ECLI:NL:HR:2023:1268

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
22/03629
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verschoningsrecht en verstrekking lijst geheimhouders aan het Openbaar Ministerie

In deze zaak gaat het om een beklag ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) tegen het voornemen van de rechter-commissaris om een lijst met namen van geheimhouders, opgesteld door de raadsman van de klager, te verstrekken aan de officier van justitie. De Hoge Raad behandelt de vraag welke procedure gevolgd moet worden in het geval dat een beslagene een lijst met geheimhouders heeft verstrekt aan de rechter-commissaris, terwijl de officier van justitie verzoekt om kennisneming van deze lijst. De klager, geboren in 1964, heeft een klaagschrift ingediend tegen de beslissing van de rechter-commissaris, die nog geen beschikking had gegeven op basis van artikel 98 Sv. De rechtbank had de klager niet-ontvankelijk verklaard, maar de Hoge Raad oordeelt dat dit onjuist is. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam voor een nieuwe behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van het verschoningsrecht en de procedurele waarborgen die daarbij in acht moeten worden genomen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/03629 Br
Datum19 september 2023
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 21 april 2022, nummer RK 22/1852, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
geboren op [geboortedatum] 1964,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze hebben R. de Bree en Y.E.A. Buruma, beiden advocaat te ’s–Gravenhage, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in zijn cassatieberoep.

2.De beschikking van de rechtbank

De beschikking van de rechtbank houdt onder meer in:
“1. Procesgang
1.1
Op 4 januari 2022 is namens klager door diens raadsman mr. R. de Bree een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) ingediend ‘Klaagschrift tegen inbeslagneming ex artikel 552a Sv (inzake verschoningsrecht)’.
1.2
Aan het (beknopte) raadkamerdossier kan het navolgende worden ontleend.
1.3
Op 5 november 2020 heeft in de woning van klager een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden onder leiding van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken te Amsterdam onder Lurisnummer [001] en onderzoekscode 68452. Daarbij zijn verschillende voorwerpen, waaronder een groot aantal hardcopy documenten en enkele gegevensdragers, in beslag genomen. Klager is blijkens mededeling ter zitting vooralsnog niet als verdachte aangemerkt.
1.4
Namens klager is op 20 november 2020 een klaagschrift (raadkamernummer 20/5496) ingediend dat ziet op, samengevat, de reikwijdte van de inbeslagname en het voortduren van het beslag van een aantal voorwerpen. Dat klaagschrift is (nog) niet ter zitting behandeld en maakt geen deel uit van de onderhavige beklagzaak.
1.5
Op 26 november 2020 heeft, los van voornoemd klaagschrift, een overleg plaatsgevonden tussen de advocaat van klager, de officier van justitie en de rechter-commissaris. Van dit overleg is een verslag gemaakt ‘Verslag overleg inzake onderzoek Jetsetter d.d. 26 november 2020’ dat op 9 december 2020 aan partijen is verstrekt. In dit verslag is de stand van zaken aangaande de afhandeling van het beslag beschreven en daarin is onder meer melding gemaakt van de lijst van (namen van) geheimhouders zoals deze door de raadsman van klager aan de rechter-commissaris ter beschikking is gesteld.
Genoemd verslag bevat onder of me de volgende passage (nr. 2 van genoemd verslag).
“Mr. De Bree heeft de rechter-commissaris verzocht om de lijst van geheimhouders niet aan de officier door te geven. Mr. De Bree stelt zich op het standpunt dat ook de namen van de geheimhouders al onder het verschoningsrecht vallen. De officier van justitie is van mening dat dit niet het geval is en wil wel inzage in de lijst om te weten waarop wordt gefilterd. Verder licht zij toe dat de VS voornemens is een beroep te doen op de zogenoemde “fraud-exception” om zo opheffing van het verschoningsrecht te verkrijgen.”
“De rechter-commissaris zal de lijst met namen niet doorsturen aan de officier van justitie, nu niet ondenkbaar is dat het verschoningsrecht in het geding kan zijn, terwijl er geen gronden zijn om de lijst (toevoeging rechtbank: hierna: de lijst) wel te verstrekken.”
Voorts zijn afspraken gemaakt over het vervolg van de procedure, onder meer over de activiteiten van de geheimhouder medewerker van de FIOD, de resultaten van de filtering op mogelijke geheimhouders en de bewaring van de bestanden na filtering.
1.6
Vervolgens heeft de officier van justitie zich bij brief van 14 december 2020 tot de rechter-commissaris gewend en zich verzet tegen de beslissing en de onderbouwing daarvan van de rechter-commissaris omtrent de lijst. Samengevat en onder meer, is aangevoerd dat de officier van justitie de mogelijkheid tot controle van die lijst wordt ontnomen of deze lijst ook alleen namen bevat van geheimhouders met wie klager een cliënt-relatie had, dan wel Nederlandse of buitenlandse belastingadviseurs, of namen van geheimhouders waarmee klager geen cliënt-relatie heeft. Voor zover op de lijst namen zouden staan van personen die in het buitenland (met name de VS) werkzaam zijn, zou de officier van justitie deze willen voorleggen aan de Amerikaanse autoriteiten met het verzoek of ze daar onder het ‘legal privilege’ vallen. Daarnaast is aangevoerd dat bepaalde checks door de rechter-commissaris kunnen worden gedaan. Andere checks zijn afhankelijk van onderzoeksinformatie, waarbij niet kan worden aangenomen dat de rechter-commissaris over al deze informatie beschikt.
1.7
Tussen de rechter-commissaris, de officier van justitie en de raadsman is vervolgens gecorrespondeerd. Bij mail van de rechter-commissaris van 16 december 2020 is het volgende meegedeeld aan de officier van justitie: “(..) Ik zie na eerste lezing van het arrest (rechtbank: van 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1970) vooralsnog geen reden om tot wijziging van het besprokene te komen. Ik geef de officier echter de gelegenheid om uiterlijk 8 januari a.s. een voorstel te doen, waarna ik de raadsman in de gelegenheid stel om daarop te reageren.”
1.8
Vervolgens heeft de officier van justitie zich bij brief van 8 januari 2021 tot de rechter-commissaris gewend waarbij (samengevat) onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 15 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1970) is betoogd dat deze uitspraak van invloed is op de te volgen procedure wanneer door een beslagene wordt aangegeven dat er zich mogelijk verschoningsgerechtigde communicatie bevindt in inbeslaggenomen papieren stukken en vastgelegde gegevensbestanden. Daarbij is gewezen op rechtsoverweging 4.6.1. van het arrest en is een voorstel gedaan tot wijziging van de (besproken) procedure.
1.9
De raadsman heeft – desgevraagd – bij brief van 20 januari 2021 gereageerd op het schrijven van de officier van justitie en heeft gewezen op de onderdelen 4.7 – 4.11 van de bij het arrest behorende conclusie van de Advocaat-Generaal (ECLL:NL:PHR:2020:1186) en zich op het standpunt gesteld dat de (op 26 november 2020) gemaakte afspraken in lijn zijn met die conclusie. Daarnaast is betoogd dat de door de officier van justitie aangehaalde rechtsoverweging op een ander vraagstuk ziet.
1.1
Vervolgens heeft correspondentie plaatsgevonden tussen de rechter-commissaris, de officier van justitie en de raadsman. Bij mailbericht van 23 maart 2021 van de rechter-commissaris is onder meer het volgende meegedeeld: “Ik begrijp dat de officier zich afvraagt of de lijst wel namen bevat van degenen die geacht worden tot de kring te behoren met wie er vertrouwelijke informatie heeft plaatsgevonden. Alvorens op namen te selecteren toets ik op voorhand of de opgegeven namen verschoningsgerechtigden betreffen en indien dit niet het geval is, verzoek ik mr. De Bree nader te onderbouwen waarom degenen die niet als advocaat of notaris zijn geregistreerd zich op hun verschoningsrecht kunnen beroepen.” Het raadkamerdossier bevat geen reactie van de raadsman.
1.11
De officier van justitie heeft bij mailbericht van 8 april 2021 de rechter-commissaris verzocht haar eerdere beslissing te herzien gelet op het meergenoemde arrest van 15 december 2020 “(..) nu de HR zelf heeft aangegeven dat de klager een dergelijke lijst dient te verstrekken aan het OM teneinde het OM een kennisgeving te laten versturen aan de verschoningsgerechtigde op deze lijst. Bovendien hebben de Amerikaanse autoriteiten aangegeven dat ten aanzien van een aantal verschoningsgerechtigden wat hun betreft de zgn. crime-fraud exception opgeld doet. Door de lijst geheim te houden voor het OM ontneemt u het OM de mogelijkheid om deel te nemen aan de discussie of bepaalde correspondentie valt onder de uitzondering van corpora en instrumenta.”
