ECLI:NL:CRVB:2015:2062
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- C.P.J. Goorden
- P.H. Banda
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanmerkingen van de verzekeringsuitkering als inkomsten uit arbeid in het kader van de WAO
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die sinds 1995 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), heeft in 2010 een verzekeringsuitkering ontvangen na inbraak en diefstal van gereedschappen. Het Uwv heeft deze uitkering aangemerkt als inkomsten uit arbeid, wat leidde tot een terugvordering van een bedrag van € 3.624,06 aan onverschuldigd betaalde WAO-uitkering. De appellant was van mening dat de verzekeringsuitkering niet in mindering moest worden gebracht op zijn WAO-uitkering, omdat deze niet voortvloeit uit arbeid.
De Raad heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv heeft gevolgd. De Raad benadrukte dat bij zelfstandige ondernemers de fiscaal verantwoorde nettowinst als inkomen uit arbeid wordt beschouwd. De appellant had de verzekeringsuitkering opgenomen in zijn bedrijfsfinanciën en belastingaangifte, wat bevestigde dat deze als inkomen uit arbeid moest worden aangemerkt. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat van dit uitgangspunt moest worden afgeweken.
De conclusie was dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en dat de terugvordering van de te veel uitbetaalde WAO-uitkering op basis van artikel 57 van de WAO standhield. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.