ECLI:NL:RBMNE:2024:7209

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
UTR 23/5515
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Algemene uitgangspunten wegingsfactor proceskosten en dialoog met hogerberoepsrechter

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 24 december 2024, staat de WOZ-waarde van een woning centraal, maar het geschil betreft nu enkel de vergoeding van proceskosten. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde A. Oosters, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 584.000,-, die door de heffingsambtenaar was gehandhaafd. Eiser heeft beroep ingesteld, maar de heffingsambtenaar heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de waarde verlaagd moet worden naar € 547.000,-. De rechtbank heeft de zitting op 10 december 2024 gehouden, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig was, maar de heffingsambtenaar zich had afgemeld. Tijdens de zitting heeft de rechtbank de gemachtigde geïnformeerd over de wegingsfactoruitspraak van 2023, die leidde tot klachten over de onpartijdigheid van de rechters. De rechtbank heeft de WOZ-waarde vastgesteld op € 547.000,- en het beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft ook de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 1.755,52, waarbij de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden. De rechtbank heeft benadrukt dat de wegingsfactor geen onderdeel van het geschil is, maar dat deze wel een rol speelt bij de beslissing over proceskosten. De rechtbank betreurt de vernietiging van eerdere uitspraken door het gerechtshof zonder motivering en heeft de wens geuit om tot een rechtvaardige en uniforme toepassing van de wegingsfactor te komen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5515

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: A. Oosters)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder.

Inleiding

Deze zaak is gestart met een geschil over de WOZ-waarde van eisers woning aan de [adres] in [woonplaats] , maar gaat nu alleen nog over de vergoeding van zijn proceskosten.
Met de beschikking van 24 februari 2023 heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waarde vastgesteld op € 584.000,-. Daartegen heeft eiser – via zijn gemachtigde en onderbouwd met een taxatierapport – bezwaar gemaakt. Met de uitspraak op bezwaar van 6 oktober 2023 heeft de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde gehandhaafd. Daartegen heeft eiser – via zijn gemachtigde en onderbouwd met een taxatierapport – beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend en heeft daarin het standpunt ingenomen dat eiser gelijk heeft en dat de waarde moet worden verlaagd naar € 547.000,-. Daarna is een zitting via een beeldverbinding gepland.
De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser later gevraagd of – gelet op het resterende geschil – van de al geplande zitting kan worden afgezien, dan wel of hij het beroep wil intrekken onder een gelijktijdig verzoek om een proceskostenveroordeling. De gemachtigde van eiser heeft laten weten dat hij wil dat de zitting doorgaat.
De rechtbank heeft bepaald dat de geplande zitting niet via een beeldverbinding plaats zal vinden, maar in het gerechtsgebouw. De zitting was op 10 december 2024. Eiser was niet aanwezig, maar zijn gemachtigde wel. De heffingsambtenaar heeft zich afgemeld.

Overwegingen over zaakstoedeling, wraking en verschoning

De wegingsfactoruitspraak uit 2023
1. De rechter aan wie deze zaak is toegewezen, maakte deel uit van de meervoudige kamer die de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2023 (ECLI:NL:RBMNE:2023:4481) heeft gedaan.
2. Met die uitspraak van 4 september 2023 heeft de rechtbank in een zaak van een andere cliënt van dezelfde gemachtigde de WOZ-waarde van de betreffende onroerende zaak vastgesteld en een proceskosten- en schadeveroordeling uitgesproken. Verder heeft de rechtbank in die uitspraak haar nieuwe uitgangspunten neergelegd die zij vanaf dan hanteert bij de toepassing van de wegingsfactor in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank noemt deze uitspraak hierna de wegingsfactoruitspraak.
De klachtprocedure
3. Op 11 september 2023 heeft de gemachtigde een klacht ingediend bij het gerechtsbestuur. Daarin schrijft hij onder meer dat de drie rechters met de wegingsfactoruitspraak een statement hebben willen maken richting de politiek, dat zij een politieke mening hebben over hoe de rechtspraak zou moeten functioneren en dat hij is gebruikt voor politieke spelletjes van de rechtbank. De grondslag voor dit klachtonderdeel was dat de wegingsfactoruitspraak is gedaan één dag voor de start van de procedurevergaderingen van de Tweede Kamercommissies over het al dan niet ‘controversieel verklaren’ van zaken, na het demissionair worden van het kabinet. Een van de onderwerpen waarover werd gestemd, was de door het kabinet geagendeerde problematiek van no-cure-no-pay in procedures over onder meer de Wet WOZ.
4. Op 20 december 2023 heeft het rechterlijk bestuurslid van de rechtbank deze klacht ongegrond verklaard.
5. Op 22 augustus 2024 heeft de gemachtigde een klacht ingediend bij de procureur-generaal van de Hoge Raad. Daarin schrijft hij onder meer dat de rechters in de wegingsfactoruitspraak doelbewust de trias politica hebben geschonden, omdat hun doel was de politieke besluitvorming te beïnvloeden en zij daarin geslaagd zijn, en dat zij hierin door het gerechtsbestuur gefaciliteerd zijn.
6. Op 29 oktober 2024 heeft de plaatsvervangend procureur-generaal van de Hoge Raad de behandeling van de klacht door het gerechtelijk bestuurslid van de rechtbank zorgvuldig en niet onjuist geacht. De plaatsvervangend procureur-generaal vond dat de gemachtigde onvoldoende belang heeft bij een onderzoek door de Hoge Raad in de zin van afdeling 1a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Het verzoek over de zaakstoedeling
7. Op 7 oktober 2024 heeft de gemachtigde een brief gestuurd naar het rechterlijk bestuurslid van de rechtbank. Daarin verzoekt hij om geen zaken van zijn kantoor meer toe te wijzen aan een van de rechters die de wegingsfactoruitspraak hebben gedaan. De gemachtigde schrijft dat hij de rechters niet tot neutraliteit in staat acht, dat zij hem willens en wetens een loer hebben gedraaid en dat zij in zijn ogen fundamenteel gemankeerde rechters zijn geworden.
8. Op 22 oktober 2024 heeft het rechterlijk bestuurslid in reactie hierop een brief gestuurd. Daarin staat dat aan het verzoek van de gemachtigde voorbij wordt gegaan en dat het toewijzen van zaken gebeurt volgens het Bestuursreglement van de rechtbank, de daarin genoemde Zaakstoedelingsregelingen en de Code zaakstoedeling van de Rechtspraak.
De onpartijdigheid van de rechter in deze zaak
9. Dit is de eerste zaak waarin de gemachtigde optreedt en die aan deze rechter is toegewezen ná de wegingsfactoruitspraak. De rechter heeft in de hiervoor beschreven ontwikkelingen van na de wegingsfactoruitspraak aanleiding gezien om de gemachtigde op de zitting een toelichting te geven over het moment waarop de rechtbank vorig jaar de wegingsfactoruitspraak heeft gedaan. Die toelichting hield in dat de rechtbank uitspraken in het algemeen doet wanneer deze gereed zijn, ook als dat eerder is dan aan het einde van de wettelijke uitspraaktermijn van 6 weken. De uitspraak wordt toegestuurd aan partijen. Alleen als een partij heeft laten weten aanwezig te willen zijn bij de zitting waarop de uitspraak in het openbaar wordt uitgesproken, wordt die datum vooraf meegedeeld. Dat doet zich in de praktijk vrijwel nooit voor en daarvan was in dit geval ook geen sprake. De rechtbank heeft de zaak over de wegingsfactoren na de zitting met voortvarendheid behandeld, omdat de uitgangspunten over de wegingsfactor in veel zaken een rol zouden gaan spelen. De voortvarendheid was dus ingegeven vanuit het belang van rechtseenheid. De rechtbank heeft het moment waarop de uitspraak is gedaan niet afgestemd op de agenda van de Tweede Kamer en was daarmee ook niet bekend. De rechter heeft toegelicht dat als hij had geweten dat de gemachtigde later dit verband zou leggen, hij in de meervoudige kamer zou hebben voorgesteld om de wegingsfactoruitspraak enkele dagen later te doen, juist om het beeld dat nu is ontstaan te voorkomen.
10. De gemachtigde heeft op de zitting in reactie op deze toelichting laten weten dat hij de rechter nog steeds als fundamenteel gemankeerd beschouwt. Daarbij gaf hij aan dat als iets eruit ziet als poep en ruikt als poep, het ook wel poep zal zijn. De gemachtigde heeft aangegeven dat hij geen wrakingsverzoek wenst te doen. Hij heeft de rechter wel gevraagd om uit empathisch oogpunt een verschoningsverzoek te doen.
11. De rechter heeft daarop laten weten dat hij geen verzoek zal doen om zich te mogen verschonen. Daaraan lag ten grondslag dat er geen sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden, in de zin van artikel 8:19, eerste lid, in samenhang met artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat de wegingsfactoruitspraak mede door dezelfde rechter is gedaan en de toevallige omstandigheid dat dit kort voor de stemmingen in de Tweede Kamercommissies over het no-cure-no-pay-thema in de WOZ als controversieel onderwerp was, levert geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de rechter op.