1.12
Bij email bericht van 7 oktober 2021 van de rechter-commissaris is aan de officier van justitie en de raadsman naast een beschrijving en planning van de filtering op de opgegeven verschoningsgerechtigden (onder meer) het volgende meegedeeld:
“Op 8 april 2021 heeft de officier van justitie mij verzocht de eerdere beslissing om de namen van de door mr. De Bree opgegeven verschoningsgerechtigden wel aan haar bekend te maken, mede onder verwijzing naar het arrest van 15 december 2020. Ik zie in dit onderbouwde verzoek van de officier van justitie aanleiding om aan mr. De Bree te verzoeken om concreet en specifiek te onderbouwen waarom het verschoningsrecht voor wat betreft de lijst met namen in het geding is. (..) Graag ontvang ik uw eventuele opmerkingen en reacties uiterlijk 15 oktober as zodat ik daar dan een beslissing op kan nemen, waarna de procedure kan voortgaan.”
1.13
De raadsman heeft bij brief van 27 oktober 2021 gereageerd op het schrijven van 7 oktober 2021 en een algemene beschouwing gegeven over het belang van het verschoningsrecht. De raadsman heeft voorts gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 10 april 2018 (ECLI:NL:HR:2018:553) Met de bekendmaking aan de officier van justitie van de namen van de verschoningsgerechtigden kan het bestaan van een voormalig, huidige of zelfs toekomstige relatie met de cliënt, alsmede – gelet op de specialisatie van de verschoningsgerechtigden – de aard van de relatie, in beeld worden gebracht hetgeen een schending van het verschoningsrecht zou bewerkstelligen. Voorts is de stelling omtrent het ontbreken van de relevantie van het meergenoemde arrest van 15 december 2020 onderstreept en de door de officier van justitie aangehaalde beperking ex artikel 98 lid 5 Sv weersproken.
1.14
Vervolgens hebben zowel de officier van justitie bij brief van 9 november 2021 en de raadsman bij brief van 16 december 2021, onder handhaving van hun eerdere standpunten nog een nadere reactie aan de rechter-commissaris gezonden.
1.15
Bij mailbericht van 22 december 2021 (onderwerp: Inz Jetsetter: filterproces [klager] ) heeft de rechter-commissaris aan de officier van justitie en de raadsman het volgende meegedeeld:
“(..) Met voortschrijdend inzicht zie ik wel grond om de lijst aan de officier van justitie te verstrekken. Op grond van de namen zal de officier van justitie al dan niet een verzoek doen om met betrekking tot (een deel van de) gefilterde geheimhoudersstukken de procedure ex 98 Sv te doorlopen. Dat is een praktisch belang met betrekking tot de voortgang van de procedure.
Daarom dient een standpunt te worden ingenomen omtrent de vraag of het verschoningsrecht van toepassing is op de namen van de geheimhouders. Dat heb ik wat mij betreft met bovengenoemde zinssnede in het verslag van de bijeenkomst van 26 november 2020 nog niet concreet beoogd, mede gezien het feit dat ik nog geen grond zag om de lijst met namen wel te verstrekken. (..) Voor de stellingname dat de namen van geheimhouders onder het verschoningsrecht vallen, zie ik onvoldoende aanknopingspunten in wet en jurisprudentie. Kortweg omdat het verschoningsrecht ziet op mededelingen aan of door de verschoningsgerechtigde (bijvoorbeeld: ECLI:NL:HR:2011:BP6016). Nu met het verstrekken van de lijst met namen geen inbreuk wordt gemaakt op het verschoningsrecht, zal ik deze om bovenvermelde redenen (..) aan de officier van justitie toesturen. (..).”
2. Beklag
In het klaagschrift is namens de beslagene (samengevat) aangevoerd dat de lijst met namen van de geheimhouders onder het verschoningsrecht valt en niet mag worden gedeeld met de officier van justitie.
Verzocht is te bepalen:
a. Te oordelen dat de lijst met namen van verschoningsgerechtigden onder het verschoningsrecht valt;
b. De rechter-commissaris te gelasten de lijst met namen van verschoningsgerechtigden niet te delen met het openbaar ministerie;
c. Hem op te roepen teneinde het klaagschrift in raadkamer nader te kunnen toelichten althans over dit klaagschrift nader te kunnen worden gehoord.
Ter zitting is verzocht - op de daartoe aangevoerde gronden die in grote lijnen overeenkomen met hetgeen hiervoor is weergegeven - :
(...)
e. Te bepalen dat de rechter-commissaris waarborgen zal opstellen die ertoe strekken dat het verschoningsrecht niet in het gedrang komt en zodoende (in elk geval) de namen van de betrokken verschoningsgerechtigden niet zal (laten) delen met het openbaar ministerie.
(...)
4. Oordeel van de rechtbank
(...)
