecht moet wijken voor het belang van waarheidsvinding bij de inbeslagname. Verder heeft de rechter-commissaris door middel van deze beslissing bepaald dat de Belgische autoriteiten kennis mogen nemen van dit goed en daarvan gebruik mogen maken in het Belgische strafrechtelijk onderzoek tegen beslagene.

3.Het klaagschrift en de behandeling daarvan

Op 20 maart is namens klager een klaagschrift ingediend tegen de inbeslagname van het onder 1. genoemde goed en de voortduring daarvan.
Dit klaagschrift is door de enkelvoudige raadkamer ter zitting behandeld op 24 juni 2024.
De enkelvoudige raadkamer heeft de behandeling van het klaagschrift verwezen naar de meervoudige raadkamer, vanwege de samenhang met de behandeling van het klaagschrift van de beslagene met rekestnummer 23/027563, de complexiteit, de omvang en de te beantwoorden rechtsvragen.
De rechtbank heeft op 30 oktober 2024 beslist het beklag in meervoudige raadkamer achter gesloten deuren te behandelen. De raadkamer heeft daarbij de raadsman van klager, mr. A.A. Franken, en de officier van justitie, mr. N.T.R.M. Franken, gehoord.
Klager, hoewel daartoe geldig opgeroepen, is niet in raadkamer verschenen.
Het klaagschrift is tegelijk behandeld met dat van beslagene onder rekestnummer 23/027563.

3.De standpunten

3.1
Het standpunt van klager
De raadsman van klager heeft zich ter zitting primair op het standpunt gesteld dat het goed aan klager dient te worden teruggegeven omdat dit goed, een door klager opgesteld memorandum, geen bewijsmateriaal betreft waarop het door de Belgische autoriteiten uitgevaardigde EOB in de strafzaak tegen beslagene betrekking heeft. Het memorandum is door klager als raadsman van zijn cliënt [A] opgesteld en heeft geen betrekking op de tegen beslagene geformuleerde verdenking. Het memorandum is immers geschreven in februari 2022, ver voordat sprake was van een verdenking tegen beslagene, en het handelt niet over enige door beslagene ondernomen activiteit of gedane uitlating, aldus de raadsman.
Als subsidiair standpunt heeft de raadsman naar voren gebracht dat de zaak moet worden verwezen naar de rechter-commissaris. Klager beroept zich ten aanzien van het in beslag genomen goed immers op zijn verschoningsrecht, hetgeen een weigeringsgrond in de zin van artikel 5.4.4 Sv kan opleveren. De rechter-commissaris heeft weliswaar besloten dat er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden, die maken dat het verschoningsrecht van beslagene dient te wijken voor het belang van waarheidsvinding, maar de rechter-commissaris heeft niet besloten of het verschoningsrecht van klager ook dient te wijken voor het belang van waarheidsvinding. Dit betekent dat de zaak dient te worden verwezen naar de rechter-commissaris, zodat deze conform artikel 98 Sv alsnog ter zake kan beslissen, aldus de raadsman.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft opgemerkt dat het Openbaar Ministerie slechts marginaal kan toetsen of er uitvoering aan een EOB moet worden gegeven. De gronden van het EOB worden niet getoetst. Het Belgische strafvorderlijk belang bij de in beslag genomen goederen beschouwt het Openbaar Ministerie als een gegeven, en is niet ter beoordeling aan de raadkamer. Er kan dus geen sprake van zijn dat het klaagschrift gegrond wordt verklaard vanwege het ontbreken van strafvorderlijk belang.
Ten aanzien van het subsidiaire beroep van klager op zijn verschoningsrecht, merkt de officier van justitie op dat verwijzing naar de rechter-commissaris om hier een oordeel over te vellen overbodig is. De rechter-commissaris heeft ten aanzien van dit goed immers al besloten dat er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan het verschoningsrecht moet wijken voor het belang van waarheidsvinding, aldus de officier van justitie.

