ECLI:NL:GHARL:2024:7357

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
24/451
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding en waardering onroerende zaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een C.V. gevestigd te [vestigingsplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 29 december 2023. De rechtbank had de waarde van de onroerende zaak, een winkelruimte met bijbehorende opslagruimten, vastgesteld op € 1.200.000, na een eerdere vaststelling door de heffingsambtenaar van € 1.327.000. De heffingsambtenaar, gemeente Noordoostpolder, had de waarde vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De rechtbank kende ook proceskostenvergoedingen toe aan belanghebbende, die in beroep was gegaan tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar.

In het hoger beroep heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 november 2024 geoordeeld dat de rechtbank de wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding ten onrechte op 0,5 had vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de zaak van gemiddeld gewicht was en heeft de proceskostenvergoeding opnieuw vastgesteld. Daarnaast werd het incidenteel hoger beroep van de heffingsambtenaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit buiten de gestelde termijn was ingediend.

Het Hof heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 4.310,50 en het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 559. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 24/451
uitspraakdatum: 26 november 2024
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] C.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 29 december 2023, nummer UTR 22/4271, en
het daartegen ingestelde incidentele hoger beroep van
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Noordoostpolder(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] te [plaats1] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2021, voor het jaar 2022 vastgesteld op € 1.327.000. Tegelijk met deze beschikking is voor dat jaar de aanslag onroerendezaakbelasting vastgesteld.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de waarde van de onroerende zaak verminderd tot € 1.200.000. Tevens heeft de Rechtbank vergoedingen voor proceskosten (€ 1.133) en griffierecht (€ 365) vastgesteld.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij heeft de heffingsambtenaar incidenteel hoger beroep ingesteld, waarop belanghebbende schriftelijk heeft gereageerd.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord C.M.L. Poen als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] , taxateur.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak betreft een in 2006 gebouwde winkelruimte met kantine en opslag, waarbij ook twee in 1960 gebouwde opslag/magazijnruimten behoren.
2.2.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat zowel de heffingsambtenaar als belanghebbende niet hebben voldaan aan hun bewijslast. De Rechtbank heeft de waarde verminderd tot € 1.200.000. Ook heeft zij een proceskostenvergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de bezwaar- en beroepsfase vastgesteld, waarbij zij de wegingsfactor op 0,5 heeft gesteld.
2.4.
Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. Nadat de gronden op 24 april 2024 waren ingestuurd, heeft het Hof aan de heffingsambtenaar tot 6 juni 2024 de gelegenheid gegeven om een verweerschrift in te dienen en om daarbij (eventueel) incidenteel hoger beroep in te stellen.
2.5.
Op 21 juni 2024 heeft de heffingsambtenaar zijn verweerschrift ingediend. Ook heeft hij daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. Op het incidenteel hoger beroep heeft belanghebbende op 5 augustus 2024 gereageerd.

3.Geschil

3.1.
In het principaal hoger beroep is in geschil of de Rechtbank in de berekening van de proceskostenvergoeding terecht wegingsfactor 0,5 heeft toegepast. Wat betreft het incidenteel hoger beroep is in geschil of er omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. Niet in geschil is dat dit appel van de heffingsambtenaar buiten de daarvoor gestelde termijn ingediend.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt de vragen ontkennend, de heffingsambtenaar bevestigend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende heeft tegen de hoogte van de proceskostenvergoeding uitsluitend aangevoerd dat de Rechtbank ten onrechte een wegingsfactor 0,5 heeft toegepast omdat sprake zou zijn van een lichte zaak.
4.2.
Naar het oordeel van het Hof is in dit geval sprake van een zaak van gemiddeld gewicht. Het Hof zal daarom de proceskostenvergoeding met inachtneming hiervan opnieuw vaststellen.
4.3.
Niet in geschil is dat het incidenteel appel te laat is ingesteld. Nu van omstandigheden als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht niet is gebleken, is het incidenteel appel niet-ontvankelijk.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het principaal hoger beroep gegrond en het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Aangezien het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.
5.2.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 4.310,50 (voor de bezwaarfase 2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting) x wegingsfactor 1 x € 624), voor de eerste aanleg 2 punten (beroepschrift, bijwonen zitting) x wegingsfactor 1 x € 875) en voor hoger beroep 3 punten (hogerberoepschrift, reactie incidenteel hoger beroep bijwonen zitting) x wegingsfactor 0,5 x € 875).

6.Beslissing

Het Hof:
  • verklaart het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk,
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, uitsluitend voor zover het de beslissing over de proceskostenvergoeding betreft,
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 4.310,50, en
  • gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt van € 559.
Deze uitspraak is gedaan door mr .J.W. Keuning, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem, en mr. T. Tanghe, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 26 november 2024 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma) (J.W. Keuning)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.