4.2
Ontvankelijkheid van klager
Niet in geschil is dat bij gelegenheid van de doorzoeking in de woning van klager op 5 november 2020 voorwerpen in beslag zijn genomen waaronder hardcopy documenten en gegevensdragers en dat klager eigenaar van deze voorwerpen is.
Vervolgens is aan de orde of klager belanghebbende is. Belanghebbenden bij een klacht tegen de inbeslagneming zijn al degenen (natuurlijke of rechtspersonen) die op grond van artikel 116 Sv een recht op teruggave van het voorwerp aan hen kunnen claimen, in de eerste plaats degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen (artikel 116, eerste lid Sv). De rechtbank overweegt, dat nu de namen op de lijst wel deel uitmaken van de stukken die bij klager in beslag zijn genomen, hij, volgens vaste rechtspraak, als belanghebbende in de zin van artikel 552a Sv dient te worden aangemerkt. Klager kan daarom in zoverre worden ontvangen in zijn beklag.
Het voorwerp van onderhavig beklag is de beslissing van de rechter-commissaris onder randnummer 1.15 zoals hiervoor weergegeven. Opgemerkt kan worden dat in de correspondentie tussen partijen de rechter-commissaris zowel gebruik maakt van de term beslissing als van standpunt. De rechtbank zal verder de term beslissing hanteren nu dat ook de door de rechter-commissaris aldaar gebruikte term is. De vraag is hoe deze beslissing moet worden geduid.
Niet in geschil is dat de beslissing van de rechter-commissaris niet is neergelegd in een beschikking ex artikel 98 lid 1 Sv maar in een aan partijen toegezonden mailbericht met als onderwerp: “Inz Jetsetter: filterproces [klager] ” in het kader van de wisseling van standpunten tussen partijen over de procedure in het door de rechter-commissaris gecontroleerde filterproces en de voortgang daarvan.
In een dergelijk proces is het ingevolge artikel 98 lid 1 Sv (uiteindelijk) aan de rechter-commissaris om te beslissen over een beroep op het verschoningsrecht ten aanzien van stukken dan wel gegevens die zijn opgeslagen op gegevensdragers. Inherent aan dat proces is dat de rechter-commissaris voorafgaande (deel-) beslissingen neemt gedurende dat proces. Evident is dat gedurende dat proces niet steeds sprake zal (kunnen) zijn van consensus tussen de officier van justitie en de raadsman. Hetgeen is beschreven in de randnummers 1.6 (overleg van 26 november 2020) tot en met 1.15 getuigt van dat voor partijen transparante proces en de (deel-)beslissingen die in dat kader zijn genomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de beslissing in het mailbericht van 22 december 2021 van de rechter-commissaris niet aan te merken als een beschikking in de zin van artikel 98 lid 1 Sv, waartegen ex artikel 98 lid 4 Sv de mogelijkheid van beklag openstaat.
Voor zover namens klager is beoogd te stellen dat (de mededeling van) de beslissing materieel moet worden aangemerkt als een beschikking en hij in zoverre ontvankelijk is in zijn beklag, wordt dat standpunt door de rechtbank verworpen. Door de rechter-commissaris is, zoals reeds hiervoor is overwogen, niet beoogd een dergelijke beschikking af te geven nu deze overduidelijk ziet op de procedure, terwijl evenmin aannemelijk is geworden dat deze beslissing leidt tot onomkeerbare gevolgen voor het verschoningsrecht dan wel het afgeleide verschoningsrecht.
4.3
Het klaagschrift zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.”

3.Wettelijk kader

De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang:
- artikel 98 leden 1 tot en met 4 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv):
“1. Bij personen met bevoegdheid tot verschooning, als bedoeld bij de artikelen 218 en 218a, worden, tenzij met hunne toestemming, niet in beslag genomen brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt. De rechter-commissaris is bevoegd ter zake te beslissen.
2. Indien de persoon met bevoegdheid tot verschoning bezwaar maakt tegen de inbeslagneming van brieven of andere geschriften omdat zijn plicht tot geheimhouding zich daartoe uitstrekt, wordt niet tot kennisneming overgegaan dan nadat de rechter-commissaris daarover heeft bepaald.
3. De rechter-commissaris die beslist dat inbeslagneming is toegestaan, deelt de persoon met bevoegdheid tot verschoning mede dat tegen zijn beslissing beklag open staat bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd en tevens dat niet tot kennisneming wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag is beslist.
4. Tegen de beschikking van de rechter-commissaris kan de persoon met bevoegdheid tot verschoning binnen veertien dagen na de betekening daarvan een klaagschrift indienen bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd. Artikel 552a is van toepassing.”
