ECLI:NL:RBMNE:2024:5845

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 5793
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van te veel ontvangen toeslag op basis van de WAO en de Toeslagenwet

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiseres, die een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en een toeslag op grond van de Toeslagenwet, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres heeft een terugvordering van € 1.201,78 ontvangen omdat het Uwv heeft vastgesteld dat zij te veel toeslag heeft ontvangen over de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. Eiseres heeft hierop beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 11 maart 2024 is de kwestie van dringende redenen om van terugvordering af te zien aan de orde gekomen. Eiseres en het Uwv hebben aangegeven de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) af te willen wachten, die op 18 april 2024 heeft plaatsgevonden. De CRvB heeft in die uitspraak de definitie van dringende redenen ruimer geïnterpreteerd, wat van invloed kan zijn op de beoordeling van de terugvordering.

De rechtbank heeft vervolgens de situatie van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat er geen dringende redenen zijn om van de terugvordering af te zien. De rechtbank oordeelt dat de fiscale gegevens van de Belastingdienst leidend zijn en dat eiseres op de hoogte was van de mogelijkheid van terugvordering. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het Uwv, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat het Uwv in beroep een toereikende motivering heeft gegeven voor de terugvordering. Eiseres krijgt een vergoeding voor de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5793

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.B. de Jong),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.P. van den Berg).

Inleiding

Eiseres ontvangt al enige tijd een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en krijgt daarbij een toeslag op grond van de Toeslagenwet. Daarnaast ontvangt eiseres inkomsten als zelfstandige. Zij maakt poppenhuisminiaturen en verkoopt deze op beurzen.
Bij besluit van 6 september 2023 (het primaire besluit) heeft het Uwv de definitieve toeslag van eiseres in de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022 vastgesteld. Hieruit volgt dat zij te veel toeslag heeft ontvangen. Eiseres moet daarom een bedrag van € 1.201,78 terugbetalen.
Bij besluit van 18 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2024. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op de zitting is de conclusie van raadsheer advocaat-generaal De Bock aan de orde gekomen over dringende redenen waardoor afgezien moet worden van herziening of terugvordering van een uitkering. [1] Eiseres en het Uwv hebben ter zitting aangegeven bereid te zijn om de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) waarin deze conclusie wordt betrokken af te wachten. Ter zitting is daarom bepaald dat de rechtbank de uitspraak van de CRvB afwacht.
Op 18 april 2024 heeft de CRvB uitspraak gedaan, waarin de CRvB de dringende reden voortaan ruimer uitlegt. [2] De rechtbank heeft vervolgens eiseres in de gelegenheid gesteld om te reageren. Dit heeft zij op 6 mei 2024 gedaan. Het Uwv heeft hier vervolgens op 24 juli 2024 op gereageerd.
Nadat partijen daartoe in de gelegenheid zijn gesteld, hebben zij niet verzocht om een nadere zitting. De rechtbank heeft daarna op 23 september 2024 het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Het geschil
1. Eiseres ontving over de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022 een voorschot van de toeslag. Het Uvw heeft met het primaire besluit de toeslag over het jaar 2022 definitief vastgesteld, nadat het Uwv de gegevens van de Belastingdienst over 2022 had ontvangen. Omdat eiseres te veel toeslag heeft ontvangen, moet zij dit terugbetalen.
2. Het geschil gaat over de vraag hoe hoog het inkomen van eiseres uit haar onderneming was in die periode. Voor zelfstandigen geldt als basis voor het inkomen de belastbare winst uit onderneming zoals gedefinieerd in de Wet inkomstenbelasting 2001. Het Uwv neemt het bedrag dat als fiscale winst aan de Belastingdienst is opgegeven als uitgangspunt daarvoor. Volgens het Uwv moet op grond van de Wet uniforming loonbegrip de maandelijkse bijtelling van de bedrijfsbus van eiseres meegerekend worden bij haar inkomsten uit haar onderneming.
3. Eiseres is het hier niet mee eens. Er ligt een medische reden ten grondslag aan het bedrijf van eiseres. Volgens eiseres is het niet rechtvaardig dat het Uwv uitgaat van het fiscale winstbegrip en moet er worden uitgegaan van de omzet van het bedrijf. Ook de fiscale bijtelling voor haar bedrijfsbus had niet mogen worden meegenomen als inkomen. Tot slot is er volgens eiseres sprake van dringende redenen om van de terugvordering af te zien.

Wat vindt de rechtbank?

