ECLI:NL:RBMNE:2024:4741

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
9552849 EL 21-67
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake effectenleaseovereenkomsten tussen eiser en Dexia Nederland B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en Dexia Nederland B.V. De eiser heeft een beroep gedaan op de vernietiging van verschillende effectenleaseovereenkomsten op grond van de artikelen 1:88 en 1:89 van het Burgerlijk Wetboek. Dexia heeft betoogd dat de bevoegdheid tot vernietiging is verjaard, wat door de eiser werd betwist. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 7 december 2023 de eiser verzocht om nadere toelichting te geven over de financiële situatie ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten. De eiser heeft daarop schriftelijke verklaringen overgelegd waarin hij zijn situatie en de rol van zijn echtgenote toelichtte. De rechtbank heeft vastgesteld dat Dexia onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar verjaringstelling en dat de eiser zijn verweer tegen het verjaringsberoep voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overeenkomsten zijn vernietigd en dat Dexia aan de eiser moet betalen wat hij aan Dexia heeft betaald, verminderd met eventuele uitkeringen die hij heeft ontvangen. De rechtbank heeft ook de wettelijke rente toegewezen vanaf het moment dat Dexia in verzuim was. De vorderingen van Dexia zijn afgewezen. De uitspraak is van belang in het kader van de vele procedures die zijn gevoerd over effectenleaseovereenkomsten en de verantwoordelijkheden van aanbieders zoals Dexia.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Amersfoort
zaaknummer: 9552849 EL 21-67
Vonnis van 27 juni 2024
inzake
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [.] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Partijen worden hierna [eiser] en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 december 2023 met de daarin genoemde stukken;
  • de akte na tussenvonnis van [eiser] ;
  • de akte uitlaten productie van Dexia.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

In conventie en reconventie

Overeenkomsten I., II., V., VI., VII. en VIII.
2.1.
[eiser] doet een beroep op de vernietiging van de overeenkomsten op grond van artikel 1:88/89 BW. Dexia heeft naar aanleiding daarvan aangevoerd dat de bevoegdheid tot die vernietiging is verjaard. Dit wordt door [eiser] betwist. In het tussenvonnis heeft de kantonrechter aan [eiser] verzocht om een nadere toelichting over de (financiële) gang van zaken in het huishouden van [eiser] en [B] ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten. Bij akte heeft [eiser] zijn schriftelijke verklaring overgelegd zoals verzocht.
2.2.
In het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2023 ECLI:NL:RBAMS:2023:1221 is het toetsingskader voor zaken als de onderhavige, weergegeven. Beoordeling van deze zaak aan de hand van dat toetsingskader leidt tot het volgende.
2.3.
Voor de beoordeling van het beroep op verjaring door Dexia is van belang op welk tijdstip [B] daadwerkelijk bekend werd met de overeenkomsten. Het verjaringsberoep van Dexia kan alleen slagen wanneer Dexia daarvoor voldoende stelt en onderbouwt. Om Dexia daartoe in staat te stellen moet [eiser] voldoende gegevens verstrekken over de (financiële) gezinssituatie en andere feiten, die relevant kunnen zijn voor het vaststellen van het tijdstip van daadwerkelijke bekendheid van [B] met de overeenkomsten. Doet [eiser] dat niet dan heeft [eiser] het verweer tegen het verjaringsberoep onvoldoende onderbouwd.
2.4.
Eerst zal worden beoordeeld of [eiser] zijn verweer tegen het verjaringsberoep van Dexia voldoende heeft onderbouwd.
2.5.
Door [eiser] zijn schriftelijke verklaringen van hemzelf overgelegd. In de verklaring staat vermeld:
“(…) a. (…) Bij het afsluiten van de eerste overeenkomst in 1997 was ik 44 jaar oud en gehuwd met [B (voornaam)] . Samen met haar heb ik vier kinderen gekregen. De oudste is van 1973, dus was toen 24 jaar oud, een zoon van 21, dochter van 18 en de jongste dochter die was toen 14
jaar. Zij woonden allen nog thuis. Ik was werkzaam als muziekleraar op een muziekschool in [plaats] . Mijn vrouw was huisvrouw, maar na 2000 heeft zij een tijdje gewerkt op de foto afdeling van de [winkel] . Zij is vanaf 2003 ernstig ziek geworden en in 2013 overleden.
