ECLI:NL:RBMNE:2024:3677

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
UTR 23/1679
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de hoogte van WIA-dagloon en toepassing van artikel 18 Dagloonbesluit

In deze zaak heeft eiser, die als chauffeur en later als bedrijfsleider heeft gewerkt, beroep ingesteld tegen de hoogte van zijn WIA-dagloon. Eiser heeft zich op 8 november 2018 ziekgemeld en zijn arbeidsovereenkomst is op 31 december 2018 beëindigd. Op 30 juni 2022 heeft hij een WIA-uitkering aangevraagd, waarop het Uwv hem een uitkering heeft toegekend op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, met een WIA-dagloon van € 48,44. Eiser is het niet eens met deze berekening en stelt dat de toepassing van artikel 18 van het Dagloonbesluit leidt tot een onevenredig nadelige uitkomst voor hem, omdat het zijn welvaartsniveau niet correct weerspiegelt. De rechtbank heeft de zaak op 28 februari 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de berekening van het WIA-dagloon volgens artikel 18 van het Dagloonbesluit correct is en dat er geen aanleiding is om dit artikel buiten toepassing te laten. De rechtbank concludeert dat de toepassing van het Dagloonbesluit in dit geval niet leidt tot een onredelijk bezwarend besluit voor eiser, en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank heeft begrip voor de situatie van eiser, maar benadrukt dat het aan de besluitgever is om eventuele ongewenste effecten van de regeling aan te pakken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1679

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G. Farnoud),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. S. Elfert).

Inleiding

1. Eiser is op 12 februari 2018 gaan werken als chauffeur bij [ex werkgever 1] . Met ingang van 9 maart 2018 heeft hij ontslag genomen, omdat het werk niet voldeed aan de stagevereisten van zijn HBO-studie. Op 1 augustus 2018 is eiser gaan werken als bedrijfsleider bij [ex werkgever 2] B.V.
2. Eiser heeft zich op 8 november 2018 voor zijn werk moeten ziekmelden. Op 31 december 2018 is zijn arbeidsovereenkomst met een vaststellingsovereenkomst beëindigd.
3. Op 30 juni 2022 heeft eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Daarop heeft een verzekeringsarts van het Uwv een medisch onderzoek verricht en geconcludeerd dat eiser volledig arbeidsongeschikt is. Met het besluit van 4 oktober 2022
(het primaire besluit)heeft het Uwv aan eiser vanaf 5 november 2020 een WIA-uitkering toegekend, gebaseerd op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Het Uwv heeft de hoogte van de uitkering vastgesteld op € 682,95 bruto per maand, exclusief vakantiegeld. Bij de berekening is uitgegaan van een WIA-dagloon van € 48,44, bepaald op basis van een referteperiode van 12 februari 2018 tot en met 31 oktober 2018 (188 dagloondagen) en het door de ex-werkgevers over de referteperiode opgegeven loon van in totaal € 8.640,95.
4. Met het besluit van 3 november 2022 heeft het Uwv aan eiser vanaf 5 november 2020 een toeslag op de WIA-uitkering toegekend van € 292,54 bruto per maand (13,45 bruto per dag).
5. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit, omdat hij het niet eens is met de vaststelling van de hoogte van zijn WIA-dagloon. Tijdens een telefonische hoorzitting hebben eiser en zijn gemachtigde de bezwaren toegelicht. Met het besluit van 3 februari 2023
(het bestreden besluit)heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
6. Eiser heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van het Uwv deelgenomen. Eisers gemachtigde heeft zich van tevoren afgemeld.

Het bestreden besluit

7. Het Uwv heeft naar aanleiding van eisers bezwaren opnieuw naar zijn besluit over de hoogte van de WIA-uitkering gekeken. Het Uwv vindt na heroverweging dat hij de berekening van het WIA-dagloon niet kan veranderen. Voor de berekening is uitgegaan van het juiste aantal dagloondagen over de periode van 12 februari 2018 tot en met 31 oktober 2018. Ook is uitgegaan van de juiste loongegevens van de ex-werkgevers. Het Uwv ziet geen ruimte om de periode van 9 maart 2018 tot 1 augustus 2018, waarin eiser niet heeft gewerkt, buiten de berekening te houden.
Het Uwv vindt verder dat het beroep op het evenredigheidsbeginsel niet slaagt, omdat de WIA-uitkering wordt aangevuld met een aanvulling van de gemeente op grond van de Participatiewet en een toeslag van het Uwv.

