ECLI:NL:RBMNE:2024:6034

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
11005679 EL 24-7
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en effectenleaseovereenkomst tussen erfgenaam en Dexia Nederland B.V.

In deze zaak, die zich afspeelt in de context van effectenlease, heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], als wettelijke erfgenaam van [erflater], en Dexia Nederland B.V. [eiseres] vorderde onder andere een verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens de contractant, en dat Dexia gehouden is tot schadevergoeding. De procedure volgde op een leaseovereenkomst die in 1998 was afgesloten, waarbij de contractant als lessee was vermeld. Dexia had een eindafrekening opgesteld, maar de gemachtigde van de contractant had eerder de nietigheid van de overeenkomst ingeroepen op basis van misbruik van omstandigheden en wanprestatie.

De kantonrechter oordeelde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld door de contractant als cliënt te accepteren, terwijl zij had moeten weten dat de tussenpersoon geen vergunning had voor het geven van beleggingsadvies. De rechter concludeerde dat er een causaal verband was tussen de onrechtmatige daad van Dexia en de schade die de contractant had geleden. De vorderingen van [eiseres] werden toegewezen, en Dexia werd veroordeeld tot schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De rechter wees ook de incidentele vorderingen van Dexia af, waarbij Dexia in de proceskosten werd veroordeeld.

Deze uitspraak is een belangrijke ontwikkeling in de jurisprudentie rondom effectenleaseovereenkomsten, waarbij de verantwoordelijkheden van aanbieders en tussenpersonen onder de loep worden genomen. De zaak illustreert de gevolgen van onrechtmatig handelen in de financiële sector, vooral in het kader van de bescherming van consumenten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: 11005679 EL 24-7
vonnis van de kantonrechter van 17 oktober 2024
in de zaak van
[eiseres] ,te dezen handelend ten behoeve van de gemeenschap, in hoedanigheid van wettelijke erfgenaam van [erflater] (hierna: Contractant),
wonende te [woonplaats] , gemeente [.] ,
eisende partij in conventie in de hoofdzaak en in het incident,
verwerende partij in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak en in het incident,
eisende partij in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Partijen worden hierna [eiseres] en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 maart 2024, tevens houdende de incidentele vordering ex artikel 843a Rv;
  • de conclusie van antwoord in het incident, tevens houdende de incidentele vordering ex artikel 843a Rv, tevens houdende de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de conclusie van antwoord in het incident, tevens houdende de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2. De feiten

2.1.
Contractant heeft de volgende leaseovereenkomst ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[contractnummer]
13-08-1998
Capital Effect
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
15-04-2004
- € 1.874,18
Ja, door Contractant.
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft Contractant verder op grond van de overeenkomst – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 6.328,32 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft Contractant verder € 1.301,86 aan dividenden ontvangen en € 1.110,84 aan fiscaal voordeel genoten. Op 18 januari 2012 heeft Dexia aan Contractant een bedrag uitgekeerd van € 1.748,20, volgens Dexia tweederde van de betaalde restschuld inclusief reeds verschenen rente.
2.4.
De gemachtigde van Contractant, Leaseproces, heeft bij brief van 10 april 2007 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomsten ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.
2.5.
Contractant is op [overlijdensdatum] 2016 overleden. [eiseres] is de wettelijk erfgenaam.

3.De vordering en het verweer in de hoofdzaak en in de incidenten

3.1.
[eiseres] vordert (samengevat), dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
 Dexia ex artikel 843a Rv zal veroordelen om [eiseres] een afschrift te verstrekken van het aanvraagformulier van de onderhavige overeenkomst,
- in de hoofdzaak:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens (naar de kantonrechter begrijpt: Contractant) en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
 voor recht zal verklaren dat (naar de kantonrechter begrijpt: Contractant) schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade aan [eiseres] te vergoeden,
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eiseres] van al datgene (naar de kantonrechter begrijpt: Contractant) onder de overeenkomst aan Dexia heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
 Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eiseres] , met rente,
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat), dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat:
- in het incident:
 [eiseres] zal veroordelen Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier waar de door Leaseproces [eiseres] in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen aan zijn ontleend,
- in de hoofdzaak:
 zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en Contractant gesloten overeenkomst van effectenlease met contractnummer [contractnummer] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [eiseres] verschuldigd is,
 [eiseres] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4. Beoordeling van de vorderingen in de hoofdzaak en in de incidenten

algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie Contractant.
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
Contractant heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
4.4.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eiseres] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.5.
Contractant heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon [tussenpersoon] . Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven.
Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon Contractant heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon Contractant, anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eiseres] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [eiseres] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door Contractant in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.7.
[eiseres] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
Contractant had reeds een adviesrelatie met [tussenpersoon] lopen. [tussenpersoon] was destijds de verzekeringsagent van Contractant. De financieel adviseur [tussenpersoon] had Contractant telefonisch benaderd om een adviesgesprek in te plannen om een spaarproduct te bespreken. Vervolgens is er een adviesgesprek bij Contractant thuis ingepland. De adviseur is meerdere keren bij Contractant op huisbezoek geweest. Zowel Contractant als [eiseres] waren aanwezig bij de gesprekken met de adviseur. Tijdens het gesprek informeerde de adviseur naar de financiële situatie en de wensen van Contractant. In het gesprek is de woonsituatie, de gezinssituatie en de erfenis van Contractant besproken. Als wens op financieel gebied gaf Contractant aan dat hij graag zijn bijkeuken zou willen verbouwen en een nieuwe auto zou willen kopen. De adviseur gaf aan dat hij het geschikte product had voor Contractant om zijn doelstellingen mee te bereiken en adviseerde hem om een Capital Effect overeenkomst bij Bank Labouchere af te sluiten met vooruitbetaling van ongeveer NLG 12.000,-. De adviseur adviseerde om NLG 12.000, - vooruit te betalen omdat hij had vernomen dat Contractant een erfenis had verkregen waaruit een dusdanige vooruitbetaling kon worden gedaan. Volgens de adviseur was het Capital Effect een veilig product om een financiële reserve mee op te bouwen voor de realisatie van de doelstellingen van Contractant. De adviseur presenteerde het Capital Effect als 'spaarproduct'. De adviseur heeft Contractant op geen enkele wijze geïnformeerd over de specifieke risico's van het Capital Effect. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met de vooruitbetaling de rentelasten voor een lening (de effectenleaseovereenkomst) werden betaald en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. De adviseur gaf aan dat de aandelenfondsen veilige fondsen waren waar niks mee kon gebeuren. Als Contractant op deze risico's was gewezen had hij de onderhavige overeenkomst nooit afgesloten. Contractant had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten. Contractant vertrouwde op de deskundigheid van de adviseur en heeft diens advies dan ook opgevolgd. De adviseur heeft de zorg gedragen voor het aanvraagformulier en de overeenkomst. De adviseur is langsgekomen bij Contractant voor de ondertekening van de overeenkomst en deze heeft de adviseur vervolgens weer meegenomen. De adviseur heeft ervoor gezorgd dat deze in goede orde bij de bank terecht zijn gekomen.
4.8.
[eiseres] heeft, ter onderbouwing van haar stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van de overeenkomst van 13 augustus 1998 met contractnummer [contractnummer] op naam van Contractant, genaamd ‘Capital Effect’ en voorzien van het adviseursnummer:
[adviesnummer] [tussenpersoon],
- een kopie van een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 15 juni 2021 van [tussenpersoon] , waarop onder ‘bedrijfsomschrijving’ ten tijde van het aangaan van de overeenkomst vermeld staat:
Bemiddeling in verzekeringen, hypotheken, financieringen, pensioenen, spaarregelingen.
4.9.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [eiseres] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [eiseres] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomst in haar visie tot stand was gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen Contractant en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [eiseres] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.10.
[eiseres] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van Contractant toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [5] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan Contractant, had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomst met Contractant, actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomst met Contractant kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat Contractant door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.11. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met Contractant overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens Contractant onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan Contractant omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [eiseres]4.12. De door [eiseres] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens Contractant heeft gehandeld door Contractant als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Contractant niet alleen als klant aanbracht maar Contractant tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat. Daarnaast wordt voor recht verklaard dat Contractant schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade aan [eiseres] te vergoeden.
4.13.
De als gevolg hiervan door Contractant geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [eiseres] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.14.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eiseres] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
incidentele vordering Dexia4.15. Dexia vordert dat [eiseres] wordt veroordeeld het intakeformulier van haar gemachtigde en bij gebreke daarvan andere relevante schriftelijke documenten, telefoonnotities en/of gesprekverslagen ten tijde van de intake van [eiseres] door Leaseproces aan Dexia te verstrekken. Een zogenoemde “exhibitievordering” op grond van artikel 843a lid 1 Rv. kan worden toegewezen als degene die de vordering instelt een rechtmatig belang heeft bij het inzien van bepaalde stukken die betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarin eiser partij is.
Daargelaten de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter dat op grond van het derde en vierde lid van artikel 843a Rv geen inzage van het intakeformulier en de overige stukken verlangd kan worden. In het derde lid van artikel 843a Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. Ook van [eiseres] als cliënt van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat [eiseres] in het bezit is van het intakeformulier en de overige stukken) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in het vierde lid van artikel 843a Rv, zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens Contractant destijds aan Leaseproces heeft verstrekt. Het verstrekken van (vertrouwelijke) informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient echter onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen. De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op € 82,00.
incidentele vordering [eiseres]4.16. [eiseres] vordert Dexia op te dragen om een afschrift te verstrekken van het aanvraagformulier. Uit het voorgaande volgt dat [eiseres] in het gelijk zal worden gesteld. Zij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat de vordering zal worden afgewezen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd.
vordering Dexia
4.17.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
4.18.
Omdat [eiseres] inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [eiseres] gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 87,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 899,97.
4.19.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.Beslissing

De kantonrechter
in het incident betreffende het intakeformulier
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiseres] gevallen, tot op heden begroot op € 82,00,
in het incident betreffende het aanvraagformulier
5.3.
wijst de vordering af,
5.4.
compenseert de proceskosten,
in de hoofdzaakin conventie
5.5.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens Contractant heeft gehandeld door Contractant als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Contractant niet alleen als klant aanbracht maar Contractant tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.6.
verklaart voor recht dat Contractant schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade aan [eiseres] te vergoeden,
5.7.
veroordeelt Dexia om aan [eiseres] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 4.13.,
5.8.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 899,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.9.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.10.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.12.
wijst de vorderingen af,
5.13.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiseres] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ: FM

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.