b. (…) De eerste overeenkomsten met de naam Winstverdubbelaars zijn tot stand gekomen via een tussenpersoon. De tussenpersoon was een bekende van de koster en ik was musicus en speelde in de kerk op het orgel. Bij het eerste gesprek vertelde hij over goede mogelijkheden om te sparen. Hij had mijn interesse gewekt en toen is er een afspraak gemaakt bij hem thuis. Later is hij ook een keer bij ons thuis geweest. Mijn vrouw heeft wel kennisgemaakt, maar heeft inhoudelijk niet deelgenomen aan het gesprek. Kort daarna
zijn de overeenkomsten afgesloten. Latere contracten zijn schriftelijk afgesloten meestal nadat ik telefonisch contact had gehad met diezelfde tussenpersoon. Mijn vrouw wist dat ik
spaarde voor later, maar van de overeenkomsten met Dexia en de constructie daarachter wist zij niets. Ik was mij er toen niet van bewust dat ik met elke overeenkomst ook een lening afsloot. Ik wist niet dat ik risico liep, het enige waar ik mij druk over maakte was of ik
die inleg wel kon betalen.
c. (…) De inleg voor de Winstverdubbelaars kwam van een ING-rekening die enkel op mijn naam stond. Latere overeenkomsten zijn van een andere ING-rekening betaald. Dit was feitelijk een gezamenlijke en/of betaalrekening waar mijn salaris en andere inkomsten ook
op binnen kwam. In die tijd hebben wij ook een schenking ontvangen van de familie en die heb ik ook deels gebruikt voor de inleg van de overeenkomsten. Mijn vrouw had toen geen
enkele bemoeienis of inzicht in geen van de rekeningen en wist niets van mijn betalingen aan de effectenleaseovereenkomsten van Legio Lease.
d. (…) Daar is thuis in 2002 voor het eerst over gesproken. Op een avond dat ik niet thuis was heeft mijn vrouw naar een uitzending van Tros Radar gekeken en in die uitzending ging het over spaarplannen met grote risico’s. Toen ik s ‘avonds thuiskwam, stelde mijn vrouw
de vraag of ik ook daarmee te maken had. Zij wist dat ik spaarde, maar niet dat er overeenkomsten waren. Ik voelde mij direct schuldig omdat ik zelf niet allemaal op een rijtje had hoe wij ervoor stonden en dat ik haar daar niet in had gekend. Voor die uitzending wist ik zelf al dat het niet helemaal goed zat maar heb dat nog verborgen gehouden. Ik schaamde mij enorm. Enige tijd na die uitzending ben ik erin gedoken en toen heb ik haar alles verteld. Zij was behoorlijk ontdaan en wilde er eigenlijk alles van weten. Ze zei toen ook: “wat heb je met mijn geld gedaan?” Dat was ook omdat die schenking afkomstig was van haar familie. Dat ik aan het beleggen was geweest met geleend geld wist ik niet.
e. (…) Ik maakte binnen ons huishouden voor alle bancaire zaken gebruik van twee rekeningen bij de ING. Van de gezamenlijke betaalrekening had [B (voornaam)] ook haar eigen pasje.
Maar behalve haar eigen betalingen n de winkel deed zij inhoudelijk niets met die rekening.
Van de andere rekening op mijn naam had zij geen bankpas. Ik regelde alle betalingen en overschrijvingen van beide rekeningen.
f. (…) Ik had in die tijd mijn inkomen en mijn vrouw had denk ik vanaf 2000 ook nog een
klein inkomen voor haar werk bij [winkel] . Ik had meer dan een volwaardig inkomen. Ik werkte wel 60 tot 80 uren per week. Daarnaast had ik ook inkomsten uit twee koren waar ik dirigent van was. Volgens mij werd mijn inkomen en later ook dat van mijn vrouw op de gezamenlijke
ING-rekening gestort.
g. (…) De financiële administratie verzorgde ik volledig. Aan het einde van het jaar verzamelde ik de jaaropgaven en daarmee ging ik naar iemand die ook de boekhouding deed voor de muziekschool. Ook de verzekeringen, betalingen van de vaste lasten. Echt alles regelde ik en daar had mijn vrouw geen bemoeienis mee. Dat is wel veranderd nadat mijn vrouw op de hoogte was van de overeenkomsten bij Dexia. Zij heeft toen heel resoluut de afschriften open gemaakt en in de gaten gehouden wat er uitging.