Standpunt van eiser

8. Eiser doet een beroep op het evenredigheidsbeginsel. Hij voert aan dat strikte toepassing van artikel 18 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) tot voor hem onevenredig nadelige gevolgen leidt. Die gevolgen staan volgens eiser niet in verhouding tot de met het Dagloonbesluit te dienen doelen, zoals het vaststellen van een voor hem representatief dagloon. Eiser verzoekt daarom om dat artikel in zijn geval buiten toepassing te laten. Omdat hij in de referteperiode bijna zes maanden niet heeft gewerkt, is zijn WIA-dagloon van € 48,44 veel lager dan zijn dagloon in het kader van de Ziektewet van € 121,61. Dit zou anders zijn als het Uwv alleen de periode dat eiser bij [ex werkgever 2] B.V. heeft gewerkt (66 werkdagen) had meegeteld of als alleen zijn totale aantal gewerkte dagen bij [ex werkgever 1] en [ex werkgever 2] B.V. (85 dagen) was meegenomen. Doordat het Uwv de maandenlange periode waarin eiser niet heeft gewerkt wel meetelt, is de hoogte van zijn WIA-dagloon geen redelijke weerspiegeling van zijn welvaartsniveau voordat hij ziek werd. Zijn lage WIA-dagloon werkt langdurig door in zijn hele financiële situatie en heeft ook andere nadelige gevolgen voor hem en zijn gezin. Zijn lage WIA-uitkering zorgt namelijk, ook in combinatie met de aanvulling vanuit de Participatiewet, dat hij al langere tijd op het bestaansminimum leeft. Hierdoor hebben eiser en zijn gezin geen enkele financiële armslag en maken zij almaar meer schulden. De lage inkomsten, de toenemende schulden en zijn slechte medische toestand maken de situatie van eiser schrijnend. Als zijn echtgenote parttime zou gaan werken, zou dit niet tot financiële verbetering leiden, omdat dan de aanvulling vanuit de Participatiewet en de toeslag op de WIA-uitkering zouden vervallen. Ook leggen de verplichtingen uit de Participatiewet een extra druk op zijn gezin. Bij een hoger WIA-dagloon gelden die verplichtingen niet.
9. Eiser beroept zich op de ‘Knelpuntenbrief’ van 3 juni 2021 aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), waarin het Uwv aan de orde stelt dat er situaties zijn waarin burgers door de manier waarop het WIA-dagloon wordt berekend in de knel komen.
10. Eiser wijst ook op een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 november 2021 [1] , ter onderbouwing van zijn standpunt dat toepassing van het Dagloonbesluit tot een onevenredige uitkomst leidt voor hem.