- artikel 552a lid 1 Sv:
“De belanghebbenden kunnen zich schriftelijk beklagen over inbeslagneming, over het gebruik van in beslag genomen voorwerpen, over het uitblijven van een last tot teruggave, over het al dan niet toepassen van de in artikel 116, vierde lid, neergelegde bevoegdheid, over de vordering van gegevens, over het bevel toegang te verschaffen tot een geautomatiseerd werk of delen daarvan, tot een gegevensdrager of tot versleutelde gegevens dan wel kennis omtrent de beveiliging daarvan ter beschikking te stellen, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, vastgelegd tijdens een doorzoeking of op vordering verstrekt, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel van een geautomatiseerd werk en vastgelegd bij een onderzoek in zodanig werk, over de kennisneming of het gebruik van gegevens als bedoeld in de artikelen 100, 101 en 114, over de vordering gegevens te bewaren en beschikbaar te houden, alsmede over de ontoegankelijkmaking van gegevens, aangetroffen in een geautomatiseerd werk, bedoeld in de artikelen 125o en 126cc, vijfde lid, de opheffing van de desbetreffende maatregelen of het uitblijven van een last tot zodanige opheffing. De belanghebbenden kunnen zich voorts schriftelijk beklagen over een bevel tot het ontoegankelijk maken van gegevens, bedoeld in artikel 125p. Over het beklag, bedoeld in de vorige volzin, beslist het gerecht zo spoedig mogelijk.”

4.Waar het in deze zaak om gaat

De conclusie van de advocaat-generaal houdt onder 2.2. en 2.3 het volgende in over de achtergrond van deze zaak:
“In het kader van een rechtshulpverzoek van de Verenigde Staten heeft op 5 november 2020 in de woning van de (niet als een verdachte aangemerkte) klager een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden. Tijdens de doorzoeking zijn onder meer een groot aantal hardcopy documenten en enkele gegevensdragers in beslag genomen. Het in beslag genomen materiaal is overgebracht naar het kabinet van de rechter-commissaris, zodat de rechter-commissaris in de gelegenheid is onderzoek aan de gegevens te verrichten en daarna een beslissing te nemen over de vraag of zich tussen het beslag gegevens bevinden die onder het verschoningsrecht vallen (art. 98 Sv).
(...) Op 17 november 2020 heeft de advocaat van de klager een lijst met namen van geheimhouders aan de rechter-commissaris gestuurd om een schifting mogelijk te maken tussen gegevens die wel of niet onder het verschoningsrecht vallen. Tijdens een overleg van 26 november 2020 tussen de advocaat, de officier van justitie en de rechter-commissaris zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop gegevens die onder het verschoningsrecht vallen uit het beslag kunnen worden gefilterd. Uit het verslag van de bespreking volgt onder meer dat de officier van justitie inzage wilde in de lijst met namen van geheimhouders en dat de advocaat van de klager daar bezwaar tegen had.”

5.Aan de beoordeling van het cassatiemiddel voorafgaande beschouwing

5.1
In deze beschikking is de vraag aan de orde welke procedure moet worden gevolgd in het bijzondere geval dat (i) de beslagene ten behoeve van de selectie van de stukken of gegevens die volgens hem onder het verschoningsrecht van geheimhouders vallen, een lijst met geheimhouders heeft verstrekt aan de rechter-commissaris, (ii) de zaaksofficier van justitie gemotiveerd verzoekt om kennisneming van (de vermelding van één of meer namen op) deze lijst en (iii) de beslagene tijdig, binnen een eventueel door de rechter-commissaris gestelde termijn, zich er gemotiveerd tegen verzet dat de officier van justitie een afschrift ontvangt van deze als zodanig niet in beslag genomen lijst dan wel anderszins kennisneemt van de namen/gegevens van de op deze lijst vermelde geheimhouders, op de grond dat daardoor stukken en/of gegevens die onder het verschoningsrecht vallen, bekend worden aan één of meer met opsporing en/of vervolging belaste functionarissen en op een andere wijze (kunnen) worden gebruikt dan ten behoeve van de hiervoor genoemde selectie.
Daarbij merkt de Hoge Raad op dat deze beschikking geen betrekking heeft op de kennisneming van de vermelding van namen op de lijst met geheimhouders door functionarissen die door de rechter-commissaris worden betrokken bij de voorbereiding en uitvoering van het door hem te verrichten onderzoek, zoals hierna bedoeld onder 5.2.2 en 5.2.3. Daar waar in het navolgende (kortheidshalve) wordt gesproken van de kennisneming van de vermelding van namen op de lijst met geheimhouders, wordt gedoeld op de kennisname van één of meer namen dan wel van andere gegevens over de geheimhouders die op die lijst zijn vermeld.