h. (…) Mijn vrouw regelde het huishouden en de boodschappen. Daar was ik eigenlijk nooit bij. Alle andere betalingen regelde ik. Daar had zij niets mee te maken.
i. (…) Ik opende de bankafschriften van de rekeningen. Zij lagen bij thuiskomst op de trap of op mijn bureau. Ik borg deze op in een mapje van de bank. Mijn vrouw opende enkel post die alleen aan haar gericht was. Überhaupt geen financieel uitziende post. Vragen over post van Dexia heb ik nooit gehad totdat zij die uitzending van Radar had gezien.
j. (…) Zoals ik al vertelde regelde ik de belastingaangifte samen met iemand die ook de boekhouding voor de muziekschool deed. Wij kregen de aangifte thuis gestuurd en mijn vrouw en ik konden die ondertekenen. Zij keek net als ik niet inhoudelijk ernaar.
Voor 2000 betrof het overigens alleen mijn aangifte.
k. (…) Nee, wij hadden gewoon een lopende hypotheek voor de woning.
l. (…) Ik heb een pensioen opgebouwd bij de ABP via mijn werkgever. Ik heb daar 42 jaar mogen werken. Ik heb ooit weleens belegd met aandelen, maar dat was niets voor mij.
m. (…) Grote huishoudelijke dingen werden wel met elkaar besproken. Maar bijvoorbeeld de kosten voor reparaties van de auto werden niet besproken. Ook vakanties en dergelijke werden door mij geïnitieerd. Mijn vrouw liet erg veel aan mij over. De betalingen aan Dexia waaronder de vooruitbetalingen en volstortingen heb ik ook niet besproken met [B (voornaam)] . Zoals ik al vertelde, dat is wel veranderd na dit gebeuren met Dexia. (…)”.
2.6.
Dexia voert in de onderhavige zaak onder meer aan dat de verklaring uitsluitend berusten op de herinneringen van [eiser] en dat geen bewijsmiddelen worden overgelegd die de daarin genoemde standpunten staven.
2.7.
Dexia verliest hierbij echter uit het oog dat [eiser] niet hoeft te bewijzen wanneer [B] daadwerkelijk kennisnam van het bestaan van de overeenkomsten. Zoals hiervoor reeds is overwogen rust die bewijslast op Dexia. Wel mag van [eiser] worden verwacht dat het verweer tegen het verjaringsberoep van Dexia zo goed is onderbouwd als in het gegeven geval redelijkerwijs van [eiser] kan worden verlangd. Nu echter gesteld noch gebleken is dat in dit geval aan [eiser] ook andere bronnen of aanknopingspunten ter beschikking staan dan de herinneringen van [eiser] zelf, kan van [eiser] niet worden verlangd dat deze het verweer op iets anders baseert dan op die herinneringen.
2.8.
Naar aanleiding van hetgeen [eiser] heeft verklaard concludeert Dexia dat de inhoud van de verklaring van [eiser] onvoldoende concreet is. Daarbij wist [B] dat er gespaard werd. De inleg werd deels voldaan met een schenking die aan [B] was gedaan, zodat het ongeloofwaardig is dat [eiser] de overeenkomsten niet met [B] zijn besproken.
2.9.
Dexia heeft tegenover de toelichting door [eiser] onvoldoende concrete feiten of omstandigheden genoemd die, indien zij komen vast te staan, kunnen bijdragen aan de conclusie dat [B] op een eerdere datum dan 13 maart 2000 daadwerkelijk bekend was met de overeenkomsten.
2.10.
Daarnaast wordt verwezen naar het arrest van gerechtshof Amsterdam van 30 april 2024 (ECLI:NL:GHAMS:2024:1074) waarin het gerechtshof overwoog, onder verwijzing naar onder meer de arresten van de Hoge Raad van 12 januari 2024 (ECLI:NL:HR:2024:18 en 19), dat de verjaring pas behoort aan te vangen als de niet-handelende echtgenoot (in dit vonnis aangeduid als ‘ [B] ’) in staat is zijn recht geldend te maken en dat daarvoor vereist is dat hij beschikt over de kennis en het inzicht die nodig zijn om zich te beraden over het al dan niet nemen van maatregelen. Volgens het gerechtshof is daarbij van belang of de niet-handelende echtgenoot de kennis en het inzicht had dat voor het sluiten van de onderhavige leaseovereenkomst zijn of haar toestemming was vereist. Volgens het gerechtshof was verder van belang dat dit vereiste pas in of rond 2002 algemeen bekend werd. Voor een geslaagd beroep op verjaring dient Dexia volgens het gerechtshof feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat de niet-handelende echtgenoot al vóór 2002 de kennis en het inzicht had dat voor het sluiten van de overeenkomst zijn of haar toestemming was vereist. Wanneer – zoals ook in de onderhavige zaak het geval is – dergelijke feiten en omstandigheden niet door Dexia zijn gesteld en deze ook niet uit de processtukken en overgelegde producties zijn af te leiden, kan Dexia niet worden toegelaten tot bewijslevering.