Ten aanzien van de winstgegevens en de maandelijkse bijtelling bedrijfsbus

4. De rechtbank overweegt dat wat onder inkomen wordt verstaan, is vastgelegd in het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten. Op grond van artikel 3:2, eerste lid, onder d, van dat besluit is dat onder meer de belastbare winst uit onderneming in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001. De rechtbank overweegt verder dat de fiscale gegevens van de Belastingdienst leidend zijn. Het is vaste rechtspraak [3] van de CRvB dat bij de beantwoording van de vraag of een zelfstandige in zijn bedrijf arbeid heeft verricht en daaruit inkomen uit arbeid heeft verworven, in beginsel doorslaggevende betekenis toekomt aan de in het kader van de fiscale wetgeving door de verzekerde gemaakte – en gehonoreerde – keuze. Omdat de fiscale keuze aldus in beginsel leidend is, is niet relevant hoe de achterliggende feitelijke situatie in het bedrijf is. Dat het bedrijf van eiseres vooral bedoeld is om haar gezondheid te verbeteren is daarom niet relevant voor de beoordeling wat voor inkomsten zij uit het bedrijf geniet.
5. Eiseres voert aan dat het Uwv de fiscale bijtelling voor haar bedrijfsbus niet mee had mogen rekenen, maar daar is de rechtbank het niet mee eens. In verband met de inwerkingtreding van de Wet uniformering loonbegrip (WUL) met ingang van 1 januari 2013, heeft het Uwv de bijtelling wegens privégebruik van het voertuig van eiseres terecht betrokken bij de berekening van het loon. Het Uwv is verplicht uitvoering te geven aan de bepalingen van de WUL. Eiseres wijst erop dat zij geen echte winst heeft gehad uit haar bedrijf, maar waar het in haar geval op neerkomt is dat zij vanwege de bijtelling fiscaal gezien wel winst maakt. De gedachte daarachter is dat eiseres privé gebruik heeft gemaakt van haar bedrijfsbus, iets waar ze anders voor zou moeten betalen.
6. De wetgever heeft bij het invoeren van de WUL bewust ervoor gekozen om de bijtelling voor een auto mee te laten wegen bij het inkomen en daarbij ook mogelijk negatieve effecten van de WUL voorzien. [4] De rechtbank is in dat geval niet bevoegd de wet te toetsen aan algemene rechtsbeginselen. [5] Het Uwv heeft daarom terecht het voordeel wat eiseres heeft gehad bij het privégebruik van de bedrijfswagen meegeteld bij haar inkomen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Ten aanzien van de dringende reden
7. Eiseres heeft een beroep gedaan op artikel 20, vijfde lid, van de Toeslagenwet. Op grond van die bepaling kan het Uwv besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
8. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Door te bepalen dat het Uwv geheel of gedeeltelijk van herziening en terugvordering kan afzien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, heeft de wetgever het Uwv een discretionaire bevoegdheid gegeven. Bij de gebruikmaking daarvan moet het Uwv een belangenafweging maken. Tot 18 april 2024 was het vaste rechtspraak van de CRvB dat dringende redenen slechts gelegen kunnen zijn in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene.
9. De CRvB heeft op 18 april 2024 echter een uitspraak gedaan, waarin de CRvB de dringende reden voortaan ruimer uitlegt en ziet als een open norm. [6] Daarbinnen moet het bestuursorgaan een belangenafweging maken die een toets aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het evenredigheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel kan doorstaan. Bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden moet verder niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de herziening en terugvordering, maar onder meer ook met de oorzaak daarvan. Daarbij dienen alle relevante feiten en omstandigheden te worden betrokken, waaronder de vraag wat het eigen aandeel van het Uwv is in de redenen voor herziening en/of terugvordering. Van belang is ook het eigen aandeel van de betrokkene in de ontstane situatie: is sprake van een bewuste schending van de inlichtingenplicht, een onoplettendheid, of een situatie waarin een betrokkene geen verwijt kan worden gemaakt, maar hij wel heeft moeten begrijpen dat hij teveel aan uitkering ontving.
10. De te wegen belangen zijn enerzijds het belang van de overheid bij een juiste vaststelling van het recht op uitkering en terugbetaling van hetgeen te veel is ontvangen en anderzijds het belang van een betrokkene dat hij door een dergelijk belastend overheidsbesluit niet onevenredig wordt geraakt.
11. De CRvB heeft deze uitspraak gedaan in een Wajong-zaak, maar de rechtbank ziet geen reden deze uitgangspunten niet ook van toepassing te achten in onderhavige zaak, waar het gaat om een terugvordering op grond van de Toeslagenwet, omdat daarvoor net zo goed het systeem van de Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid (Wet BMTI) en de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 van toepassing zijn.
12. Eiseres heeft in dat kader aangevoerd dat zij eerder een bericht van het Uwv heeft ontvangen dat haar WAO-uitkering over 2022 niet zal wijzigen. Zij dacht daarom dat er niets aan haar inkomenssituatie zou veranderen. Er is volgens haar geen sprake van een eigen aandeel van eiseres in de ontstane situatie. Eiseres wordt in haar bestaanszekerheid en vrijheid bedreigt, omdat zij het teruggevorderde bedrag alleen kan betalen door haar bedrijfsbus te verkopen. Als zij dit moet doen raakt zij echter in een isolement. Dit heeft voor eiseres ernstige sociale en financiële gevolgen.
13. Het Uwv heeft in het bestreden besluit enkel overwogen dat er geen sprake is van een dringende reden, omdat de situatie van eiseres vergelijkbaar zou zijn met die van anderen bij wie te veel toeslag is uitbetaald. Deze motivering schiet naar het oordeel van de rechtbank tekort. Het Uwv had de concrete situatie van eiseres moeten beoordelen, maar komt niet verder dan een algemene opmerking dat anderen in eenzelfde situatie zouden zitten. Dit zegt echter nog niets over de vraag of de concrete omstandigheden die zij aanvoert een dringende reden vormen om geheel of gedeeltelijk af te zien van de terugvordering. Het bestreden besluit zal daarom vernietigd worden omdat er een motiveringsgebrek aan kleeft. De rechtbank zal hierna beoordelen of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten kunnen worden. In beroep heeft het Uwv namelijk een nadere reactie gegeven met een nieuwe onderbouwing waarom er geen sprake zou zijn van een dringende reden.
14. In de nadere reactie stelt het Uwv zich op het standpunt dat eiseres op voorschotbasis een WAO-uitkering en een toeslag ontvangt en dat zij daarmee op de hoogte was dat de uitkeringen pas definitief zouden worden vastgesteld zodra de inkomsten over het jaar 2022 bekend zijn. Het voorschot van de toeslag is daarbij te hoog vastgesteld. Er is dan ook geen sprake van een herziening van de toeslag, maar van het definitief vaststellen van deze toeslag. Het Uwv geeft verder aan dat de fiscale keuze ten aanzien van de fiscale bijtelling over het bedrijfsbusje voor eigen rekening van eiseres komt. Volgens het Uwv is er dan ook geen sprake van feiten en omstandigheden die aanleiding geven om geheel of gedeeltelijk af te zien van de terugvordering.
15. De rechtbank overweegt dat er in het geval van eiseres geen sprake is van dringende redenen om van de terugvordering af te zien. De rechtbank neemt hierbij ten eerste in overweging dat het in het geval van eiseres niet gaat om een herziening van haar toeslag, maar om een definitieve vaststelling. Eiseres wist, of kon weten, dat de hoogte van haar toeslag nog niet vaststond. Het Uwv heeft weliswaar in het besluit van 31 augustus 2023 aan eiseres meegedeeld dat haar WAO-uitkering over 2022 niet zal wijzigen, maar het gaat nu over de hoogte van haar toeslag op grond van de Toeslagenwet en niet over haar WAO-uitkering. Dat er nu wordt teruggevorderd komt dus niet door een fout van het Uwv. De reden waarom nu wordt teruggevorderd is het gevolg van een fiscale keuze die eiseres heeft gemaakt. Daarmee wil de rechtbank overigens niet zeggen dat het
de schuldvan eiseres zelf is. Het is simpelweg het gevolg van die fiscale keuze.
16. Gelet op de hiervoor geschetste oorzaak van de terugvordering is er onder de nieuwe lijn van de CRvB minder ruimte om een dringende reden aan te nemen. Ook in de overige door eiseres aangevoerde omstandigheden ziet de rechtbank geen reden om een dringende reden aan te nemen. Eiseres voert aan dat zij ernstige sociale en financiële gevolgen zal ondervinden van de terugvordering omdat zij de terugvordering enkel kan voldoen door haar bedrijfsbus te verkopen. Eiseres heeft dit standpunt echter niet (met stukken) onderbouwd. Zonder nadere onderbouwing kan de rechtbank deze stelling niet volgen. De rechtbank overweegt in dat kader dat er mogelijkheden bestaan om met het Uwv een betalingsregeling te treffen. Daarnaast heeft eiseres bij de invordering bescherming van de beslagvrije voet, waardoor de financiële gevolgen van de terugvordering ook beperkt worden. Alles bij elkaar is de rechtbank met het Uwv van oordeel dat er geen dringende reden is om af te zien van de terugvordering.
Conclusie
17. Gelet op het voorgaande heeft het Uwv terecht bepaald dat eiseres in de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022 te veel toeslag heeft ontvangen en heeft het Uwv daarom terecht het te veel betaalde bedrag van € 1.201,78 van eiseres teruggevorderd. Het Uwv heeft in het bestreden besluit echter onvoldoende gemotiveerd waarom er geen dringende reden was om af te zien van de terugvordering. Het besluit wordt daarom vernietigd, maar de rechtsgevolgen worden in stand gelaten, omdat het Uwv in beroep wél een toereikende motivering heeft gegeven. De terugvordering blijft daarom wel in stand.
18. Omdat het beroep gegrond is, moet het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden en krijgt zij een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Het Uwv moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert een punt op (één punt voor de aanwezigheid op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 875,- voor rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoedt;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 14 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:916.
5.Zie de uitspraak van de grote kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772.