Achtergrond van de rechtsvraag
5.2.1
De onder 5.1 bedoelde vraag kan aan de orde zijn bij de inbeslagname van (digitale) stukken en gegevens. In dat verband gelden de volgende uitgangspunten. In gevallen waarin de inbeslagneming betrekking heeft op een grote hoeveelheid (digitale) stukken of gegevens en waarbij volgens de beslagene bepaalde stukken of gegevens onder het verschoningsrecht van geheimhouders vallen, ligt het doorgaans in de rede dat onder leiding van de rechter-commissaris een selectie wordt gemaakt tussen stukken of gegevens die wel en die niet onder het verschoningsrecht kunnen vallen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van een – al dan niet door de beslagene te verstrekken – lijst met zoektermen die betrekking hebben op het deel van het materiaal waarover het verschoningsrecht zich mogelijk uitstrekt, zoals namen en e-mailadressen of termen die specifiek kunnen duiden op het voorwerp van het ingeroepen verschoningsrecht (vgl. HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1048).
De rechter-commissaris vervult een centrale rol in gevallen waarin zo’n selectie plaatsvindt. De selectie strekt er immers toe de beoordeling door de rechter-commissaris of het beslag op de stukken of gegevens kan worden toegestaan te vergemakkelijken. Bij de beoordeling of het beslag kan worden toegestaan mag, voor zover dat noodzakelijk is, door de rechter-commissaris worden kennisgenomen van de betreffende stukken of gegevens.
5.2.2
Als de rechter-commissaris – bijvoorbeeld in verband met de aard of de omvang van de inbeslaggenomen stukken of gegevens – niet in staat is zelf dat onderzoek te verrichten, zal hij het daarheen moeten leiden dat het onderzoek wordt verricht door zodanige functionarissen en op zodanige wijze dat is gewaarborgd dat het verschoningsrecht niet in het gedrang komt (vgl. HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3714, rechtsoverweging 3.5.3).
5.2.3
Deze beschikking ziet op gevallen waarin een beslagene ten behoeve van de hiervoor bedoelde selectie aan de rechter-commissaris een lijst met geheimhouders heeft verstrekt en zich de bijzondere omstandigheden voordoen die beschreven zijn onder 5.1 naar aanleiding van een verzoek van de officier van justitie tot kennisneming van de vermelding van namen op de lijst. Met betrekking tot deze lijst merkt de Hoge Raad daarbij op dat het vrij staat aan de rechter-commissaris om nadere eisen te stellen aan de informatie die de lijst moet bevatten, waaronder het (e-mail)adres van de geheimhouders, een aanduiding van de (voorgenomen) hulpverleningsrelatie en de vermelding van bij die relatie betrokken (rechts)personen.
De te volgen procedure met betrekking tot de lijst met geheimhouders
5.3.1
Stukken en gegevens waaruit het bestaan van een (toekomstige) hulpverleningsrelatie valt af te leiden, kunnen onder omstandigheden onder het verschoningrecht van een geheimhouder vallen (vgl. Hoge Raad 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:553, rechtsoverweging 3.6). In het onder 5.1 bedoelde geval geldt dit ook als de betreffende lijst is opgesteld door een beslagene die zelf niet een verschoningsgerechtigde is.
Daarbij is van belang dat ook ten aanzien van de lijst met geheimhouders het uitgangspunt geldt dat het verschoningsrecht in zoverre niet absoluut is dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt – ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de verschoningsgerechtigde als zodanig is toevertrouwd – moet prevaleren boven de eerbiediging van het verschoningsrecht (vgl. HR 1 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9066).
5.3.2
Mede in het licht van wat onder 5.3.1 is overwogen, en gelet op het onder 5.1 genoemde doel waartoe de betreffende lijst dient, ligt het in het algemeen niet in de rede dat de rechter-commissaris de lijst met geheimhouders verstrekt aan een functionaris die niet door de rechter-commissaris is betrokken bij het door hem te verrichten onderzoek, of de namen van de op die lijst vermelde geheimhouders aan die functionaris bekend maakt. In bijzondere gevallen kan dit anders zijn, bijvoorbeeld als de officier van justitie gemotiveerd verzoekt om kennisneming van de vermelding van namen op de lijst op de grond dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die deze verstrekking rechtvaardigen.
De rechter-commissaris moet, voor zover hij de kennisneming door de officier van justitie van de vermelding van namen op de lijst met geheimhouders wil toestaan, een beslissing nemen overeenkomstig artikel 98 Sv. Dat betekent dat de rechter-commissaris, voordat hij deze beslissing neemt, die geheimhouders in de gelegenheid moet stellen om zich uit te laten over hun verschoningsrecht met betrekking tot hun vermelding op die lijst en het verstrekken van de lijst dan wel het ter kennis brengen van de op die lijst vermelde namen aan de officier van justitie.
5.3.3
Als de (door de rechter-commissaris benaderde) verschoningsgerechtigde zich op het standpunt stelt dat kennisneming van zijn vermelding op de lijst met geheimhouders zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, moet dit standpunt door de organen van politie en justitie worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.
Het oordeel of dit laatste het geval is, komt in eerste instantie toe aan de rechter-commissaris, bij voorkeur na overleg met een gezaghebbend vertegenwoordiger van de beroepsgroep van de verschoningsgerechtigde (zoals de plaatselijk deken van de Orde van Advocaten of de Ringvoorzitter). Het is ook de rechter-commissaris die in eerste instantie beoordeelt of zich de situatie voordoet als in 5.3.1 bedoeld waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt moet prevaleren boven de eerbiediging van het verschoningsrecht.
5.3.4
In het bijzondere geval dat de rechter-commissaris beslist dat de kennisneming door de officier van justitie van de vermelding van de verschoningsgerechtigde op de lijst met geheimhouders is toegestaan, moet gehandeld worden zoals in artikel 98 lid 3 Sv is bepaald. De beschikking van de rechter-commissaris zal aan de betrokken verschoningsgerechtigde moeten worden betekend, onder mededeling dat deze binnen veertien dagen tegen deze beschikking een klaagschrift kan indienen bij een in die mededeling aangeduid gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd en tevens dat niet tot de betreffende kennisneming van zijn vermelding op de lijst met geheimhouders wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag van de verschoningsgerechtigde is beslist.
5.3.5
Van het handelen zoals in artikel 98 lid 3 Sv is bepaald, kan echter worden afgezien als en voor zover, ondanks de daartoe verrichte nodige inspanningen – mede in verband met het belang van de voortgang van het opsporingsonderzoek en het daarmee samenhangende recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn – het redelijkerwijs niet mogelijk is gebleken alle (eventuele) verschoningsgerechtigden in staat te stellen zich uit te laten over hun verschoningsrecht met betrekking tot hun vermelding op de lijst met geheimhouders.
Beklag tegen kennisneming door officier van justitie van de vermelding van namen op de lijst met geheimhouders
5.4.1
Gelet op de nauwe samenhang tussen de (inbeslaggenomen) stukken of gegevens die volgens de beslagene onder het verschoningsrecht van geheimhouders vallen en de door de beslagene verstrekte lijst met geheimhouders, brengt redelijke wetstoepassing mee dat de beslagene in het onder 5.1 omschreven geval met een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a lid 1 Sv kan opkomen tegen (het voornemen van de rechter-commissaris om over te gaan tot) het ter kennis brengen van de op die lijst vermelde namen aan de officier van justitie. Dat beklag, dat - gelet op het belang van een spoedige afronding van het onderzoek - moet worden ingesteld binnen veertien dagen nadat de beslagene bekend is geraakt met het betreffende voornemen van de rechter-commissaris, richt zich dan tegen de (voorgenomen) kennisneming door de officier van justitie van de vermelding van namen op de lijst met geheimhouders. Totdat onherroepelijk op dit beklag is beslist, wordt niet overgegaan tot het verstrekken van die lijst of het ter kennis brengen van de op die lijst vermelde namen aan de officier van justitie. De Hoge Raad merkt op dat dit beklag moet worden onderscheiden van het beklag dat strekt tot beëindiging van het beslag. De omstandigheid dat nog niet onherroepelijk is beslist op dit laatstgenoemde beklag, staat dan ook niet in de weg aan een beklag dat zich in het onder 5.1 bedoelde geval richt tegen de (voorgenomen) kennisneming door de officier van justitie van de vermelding van namen op de lijst met geheimhouders.
5.4.2
De situatie kan zich voordoen dat de rechter-commissaris nog geen (definitieve) beslissing als bedoeld in 5.3.2 over kennisneming door de officier van justitie van namen op de lijst met geheimhouders heeft genomen, op het moment dat de rechtbank het klaagschrift als bedoeld in 5.4.1 behandelt. In dat geval moet de rechtbank de behandeling van dit klaagschrift aanhouden en de zaak in handen van de rechter-commissaris stellen om een beschikking te geven als bedoeld in artikel 98 Sv, overeenkomstig de onder 5.3.2 tot en met 5.3.5 aangeduide procedure, met betrekking tot kennisneming door de officier van justitie van de vermelding van namen op de lijst met geheimhouders.