2.11.
Uit het voorgaande volgt dat Dexia, mede gelet op de toelichting door [eiser] , haar stellingen in elk geval onvoldoende heeft onderbouwd. Om die reden wordt het bewijsaanbod van Dexia gepasseerd. Voor wat betreft de datum waarop de niet-handelende echtgenoot daadwerkelijk bekend werd met het bestaan van de overeenkomst wordt als uitgangspunt genomen dat dit niet op een eerdere datum dan 13 maart 2000 het geval is geweest.
2.12.
Het beroep van Dexia op verjaring van de bevoegdheid tot vernietigen slaagt dus niet.
De vorderingen van [eiser] :
2.13.
Het voorgaande betekent dat de gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomsten zijn vernietigd toewijsbaar is.
2.14.
Dexia dient aan [eiser] ter zake van de overeenkomsten te betalen al hetgeen [eiser] ter zake van de overeenkomsten aan Dexia heeft betaald, verminderd met al hetgeen hij ter zake van deze overeenkomsten van Dexia heeft ontvangen, zoals uitgekeerde dividenden, overige uitkeringen, opbrengsten en eventueel een reeds ontvangen (gedeeltelijke) schadevergoeding (exclusief wettelijke rente). De betreffende bedragen blijken uit de door Dexia (meest recent) overgelegde financiële gegevens van de onderhavige overeenkomst waarvan de juistheid niet is weersproken.
2.15.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf het moment waarop Dexia met de terugbetaling in verzuim was, zijnde vanaf een termijn van vier weken na de vernietigingsbrief, waarna er immers redelijkerwijs vanuit mocht worden gegaan dat Dexia niet in de vernietiging berustte (3 mei 2007).
2.16.
De gevorderde wettelijke rente ter zake van de overeenkomsten is toewijsbaar als volgt.
2.16.1.
Dexia is vanaf bovengenoemde ingangsdatum wettelijke rente verschuldigd over het saldo van hetgeen aan Dexia is betaald minus hetgeen van Dexia is ontvangen.
2.16.2.
Telkens indien na bovengenoemde ingangsdatum door Dexia een bedrag (exclusief wettelijke rente) is betaald ter zake van deze overeenkomsten, is vanaf de datum van die betaling de wettelijke rente verschuldigd over hetgeen na aftrek van dat bedrag (exclusief wettelijke rente) nog door Dexia verschuldigd is.
2.16.3.
De wettelijke rente is verschuldigd tot aan de datum van de voldoening van al hetgeen Dexia op grond van de hiervoor onder 2.14. bedoelde berekeningswijze verschuldigd is.
2.16.4.
Voor zover Dexia in het verleden reeds wettelijke rente heeft voldaan kan deze in mindering worden gebracht op het totale bedrag aan wettelijke rente dat Dexia op grond van het voorgaande verschuldigd is.
2.17.
Nadat aan dit vonnis is voldaan zullen partijen uit hoofde van deze overeenkomsten geen verplichtingen meer jegens elkaar hebben.
De vorderingen van Dexia:
2.18.
Het voorgaande betekent voor de vorderingen van Dexia dat deze zullen worden afgewezen.
Overeenkomsten III., IV. en IX.
Algemeen2.19. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenlease-overeenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 á 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een optoutverklaring ingediend, onder wie [eiser] .
2.20.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014, (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
2.21.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
afnemer heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
2.22.
Hierna zal achtereenvolgend worden ingegaan op:
  • de vaststelling van de schade wegens termijnen en de schade wegens restschuld;
  • het op de schade in mindering brengen van het genoten voordeel;
  • de eigen schuld (art. 6:101 BW);
  • een wel of niet onaanvaardbaar zware financiële last;
  • de consequenties van het voorgaande voor de verdeling van de (resterende) schade;
  • wat elke partij gelet op het voorgaande nog aan de andere partij verschuldigd is;
  • wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
2.23.