4.Beoordeling

4.1.
Het juridisch kader
Het is vaste jurisprudentie dat de raadkamer bij de beoordeling van een klaagschrift dat is gericht tegen beslag dat naar aanleiding van een EOB is gelegd, geen onderzoek kan doen naar de materiële gronden voor het uitvaardigen van dit EOB, waaronder de rechtmatigheid en de proportionaliteit van de inbeslagneming. Uitgangspunt hierbij is dat deze materiële gronden voor het uitvaardigen van het EOB in de staat die het EOB heeft uitgevaardigd, in dit geval België, kunnen worden aangevochten (vgl. artikel 14 lid 2 Richtlijn 2014/41/EU).
Het staat wel ter beoordeling aan de raadkamer of zich – gelet op artikel 5.4.4 Sv – een grond voordoet voor het weigeren van de uitvoering van het EOB. Daarnaast kan de raadkamer ook beoordelen of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB rechtmatig is toegepast. De raadkamer moet zich daarbij beperken tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen.
Verder staat in de klaagschriftprocedure ter beoordeling of de in beslag genomen goederen het bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen.
In de klaagschriftprocedure is niet de vraag aan de orde of het belang van strafvordering de voortduring van het beslag vordert. Aan het systeem van het EOB ligt immers ten grondslag dat met de uitvaardiging van een EOB het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat wordt verondersteld aanwezig te zijn (zie o.a. ECLI:NL:HR:2021:1940).
Omdat klager een verschoningsgerechtigde is in de zin van artikel 98 Sv, en zich ten aanzien van het in beslag genomen goed op zijn verschoningsrecht beroept, dient bij de behandeling van dit klaagschrift ook te worden getoetst of bij de uitvoering van het EOB de procedurele waarborgen van het verschoningsrecht zijn toegepast, zoals deze zijn vastgelegd in artikel 98 Sv en nadere jurisprudentie (zie o.a. ECLI:NL:HR:2020:1970 en ECLI:NL:HR:2024:562).
Artikel 98 lid 1 Sv bepaalt dat onder een verschoningsgerechtigde zonder zijn toestemming geen documenten in beslag mogen worden genomen, tenzij na een beschikking daartoe door de rechter-commissaris in strafzaken. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat het er hierbij niet toe doet of deze documenten zich bij de verschoningsgerechtigde zelf als beslagene bevinden of bij een ander, waardoor de verschoningsgerechtigde geen beslagene maar belanghebbende is (zie ECLI:NL:HR:2018:1960).
4.2
Het oordeel van de raadkamer
Uit het onder 4.1 weergegeven juridisch kader blijkt dat het eerst aan de rechter-commissaris is om te beslissen over het beroep op het verschoningsrecht dat door een belanghebbende verschoningsgerechtigde is gedaan ten aanzien van een in beslag genomen goed.
De raadkamer constateert dat de rechter-commissaris nog geen beslissing heeft genomen over het beroep van klager op zijn verschoningsrecht ten aanzien van het onderhavige in beslag genomen goed.
Dat de rechter-commissaris ten aanzien van dit goed al heeft geoordeeld dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen die doorbreking van het verschoningsrecht van de beslagen verschoningsgerechtigde rechtvaardigen, maakt niet dat ook sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht van klager rechtvaardigen (zie ECLI:NL:HR:2024:1290).
Dit betekent voor de onderhavige klaagschriftprocedure dat de raadkamer de behandeling van het klaagschrift dient aan te houden en de stukken in handen dient te stellen van de rechter-commissaris, zodat deze een beslissing kan nemen als bedoeld in artikel 98 Sv (zie ECLI:NL:HR:2023:1268).
De rechter-commissaris zal hierbij moeten onderzoeken of ook specifiek in relatie tot het verschoningsrecht van klager sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan dit verschoningsrecht dient te wijken voor het belang van waarheidsvinding bij inbeslagname van het onderhavige goed.
Beslissing
De raadkamer:
-
houdt de behandeling van het klaagschrift aan voor onbepaalde tijd;
-
stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank,
zodat deze een beslissing kan nemen over het beroep van klager op zijn verschoningsrecht ten aanzien van het volgende goed:
o
een digitaal bestand met goednummer [goednummer].
Deze beslissing is gegeven door
mr. A.M.M. Lemmen, voorzitter,
mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. J. Edgar, rechters,
in tegenwoordigheid van A. van der Zwan, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024.