5.4.3
Gelet op het vorenstaande kan zich, in het bijzondere geval dat de rechter-commissaris beslist dat de kennisneming door de officier van justitie van de vermelding van de verschoningsgerechtigde op de lijst met geheimhouders is toegestaan, de situatie voordoen dat in twee procedures de vraag aan de orde is of het verschoningsrecht zich verzet tegen de (voorgenomen) kennisneming door de officier van justitie van de lijst met geheimhouders. Namelijk in de onder 5.4.1 bedoelde beklagprocedure en in de onder 5.3.4 aangeduide procedure, die plaatsvindt als de verschoningsgerechtigde een klaagschrift indient tegen de beschikking van de rechter-commissaris inzake de kennisneming door de officier van justitie van zijn vermelding op de lijst met geheimhouders. In die situatie is het volgende van belang.
In de beklagprocedure van de beslagene die niet de verschoningsgerechtigde is, moet het oordeel in de beklagprocedure van de verschoningsgerechtigde, als dat onherroepelijk is geworden, tot uitgangspunt worden genomen. Als in die laatste procedure onherroepelijk is beslist dat kennisneming door de officier van justitie van de vermelding van de verschoningsgerechtigde op de lijst met geheimhouders in strijd is met het verschoningsrecht, is het klaagschrift van de beslagene in zoverre gegrond en is kennisneming van die vermelding niet toegestaan.
In het geval dat het beroep van de verschoningsgerechtigde op zijn verschoningsrecht met betrekking tot zijn vermelding op de lijst met geheimhouders ongegrond wordt verklaard, moet de beslagene niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klaagschrift voor zover het de klachten over het verschoningsrecht betreft.
Als de verschoningsgerechtigde geen klaagschrift indient tegen de beslissing van de rechter-commissaris dat kennisneming door de officier van justitie van zijn vermelding op de lijst met geheimhouders is toegestaan, moet het ervoor worden gehouden dat door de verschoningsgerechtigde geen beroep wordt gedaan op zijn verschoningsrecht met betrekking tot zijn vermelding op de lijst met geheimhouders. Ook in dat geval moet de beslagene niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klaagschrift voor zover het de klachten over het verschoningsrecht betreft. In deze gevallen geldt dat, zodra vaststaat dat een beroep op het verschoningsrecht niet is gedaan of (definitief)niet opgaat, van de vermelding van de verschoningsgerechtigde op de lijst met geheimhouders kan worden kennisgenomen door de officier van justitie.
In het geval dat de beslagene in zijn klaagschrift ook andere klachten heeft opgeworpen dan die over het verschoningsrecht in verband met de kennisneming door de officier van justitie van de vermelding van namen op de lijst, zal over de gegrondheid daarvan nog moeten worden beslist in de beklagprocedure van de beslagene.

6.Beoordeling van het cassatiemiddel

6.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de rechtbank de klager ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn beklag. Het voert daartoe aan dat de beslissing van de rechter-commissaris in het e-mailbericht van 22 december 2021 is aan te merken als een beschikking waartegen voor de klager een beklag zoals bedoeld in artikel 552a Sv openstaat.
6.2
Blijkens de vaststellingen van de rechtbank, zoals hiervoor weergegeven onder 2, heeft de klager een klaagschrift “ex artikel 552a Sv (inzake verschoningsrecht)” ingediend, waarin hij opkomt tegen het voornemen van de rechter-commissaris om over te gaan tot het verstrekken van de door de (raadsman van de) klager opgestelde lijst met namen van geheimhouders aan de officier van justitie. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de rechter-commissaris nog niet een beslissing als bedoeld in artikel 98 Sv heeft gegeven. Gelet hierop had de rechtbank – in het licht van wat hiervoor is overwogen onder 5.2 tot en met 5.3 – de behandeling van het klaagschrift moeten aanhouden en de stukken in handen van de rechter-commissaris moeten stellen om, na het doorlopen van de procedure zoals bedoeld onder 5.3.2, alsnog een beschikking zoals bedoeld in artikel 98 Sv te geven. Het oordeel van de rechtbank dat de klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beklag omdat de rechter-commissaris nog niet een beschikking als bedoeld in artikel 98 Sv heeft gegeven, is onjuist.
6.3
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

7.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien, M. Kuijer, C. Caminada en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 september 2023.