Waar hierna sprake is van ‘leasetermijnen’, ‘restschuld’, ‘dividenden en claims’, ‘waarde effecten’, ‘restant hoofdsom beëindiging’, ‘uitkering’ en ‘fiscaal voordeel’ wordt gedoeld op de bedragen die bij de (betreffende) overeenkomst worden vermeld op het (meest recent) door Dexia overgelegde financiële overzicht (de laatste twee genoemde onder het kopje ‘Overige voordelen’). Nu [eiser] de juistheid van de daarop vermelde gegevens niet (voldoende gemotiveerd) heeft betwist wordt daarvan uitgegaan.
De vaststelling van de schade wegens termijnen en de schade wegens restschuld
2.24.
De schade die als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia is ontstaan bestaat uit de schade wegens de door [eiser] verschuldigde termijnen, dat wil zeggen zowel de betaalde termijnen als de bij de eindafrekening nog achterstallige termijnen, en uit een (eventuele) restschuld.
2.25.
De kantonrechter constateert dat Dexia op grond van bedingen in de (Bijzondere voorwaarden bij) de overeenkomsten III. en IX. bij de eindafrekeningen bedragen aan resterende termijnen in rekening heeft gebracht.
2.26.
In zijn prejudiciële beslissing van 21 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:773) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een beding in de algemene voorwaarden van Dexia op grond waarvan Dexia in het geval van een tussentijdse beëindiging van de overeenkomst wegens nalatigheid van de zijde van de wederpartij bevoegd is om zonder meer het onbetaalde restant van de overeengekomen leasesom(men) op te eisen, een beding is dat op grond van de Richtlijn als oneerlijk moet worden beschouwd. Om die reden is de rechter gehouden om een dergelijk beding op grond van artikel 6:233 BW te vernietigen voor zover dit betrekking heeft op termijnen die ten tijde van de beëindiging op grond van die bepaling nog toekomstig waren. Op die termijnen kan dan niet langer op grond van de contractuele Bijzondere Voorwaarden aanspraak worden gemaakt.
2.27.
De vraag of de beëindiging van de overeenkomst moet worden aangemerkt als een beëindiging op grond van contractuele bepalingen, dan wel als een ontbinding in de zin van artikel 6:265 BW, is naar het oordeel van de kantonrechter niet relevant voor de vraag of het beding in de Bijzondere Voorwaarden op grond waarvan Dexia aanspraak maakt op resterende termijnen ‘oneerlijk’ is in de zin van de Richtlijn (vergelijk Hof Den Bosch 12 februari 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:515). Bovenbedoelde beslissing van de Hoge Raad wordt ook in de onderhavige zaak van toepassing geacht.
2.28.
Evenmin wordt relevant geacht of de beëindiging van de overeenkomsten is geschied door Dexia of door [eiser] . Dit is immers niet van invloed op de kwalificatie van de bedingen, op grond waarvan Dexia aanspraak heeft gemaakt op betaling wegens resterende termijnen, als zijnde ‘oneerlijk’ als bedoeld in de Richtlijn.
2.29.
Dit leidt tot de conclusie dat de bedingen die Dexia aanspraak geven op na beëindiging van de overeenkomsten nog resterende termijnen dienen te worden vernietigd.
2.30.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van 21 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:68) volgt dat bij vernietiging van het beding in de (Bijzondere Voorwaarden bij) de overeenkomst Dexia evenmin op grond van de wet aanspraak heeft op (gehele of gedeeltelijke) vergoeding van de schade die zij door de voortijdige beëindiging van de overeenkomsten heeft geleden.
2.31.
Uit het voorgaande volgt dat de post die ziet op de contant gemaakte resterende termijnen in de eindafrekeningen van overeenkomst III. van € 1.331,17 en van overeenkomst IX. van € 888,31 komt te vervallen.
2.32.
Voor de volledigheid overweegt de kantonrechter dat het vervallen van de post contant gemaakte resterende rentetermijnen niet meebrengt dat de toegepaste korting bij de post restant hoofdsom moet komen te vervallen. De vernietiging en de gevolgen daarvan strekken zich slechts uit tot het gedeelte van de overeenkomst dat oneerlijk is en zien daarmee alleen op de nog verschuldigde rentetermijnen. De overeenkomst moet voor het overige zonder wijzigingen voortbestaan (ECLI:EU:C:2021:68, punt 62). Voor zover Dexia op grond van de Bijzondere voorwaarden bij de beëindiging van de leaseovereenkomst de nog verschuldigde hoofdsom contant dient te maken, is zij ten gunste van de [eiser] van de wettelijke regeling afgeweken. Niet gebleken is dat de overeenkomsten in zoverre niet in stand kunnen blijven als het gedeelte daarvan dat oneerlijk is wordt vernietigd. In dit verband wordt verwezen naar het arrest van hof Amsterdam van 14 september 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:2826).
Het op de schade in mindering brengen van het genoten voordeel
2.33.
Op de door [eiser] geleden schade dient eerst in mindering te worden gebracht het voordeel als bedoeld in artikel 6:100 BW. Dit bestaat uit de in verband met de betreffende overeenkomst ontvangen inkomsten uit ‘Dividenden en claims’ en het genoten fiscaal voordeel. Een eventueel reeds door Dexia betaalde (gedeeltelijke) schadevergoeding behoort niet tot de hier bedoelde voordelen.
2.34.
Indien daarvan sprake is behoort tot het op de schade in mindering te brengen voordeel eveneens het batig saldo uit andere effectenleaseovereenkomsten tenzij deze meer dan een jaar vóór het aangaan van de overeenkomst waarbij de schade zich voordoet zijn beëindigd. Onder batig saldo wordt verstaan hetgeen aan opbrengst resteert nadat alle betalingen door de afnemer in mindering zijn gebracht.
2.35.
Voor zover sprake is van voordeel als hiervoor bedoeld dient dit eerst in mindering te worden gebracht op de schade die [eiser] heeft geleden wegens verschuldigde termijnen. Resteert dan nog een niet verrekend deel van het voordeel en is er sprake van meerdere verlieslatende overeenkomsten, dan dient vervolgens verrekening plaats te vinden met de schade wegens termijnen uit de volgende verlieslatende overeenkomst(en), en daarna met de restschuld, tot alle voordeel is verrekend.
De eigen schuld (art. 6:101 BW), wel of niet een onaanvaardbare financiële last
2.36.
Op grond van artikel 6:101 BW dient [eiser] een deel van de na verrekening van eventuele voordelen als hiervoor bedoeld resterende schade, (hierna: de resterende schade) wegens eigen schuld zelf te dragen. Daarbij dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de resterende schade bestaande uit de verschuldigde termijnen en de resterende schade bestaande uit een (eventuele) restschuld.
2.37.
Onderzocht moet worden of nakoming door Dexia van haar onderzoeksplicht zou hebben uitgewezen dat Dexia het aangaan van deze overeenkomsten) had behoren te ontraden, omdat daardoor naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op [eiser] werd gelegd. Indien het aangaan van de overeenkomst(en) voor [eiser] een onaanvaardbaar zware financiële last met zich bracht dient [eiser] een derde deel van de resterende schade uit zowel verschuldigde termijnen (de inleg) als de restschuld zelf te dragen. Indien geen sprake was van een dergelijke last dient de afnemer de resterende schade wegens verschuldigde termijnen geheel zelf te dragen en van de schade wegens restschuld een derde deel. Of sprake is van een zodanig onaanvaardbaar zware financiële last wordt beoordeeld door toepassing van de zogenoemde Hof-formule als weergegeven in het arrest van hof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981). [eiser] dient de gegevens die nodig zijn voor deze beoordeling te verstrekken en met stukken te onderbouwen.
2.38.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last moeten alle bekende omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de financiële ruimte van een belegger in aanmerking worden genomen. De hiervoor gehanteerde vuistregel, de Hof-formule luidt: X - W - A- B- C < Y + 0,1 xY + 0,15 x (X-Y).
De factor X staat voor het besteedbare netto-maandinkomen van [eiser] . De factor Y betreft de NIBUD-basisnorm voor het betrokken type huishouden. De factor W staat voor de maandelijkse huur-of hypotheeklasten voor de eigen dan wel gehuurde woning voor zover deze het daarvoor door het NIBUD gehanteerde basisbedrag overtreffen. De factor A staat voor de verplichtingen die voortvloeien uit de leaseovereenkomst, factor B staat voor eventuele financiële verplichtingen uit andere, eerder aangegane leaseovereenkomsten. De factor C staat voor eventuele (daadwerkelijk bestaande) rente- en aflossingsverplichtingen uit andersoortige eerdere kredietovereenkomsten.