Overwegingen over de WOZ-waarde

12. De WOZ-waarde van de woning is niet meer in geschil. Partijen zijn het er nu over eens dat de WOZ-waarde van de woning moet worden vastgesteld op € 547.000,-, naar de waardepeildatum 1 januari 2022.
13. Het beroep is om deze reden gegrond. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar vernietigen en zal de WOZ-waarde vaststellen op deze waarde.

Overwegingen over de proceskosten

14. Omdat het beroep gegrond is, moet de heffingsambtenaar het door eiser betaalde griffierecht vergoeden en krijgt hij een vergoeding voor zijn proceskosten. De heffingsambtenaar is bereid de proceskosten van eiser te betalen overeenkomstig de uitgangspunten uit de wegingsfactoruitspraak. Eiser verzoekt de rechtbank om de uitgangspunten uit de wegingsfactoruitspraak in deze zaak niet toe te passen en om een wegingsfactor 1 te hanteren. Hij wijst erop dat de wegingsfactoruitspraak is vernietigd door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, met het arrest van 1 oktober 2024 (ECLI:NL:GHARL:2024:6146).
De rechterlijke beslissingsruimte bij de wegingsfactor
15. De rechtbank stelt voorop dat de wegingsfactor geen onderdeel is van het geschil tussen de eisende partij en het bestuursorgaan in de fase van beroep bij de bestuursrechter in eerste aanleg. De wegingsfactor wordt ook niet bepaald aan de hand van de regels over de stelplicht en bewijslast van partijen. De wegingsfactor speelt pas een rol bij de beslissing die de bestuursrechter neemt als nevenbeslissing op grond van artikel 8:75 van de Awb, náást de hoofdbeslissingen die de bestuursrechter op grond van de artikelen 8:70 en 8:72 van de Awb neemt over het geschil dat partijen aan de bestuursrechter hebben voorgelegd. De bestuursrechter in eerste aanleg heeft een grote mate van vrijheid bij zijn beslissing over de proceskosten.
16. Verder is van belang dat de wegingsfactor wordt bepaald door de rechterlijke instantie aan wie de zaak voorligt en dat het mogelijk is dat een hogerberoepsrechter in de fase van hoger beroep andere uitgangspunten hanteert dan de bestuursrechter in eerste aanleg. Dat is op zichzelf geen reden voor vernietiging van de uitspraak van de bestuursrechter in eerste aanleg. Dit blijkt ook uit de rechtspraak van de Hoge Raad over proceskostenveroordelingen vanwege het overschrijden van de redelijke termijn voor de duur van een procedure. Als in de fase van cassatie voor het eerst sprake is van een proceskostenveroordeling hanteert de Hoge Raad daarbij een eigen wegingsfactor van 0,25. [1] Maar als in de fase van hoger beroep een wegingsfactor van 0,5 is gehanteerd door het gerechtshof, volgt de Hoge Raad dat in de fase van cassatie. [2]
De redenen voor de nieuwe uitgangspunten van de rechtbank
17. Aan de wegingsfactoruitspraak ligt ten grondslag dat de rechtbank in toenemende mate ervaart dat het – al dan niet in geld uit te drukken – belang van bepaalde zaken en de mate van ingewikkeldheid van die zaken niet (meer) rechtvaardigt dat die tot de gewichtscategorie ‘gemiddeld’ (wegingsfactor 1) behoren. Daarbij vind de rechtbank van belang dat zij uiteenlopende categorieën van bestuursrechtelijke zaken behandelt en zij het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daaruit voortvloeiende wegingsfactor uniform toepast. Het belang en de ingewikkeldheid van een zaak moet daarom over de breedte van het bestuursrecht worden beschouwd. Uitgangspunt voor de rechtbank is dat de gewichtscategorie van een specifieke zaak of zaakstroom moet worden afgezet tegen een bestuursrechtelijke zaak van gemiddeld gewicht. De rechtbank verwijst naar overwegingen 23 en 24 van de wegingsfactoruitspraak.
18. De rechtbank benadrukt dat zij niet lichtvaardig tot de nieuwe uitgangspunten is gekomen. De toepassing daarvan heeft immers verstrekkende gevolgen voor de vergoeding van kosten voor rechtsbijstand. Niet alleen in WOZ-zaken, maar ook in de andere zaakstromen waarin de wegingsfactor is verlaagd. Om deze reden is de zaak die tot de wegingsfactoruitspraak heeft geleid destijds naar een meervoudige kamer verwezen. Het gerechtshof heeft in overweging 4.25 van het arrest van 1 oktober 2024 geoordeeld dat de rechtbank met haar verwijzing van de zaak naar de meervoudige kamer impliciet te kennen heeft gegeven dat aan de zaak meer belang toekwam dan de wegingsfactor ‘licht’ rechtvaardigde. Het was echter nadrukkelijk niet de bedoeling van de rechtbank om met de verwijzing naar de meervoudige kamer impliciet iets te zeggen over de toepasselijke wegingsfactor in die zaak. Het belangrijkste deel van de uitspraak was niet de inhoudelijke beslissing in de zaak die voorlag, maar de formulering van de nieuwe uitgangspunten voor de wegingsfactor. De wijze waarop die algemene uitgangspunten in een uitspraak zijn neergelegd, kan worden vergeleken met de wijze waarop de gerechtshoven hun richtsnoeren voor proceskostenveroordelingen in een arrest neerleggen. De rechtbank vindt het passend om zo’n uitspraak over algemeen geldende uitgangspunten meervoudig te doen. De hoogte van de wegingsfactor uit het Besluit proceskosten bestuursrecht is bovendien op geen enkele manier gekoppeld aan de bevoegdheid die de bestuursrechter in eerste aanleg heeft om een zaak naar de meervoudige kamer te verwijzen (artikel 8:10, tweede lid, van de Awb).
De arresten van het gerechtshof over de uitgangspunten van de rechtbank
19. Het gerechtshof heeft de wegingsfactoruitspraak in het arrest van 1 oktober 2024 niet vernietigd omdat de rechtbank een onjuiste wegingsfactor heeft toegepast. Het gerechtshof heeft de wegingsfactoruitspraak vernietigd op formele gronden en heeft vervolgens een proceskostenvergoeding toegekend voor alle procesfases, met de volgens het gerechtshof toepasselijke wegingsfactor 1.
20. Met het arrest van 26 november 2024 (ECLI:NL:GHARL:2024:7357) heeft het gerechtshof daarna wel een andere uitspraak van deze rechtbank vernietigd, slechts omdat ten onrechte een wegingsfactor is toegepast overeenkomstig en onder verwijzing naar de uitgangspunten uit de wegingsfactoruitspraak. In dit arrest is niet vermeld wat de grond is van het oordeel van het gerechtshof dat de rechtbank in die zaken een onjuiste wegingsfactor heeft toegepast. De enige motivering luidt: “
Naar het oordeel van het Hof is in dit geval sprake van een zaak van gemiddeld gewicht.” Het arrest wijkt in zoverre af van het wettelijke uitgangspunt dat een uitspraak van de bestuursrechter de gronden van de beslissing bevat (artikel 8:77, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb, dat op grond van artikel 8:108, eerste lid, van de Awb ook van toepassing is in hoger beroep).
De rechtbank mist de dialoog met het gerechtshof
21. De lijn van het gerechtshof lijkt te zijn dat zonder motivering tot een vernietiging van een rechtbankuitspraak wordt overgegaan, als in die uitspraak de uitgangspunten uit de wegingsfactoruitspraak zijn toegepast.
