ECLI:NL:RBMNE:2024:1114

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
23/2913
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens gokactiviteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De eiser had een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw), die door verweerder op 9 september 2021 werd ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 22 maart 2020. De reden voor deze intrekking was dat eiser online gokactiviteiten had verricht en geen sluitende verifieerbare boekhouding had aangeleverd. Daarnaast vorderde verweerder een bedrag van € 13.014,20 terug over de periode waarin eiser onterecht bijstand had ontvangen.

Eiser heeft tegen de besluiten van verweerder bezwaar gemaakt en beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 4 december 2023 heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser een online gokaccount had en dat hij regelmatig contante stortingen ontving, wat hij niet had gemeld aan verweerder. Eiser stelde dat hij geen gokactiviteiten had verricht, maar dat een derde partij via zijn account gokte. De rechtbank oordeelde dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden, wat leidde tot de conclusie dat de intrekking van de bijstand terecht was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de terugvordering van de teveel ontvangen bijstandsuitkering ook terecht was. Eiser kreeg geen gelijk en er werd geen vergoeding van proceskosten toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2913

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.D. van Tellingen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: P.R. Klijn).

Inleiding

1. Bij besluit van 9 september 2021 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) ingetrokken vanaf 22 maart 2020. De reden hiervoor is dat eiser online gokactiviteiten zou hebben verricht en geen sluitende verifieerbare boekhouding daarvan heeft aangeleverd. Voorts heeft verweerder bij besluit van 29 september 2021 de bijstand over de periode van 22 maart 2020 tot en met 31 juli 2021 teruggevorderd, te weten € 13.014,20.
2. Met het bestreden besluit van 4 maart 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de besluiten gebleven. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
3. De rechtbank heeft het beroep op 4 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. W.F. Wienen als waarnemer van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht het recht op bijstand heeft ingetrokken en de bijstand heeft teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. De rechtbank stelt vast dat de te beoordelen periode loopt van 22 maart 2020 tot 9 september 2021.
7. Niet in geschil is dat eiser een online gokaccount op zijn naam had staan. Verder staat vast dat door eiser regelmatig contante stortingen zijn gedaan en dat er regelmatig geld op zijn rekening werd bijgeschreven door anderen. Ook is niet in geschil dat eiser dit niet aan verweerder heeft vermeld. Ter zitting is gebleken dat eiser niet meer in Nederland ingeschreven staat.
Intrekking van de bijstand
8. Verweerder stelt dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden omdat hij in de te beoordelen periode gokactiviteiten heeft verricht en diverse (hoge) bedragen heeft ontvangen. Zo heeft eiser bijvoorbeeld in de maand mei 2020 € 1.165,- ontvangen en in de maand oktober 2020 in totaal € 1.715,-. Eiser heeft in de te beoordelen periode maandelijks te veel bijstand ontvangen. Op grond daarvan stelt verweerder dat de bijstand terecht is ingetrokken.
9. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij geen gokactiviteiten heeft verricht omdat de heer [A] gokte via zijn account en dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Verder waren de ontvangen bedragen schenkingen of terugbetalingen en hadden deze bedragen geen periodiek karakter. Deze bedragen kunnen volgens eiser niet worden gekwalificeerd als bedragen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw. Tot slot volgt volgens eiser uit recente rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] dat het niet hebben van een administratie van gokactiviteiten niet direct ertoe leidt dat het recht op bijstand niet meer kan worden vastgesteld. Verweerder handelt daarom volgens eiser in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
10. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw doet een belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling aan het college van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
11. Volgens vaste rechtspraak is het bij online gokactiviteiten voor de vaststelling van het recht op bijstand van belang welke inkomsten er zijn uit het gokken. Voor de bijstand zijn de door een bijstandsgerechtigde ontvangen inkomsten immers van invloed op het recht op bijstand. Het gaat daarbij om bedragen die de bijstandsgerechtigde vrij kan besteden. Uit vaste rechtspraak volgt immers dat er geen sprake is van saldering in die zin dat slechts sprake is van inkomsten als er ‘winst’ wordt gemaakt. Het is alleen van belang of de gokactiviteiten tot een uitkering van een geldbedrag hebben geleid, ongeacht hoeveel inzet daarvoor nodig is geweest. Een andere uitleg zou ertoe leiden dat de betrokkene in deze maanden zou kunnen beschikken over een inkomen boven de bijstandsnorm, namelijk het geld dat hij had uit hoofde van zijn bijstandsuitkering alsmede de opbrengst van zijn gokactiviteiten. [2]
12. Voorts wordt tot het inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw alle middelen gerekend die over het algemeen periodiek worden ontvangen en kunnen worden ingezet voor de voorziening in het levensonderhoud. Bedragen die contant zijn gestort en bedragen die zijn overgemaakt door derden naar een bankrekening van een bijstandontvanger worden in beginsel beschouwd als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is ook sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw. Dit is vaste rechtspraak. [3] Ook leningen van familie of vrienden kan volgens rechtspraak worden gezien als middelen in de zin van inkomen. [4] Ook als betalingen geen periodiek karakter hebben, kan dit worden gezien als inkomen in de zin van artikel 32, van de Pw. [5]
13. Zoals hierboven is overwogen is niet in geschil dat eiser in de te beoordelen periode een online gokaccount op zijn naam had staan. De stelling van eiser dat uit het enkel hebben van een online gokaccount niet kan worden afgeleid dat hij gokactiviteiten verrichtte omdat de heer [A] gokte via eisers account is niet aannemelijk gemaakt. De verklaring van de heer [A] – die pas in beroep is overgelegd – is hiervoor onvoldoende. Hierbij is van belang dat de bedragen die via het online gokaccount op rekening van eiser gestort werden niet (op korte termijn) overgemaakt werden naar een rekening van de heer [A] . Eisers verwijzing naar de uitspraak van CRvB 2021, 941 kan hem niet baten, aangezien deze uitspraak gaat over fysiek gokken in een casino. De verwijzing naar deze rechtspraak gaat in zijn geval niet op.
14. De stelling dat de ontvangen bedragen schenkingen of terugbetalingen waren en dat deze bedragen geen periodiek karakter hadden heeft eiser niet onderbouwd. De bijschrijvingen zijn niet voorzien van een omschrijving en er zijn geen bewijsstukken geleverd van gemaakte kosten. De bijschrijvingen op de rekening van eiser hebben een periodiek karakter. Ook eenmalige bijschrijvingen, zoals blijkt uit eerder genoemde rechtspraak, kunnen worden gekwalificeerd als bedragen in de zin van artikel 32 van de Pw. Deze bedragen had eiser dus ook moeten melden en dat heeft hij niet gedaan.
15. De rechtbank overweegt dat eiser gelet op het voorgaande zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Dit betekent dat verweerder op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw gehouden was om het recht op bijstand over de te beoordelen periode in te trekken. Verweerder heeft daarom terecht het recht op bijstand van eiser per 22 maart 2020 ingetrokken. De beroepsgrond slaagt niet.
Terugvordering van de bijstand
16. Gelet op het vorenstaande was verweerder op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw gehouden de teveel ontvangen bijstandsuitkering (€ 13.014,20) van eiser terug te vorderen.
17. Eiser heeft met betrekking tot de terugvordering geen gronden van beroep aangevoerd en evenmin de hoogte van de terugvordering betwist. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht de teveel ontvangen bijstand teruggevorderd.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.