Wel of geen onaanvaardbaar zware financiële last in dit geval
2.39.
Tussen partijen is in geschil of door het aangaan van de overeenkomsten voor [eiser] een onaanvaardbaar zware financiële met zich bracht. Tussen partijen is in het bijzonder in geschil of [eiser] in voldoende mate de gegevens heeft verstrekt (en deze heeft toegelicht en met stukken heeft onderbouwd) die noodzakelijk zijn voor de beoordeling.
2.40.
[eiser] stelt dat moet worden uitgegaan van een gezin met twee thuiswonende kinderen. Dexia heeft bij antwoord aangevoerd dat [eiser] die stelling onvoldoende heeft onderbouwd. [eiser] heeft bij conclusie van repliek uittreksels uit de basisregistratie personen overgelegd van zijn kinderen. Hieruit volgt dat zij woonachtig waren op hetzelfde adres als [eiser] ten tijde van het afsluiten van de overeenkomsten. Dexia heeft hierop aangegeven dat [eiser] van een juiste gezinssamenstelling uitgaat. De kantonrechter gaat daar ook vanuit.
2.41.
Met betrekking tot overeenkomst III. is voorts in geschil het inkomen van [eiser] en [B] . [eiser] gaat uit van een netto maandinkomen van € 1.859,02 en baseert dit inkomen op het door hem overgelegde aangiftebiljet. Dexia voert aan dat het aangiftebiljet niet door de Belastingdienst is gecontroleerd, zodat niet van de juistheid van de inhoud van dat aangiftebiljet kan worden uitgegaan. Bovendien volgt Het had op de weg van [eiser] gelegen biljetten van proces uit dat jaar over te leggen. Als uitgegaan wordt van het aangiftebiljet komt zij op een netto maandinkomen van € 2.339,43.
2.42.
De kantonrechter heeft onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het aangiftebiljet, omdat de aangifte met tussenkomst van een belastingconsulent is ingevuld. Daarbij is met de overgelegde stukken voldoende door [eiser] aangetoond dat [B] geen inkomen genoot.
2.43.
Met betrekking tot overeenkomsten IV. en IX. is in geschil het door [eiser] gehanteerde vermogen. [eiser] gaat uit van geen beschikbaar vermogen en Dexia gaat uit van de waarde van de aandelen minus de aankoopbedragen.
2.44.
De kantonrechter overweegt dat uitgegaan moet worden van vrij besteedbaar vermogen (zie bijvoorbeeld gerechtshof Amsterdam 22 februari 2022, ECLI:NL:GHAMS:
2022:540). Nu niet uit de stukken volgt dat het door Dexia gestelde bedrag bestaat uit vrij besteedbaar vermogen, ziet de kantonrechter aanleiding om aan te sluiten bij het door [eiser] gehanteerde vermogen. Dit betekent dat kan worden uitgegaan van de door [eiser] en [B] opgestelde berekening, en dat derhalve sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last.
De consequenties voor de verdeling van de (resterende) schade.
2.45.
Uit het voorgaande volgt dat zowel de resterende schade wegens verschuldigde termijnen als de resterende schade wegens restschuld voor 1/3 deel voor rekening van [eiser] blijft. De vorderingen van [eiser] zijn dan ook toewijsbaar. De vorderingen van Dexia worden afgewezen.
Wat elke partij nog aan de andere partij verschuldigd is
2.46.
Nu de overeenkomsten niet rechtsgeldig zijn vernietigd of ontbonden zal [eiser] aan de daaruit voortkomende betalingsverplichtingen dienen te voldoen. Anderzijds zal Dexia de resterende schade dienen te vergoeden die volgens het bovenstaande voor haar rekening komt.
2.47.
Op grond van het voorgaande en de door Dexia (meest recent) overgelegde financiële gegevens van de onderhavige overeenkomsten zullen partijen in staat zijn te berekenen:
a. wat de schade is aan verschuldigde termijnen en restschuld;
b. wat de in mindering te brengen voordelen zijn (inclusief eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten) en wat na aftrek daarvan aan schade resteert;
c. of en zo ja tot welk bedrag [eiser] een resterende schade wegens termijnen en wegens restschuld dient te dragen;
d. wat [eiser] op grond van nakoming van betalingsverplichtingen uit de overeenkomst(en) in totaal aan Dexia verschuldigd is.
2.48.
[eiser] heeft in verband met de overeenkomsten III., IV. en IX. jegens Dexia aanspraak op schadevergoeding indien en voor zover [eiser] ter zake van een bepaalde overeenkomst méér aan Dexia heeft betaald dan het onder d. bedoelde bedrag verminderd met het totaal van de onder c. bedoelde bedragen en verminderd met een (eventueel) reeds door Dexia betaalde schadevergoeding (exclusief wettelijke rente).
2.49.
Voor de volledigheid overweegt de kantonrechter dat Dexia in verband met de overeenkomsten jegens [eiser] aanspraak heeft op nakoming van betalingsverplichtingen indien en voor zover [eiser] ter zake van een bepaalde overeenkomst minder aan Dexia heeft betaald dan het onder d. bedoelde bedrag verminderd met het totaal van de onder c. bedoelde bedragen.
De wettelijke rente
2.50.
Een aanspraak op wettelijke rente over nadeel, dat bij de voordeelstoerekening wordt verrekend met de voordelen, moet worden geacht niet te zijn ontstaan, aangezien die de schadeberekening te zeer zou compliceren. Slechts over het nadeel dat na voordeelstoerekening resteert, kan overeenkomstig de uitspraak van de Hoge Raad van 1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1198) wettelijke rente worden toegewezen (Hoge Raad 3 februari 2017 ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). De wettelijke rente wordt, als onvoldoende bestreden, toegewezen over het bedrag aan schadevergoeding voor zover deze nog door Dexia verschuldigd is. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 ECLI:NL:RBAMS:2021:7910).
Overige nevenvorderingen
2.51.
[eiser] heeft vergoeding gevorderd van buitengerechtelijke kosten. De Hoge Raad heeft zich in het arrest van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590, over deze kwestie uitgesproken. In het arrest is geoordeeld dat de buitengerechtelijke werkzaamheden die in die procedure door Leaseproces waren gesteld op grond van artikel 6:96 lid 3 BW in verbinding met artikel 241 Rv niet voor vergoeding in aanmerking komen.
2.52.
Dexia zal worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten (inclusief nakosten) die in verband met bovenstaande vorderingen zijn gemaakt aan de zijde van [eiser] . De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 119,21;
- griffierecht € 85,00;
- salaris gemachtigde € 677,50 (2,5 x tarief € 271,00);
- nakosten
€ 135,00;
Totaal € 1.016,71.
2.53.
Dexia zal eveneens worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten (inclusief nakosten) die in verband met de vorderingen van Dexia zijn gemaakt aan de zijde van [eiser] . Omdat het partijdebat daarover is samengevallen met het debat over de vorderingen van [eiser] worden deze kosten tot op heden begroot op nihil.

3.De beslissing

De kantonrechter
ten aanzien van de vorderingen van [eiser]:
3.1.
verklaart voor recht dat de overeenkomsten I., II., V., VI., VII. en VIII. zijn vernietigd,
3.2.
veroordeelt Dexia om aan [eiser] ter zake de overeenkomsten te betalen hetgeen Dexia op grond van de hiervoor in rov. 2.14. bedoelde berekening verschuldigd is,
3.3.
veroordeelt Dexia om aan [eiser] te betalen de wettelijke rente die Dexia verschuldigd is ter zake de hiervoor genoemde overeenkomsten op grond van hetgeen hiervoor is overwogen in rov. 2.15. en 2.16.,
3.4.
verklaart voor recht dat:
- Dexia met betrekking tot de overeenkomsten III., IV. en IX. onrechtmatig heeft gehandeld;
- [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia;
- Dexia gehouden is de schade van [eiser] te vergoeden;
3.5.
veroordeelt Dexia aan [eiser] te betalen ter zake de overeenkomsten III., IV. en IX. het bedrag dat Dexia volgens r.o. 2.48. nog verschuldigd is aan [eiser] , te vermeerderen met de wettelijke rente daarover te berekenen vanaf het moment dat alle voordeel is verrekend en met toepassing van de uitgangspunten als geformuleerd in r.o. 2.50.) tot de dag van algehele voldoening;
3.6.
veroordeelt Dexia in de kosten van deze procedure van € 1.016,71, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
3.7.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
ten aanzien van de vorderingen van Dexia:
3.9.
wijst de vorderingen af,
3.10.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ: BF