22. De rechtbank vindt in de eerste plaats dat het gerechtshof de wegingsfactor die de rechtbank in de fase van beroep hanteert zou moeten respecteren, ook als het gerechtshof voor de eigen fase van hoger beroep een eigen wegingsfactor hanteert. In de tweede plaats vindt de rechtbank een vernietiging van een uitspraak van de rechtbank door het gerechtshof niet passend, als de motivering daarbij geheel ontbreekt.
23. De rechtbank betreurt het dat het gerechtshof in zijn arresten tot nu toe geen aanleiding heeft gezien om een oordeel te geven over de hiervoor vermelde overwegingen van de rechtbank in de wegingsfactoruitspraak. Uit de arresten is niet af te leiden dat het gerechtshof oog heeft voor de positie die de rechtbank als algemene bestuursrechter heeft en voor de wens om tot een rechtvaardige, transparante en uniforme toepassing van de wegingsfactor te komen. In het kader van de rechtsvorming en de dialoog tussen eerstelijnsrechter en hogerberoepsrechter had de rechtbank graag gezien dat het gerechtshof zich bij een vernietiging had uitgelaten over de vraag hoe WOZ-zaken zich verhouden tot de andere zaakstromen uit het bestuursrecht waarop het Besluit proceskosten bestuursrecht van toepassing is en waarover de rechtbank moet oordelen. De rechtbank vindt dat een gemiste kans.
24. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de uitgangspunten voor WOZ-zaken uit de wegingsfactoruitspraak in deze zaak niet toe te passen.
Proceskosten in deze zaak
25. De vergoeding voor rechtsbijstandskosten wordt vastgesteld aan de hand van het forfaitaire systeem uit het Besluit proceskosten bestuursrecht, het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1060) over de waarde per punt in de bezwaarfase en de wegingsfactoruitspraak. Voor de bezwaarfase worden twee punten toegekend (voor het indienen van het bezwaarschrift en het bijwonen van de hoorzitting), met een waarde per punt van € 624,-. Voor de beroepsfase worden twee punten toegekend (voor het indienen van het beroepschrift en de bijwonen van de zitting), met een waarde per punt van € 875,-. De wegingsfactor is 0,5. De vergoeding voor rechtsbijstand bedraagt in totaal € 1.499,-.
26. De rechtbank kent verder een vergoeding toe voor de in bezwaar en in beroep ingediende taxatierapporten, overeenkomstig het verzoek daartoe. Deze vergoeding bedraagt € 256,52 (2x € 128,26).
27. De te vergoeden proceskosten zijn in totaal € 1.755,52. Op grond van artikel 30a, vierde lid, van de Wet WOZ mag de heffingsambtenaar dit bedrag en het te vergoeden griffierecht uitsluitend uitbetalen op een bankrekening die op naam staat van eiser.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • verlaagt de waarde van de woning aan de [adres] in [woonplaats] tot
€ 547.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2022;
  • bepaalt dat de aanslag onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig wordt verminderd;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 1.755,52 aan proceskosten aan eiser;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50,- aan eiser moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2024.
de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1908, overweging 4.2.2.
2.Zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526, overweging 4.9.3.