Beoordeling door de rechtbank

11. De rechtbank stelt vast dat de beroepsgrond van eiser niet neerkomt op een exceptieve toets van het Dagloonbesluit aan het evenredigheidsbeginsel. Het standpunt van eiser is dat in zijn geval artikel 18 van het Dagloonbesluit buiten toepassing moet worden gelaten vanwege strijd met het evenredigheidsbeginsel. Dat komt erop neer dat de rechtbank in het kader van een rechtstreekse toetsing van het besluit aan het evenredigheidsbeginsel zou moeten beoordelen of dat artikel in eisers geval buiten toepassing moet worden gelaten vanwege de onevenwichtigheid. Eisers beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet. Hieronder legt de rechtbank dat uit.
12. De rechtbank overweegt dat artikel 18 van het Dagloonbesluit dwingendrechtelijk van aard is en het Uwv geen ruimte geeft om hiervan af te wijken. In dat artikel is uitgewerkt hoe het dagloon moet worden berekend bij starters, zoals eiser. Volgens deze zogenoemde startersregeling wordt het totaal verdiende loon in het refertejaar gedeeld door het aantal dagloondagen vanaf het begin van de dienstbetrekking. [2] Uit vaste rechtspraak volgt dat voor de vaststelling van het welvaartsniveau het loon bepalend is dat daadwerkelijk is ontvangen tijdens de referteperiode (historisch dagloon). [3] Hierdoor leiden periodes waarin tijdens de referteperiode minder of, zoals in het geval van eiser, geen loon is ontvangen tot een lager dagloon. Toepassing van artikel 18 van het Dagloonbesluit leidt dus tot het door het UWV vastgestelde WIA-dagloon en de daarop gebaseerde hoogte van de WIA-uitkering.
13. Het Dagloonbesluit is een algemeen verbindend voorschrift, dat geen wet in formele zin is en vaststelling van het WIA-dagloon op grond van artikel 18 Dagloonbesluit is een gebonden besluit. Over deze situatie heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven onlangs twee richtinggevende uitspraken gedaan. [4] Daaruit volgt dat bij een gebonden bevoegdheid op het niveau van het algemeen verbindende voorschrift al een belangenafweging in algemene zin heeft plaatsgevonden. De uitkomst daarvan is neergelegd in de wettelijke voorwaarden voor de uitoefening van die bevoegdheid en daarmee is in beginsel ook de evenredigheid van het besluit gegeven. Maar er kunnen zich bijzondere omstandigheden voordoen die maken dat toepassing van een algemeen verbindende voorschrift voor een belanghebbende zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel, dat die toepassing achterwege moet blijven. Dit betekent dat het bestuursorgaan uiteindelijk (“onder de streep”) moet beoordelen of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van het algemeen verbindende voorschrift in het voorliggende geval tot een onevenredige uitkomst zou leiden, maar daarbij gaat het dan alleen nog om de evenwichtigheid. Een besluit is onevenwichtig als het in de gegeven omstandigheden voor een of meer belanghebbenden onredelijk bezwarend is.
14. De rechtbank is van oordeel dat de vaststelling van het WIA-dagloon van eiser niet heeft geleid tot een uitkomst die maakt dat het bestreden besluit voor hem onredelijk bezwarend is. Er is daarom geen aanleiding om artikel 18 van het Dagloonbesluit buiten toepassing te laten. De rechtbank overweegt daartoe dat eiser met het inkomen uit zijn WIA-uitkering, plus de aanvulling vanuit de Participatiewet en de toeslag van het Uwv, niet onder het bestaansminimum verkeert. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat niet gebleken is dat het onmogelijk is voor eisers echtgenote om te werken en daarmee te zorgen dat het inkomen van het gezin stijgt. Ook is niet zeker dat het voor eiser onmogelijk zal zijn om in de toekomst genoeg te werken om zijn financiële situatie te verbeteren. De rechtbank heeft begrip voor de moeilijke financiële situatie van eiser en begrijpt dat zijn WIA-uitkering flink lager uitvalt doordat het WIA-dagloon ook is gebaseerd op de periode tussen zijn werk bij [ex werkgever 1] en zijn werk bij [ex werkgever 2] B.V. Dit betekent echter niet dat toepassing van het Dagloonbesluit in het geval van eiser heeft geleid tot een uitkomst die onevenwichtig is.
Knelpuntenbrief
15. Het beroep op de Knelpuntenbrief is voor de rechtbank geen reden om anders te oordelen. Aan het Dagloonbesluit ligt een welbewuste keuze van de besluitgever ten grondslag. Het is aan de besluitgever om eventuele ongewenste effecten van de in het Dagloonbesluit neergelegde dagloonsystematiek teniet te doen. De minister van SZW heeft in zijn brief van 25 november 2022 aan de Tweede Kamer nog toegelicht dat er (andere) oorzaken zijn waardoor loonloze tijdvakken kunnen ontstaan die te vinden zijn in individuele keuzes die werknemers maken. De minister benoemt in dat verband diverse oplossingsrichtingen met daarbij de belangrijkste voor- en nadelen. Daarbij heeft hij geschreven dat hij met de Tweede Kamer en de sociale partners tot een passende oplossing voor het vraagstuk wil komen. Weliswaar uit het Uwv in de Knelpuntenbrief de wens om de dagloonsystematiek van de WIA in overeenstemming te brengen met de dagloonsystematiek van de Werkloosheidswet en de Ziektewet, maar tot op heden is daar nog niet voor gekozen. Gelet op de betrokken belangen, is het niet aan de rechter, maar aan de besluitgever om hierover keuzes te maken en desgewenst de regeling aan te passen. [5] De rechtbank kan op die politieke besluitvorming niet vooruitlopen.
Uitspraak van de rechtbank Gelderland
16. Naar het oordeel van de rechtbank ziet de aangehaalde uitspraak van de rechtbank Gelderland op een bijzondere situatie, die niet vergelijkbaar is met die van eiser. Hoewel eiser lijdt aan een chronische ziekte, is niet uit te sluiten dat hij in de toekomst een jaar lang onafgebroken zal kunnen werken. Eiser lijdt niet aan een terminale ziekte, waarvan wel sprake was in de uitspraak van de rechtbank Gelderland. Ook om een andere reden ging het daar om een bijzondere situatie: de betrokkene had aan het begin van het refertejaar één dag in een bijbaantje gewerkt, wat ertoe leidde dat zij niet onder de startersregeling viel. Het concrete geval van eiser is kortom niet zo’n uitzonderlijke situatie als die waarover de rechtbank Gelderland uitspraak deed.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Alles bij elkaar bezien, leidt de toepassing van artikel 18 Dagloonbesluit in eisers geval niet tot een uitkomst die maakt dat het bestreden besluit voor hem onredelijk bezwarend is. Dat artikel hoeft dus in eisers geval niet buiten toepassing te blijven en het Uwv heeft de hoogte van eisers WIA-uitkering terecht volgens de daarin opgenomen berekeningsmethode bepaald.
18. Daarbij wil de rechtbank opmerken dat zij begrip heeft voor de situatie van eiser en begrijpt dat de toepassing van de geldende regeling voor hem onredelijk en onbillijk voelt. Deze problematiek is ook niet voor niets in de Knelpuntenbrief aan de orde gesteld. Als gezegd, is het echter aan de besluitgever om hierover keuzes te maken en de regeling desgewenst aan te passen en kan de rechtbank op die politieke besluitvorming niet vooruitlopen.
19. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiser het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ourahma, rechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie de nota van toelichting bij het Schattingsbesluit, Stb. 2013, 185, p. 39.
3.Zie bv. de uitspraken van de CRvB van 13 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1386 en van 26 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1461.
4.Zie de uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190 en ECLI:NL:CBB:2024:191.
5.Zie de uitspraak van de CRvB van 9 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:446.