In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bijstandsverlening aan appellanten, die leningen van hun zoon ontvingen. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg had deze leningen ten onrechte aangemerkt als inkomsten die op de bijstand van appellanten in mindering moesten worden gebracht. Appellanten ontvingen een WIA-uitkering, maar deze was ontoereikend voor hun levensonderhoud. Het college had eerder de bijstand van appellanten ingetrokken, maar deze intrekking later herroepen. In de periode waarin appellanten geen bijstand ontvingen, kregen zij maandelijks € 500 van hun zoon, wat zij als lening voor levensonderhoud aanmerkten. De Raad oordeelde dat het college de maandelijkse bijschrijvingen ten onrechte als inkomsten had aangemerkt, omdat appellanten aannemelijk hadden gemaakt dat deze bedragen als lening waren verstrekt. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellanten gegrond, waardoor het college verplicht werd de ten onrechte ingehouden bedragen na te betalen. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellanten.