ECLI:NL:RBMNE:2023:743

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
21/5207
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WIA-uitkering en terugvordering van te veel ontvangen uitkering na ontdekking hennepkwekerij

In deze zaak gaat het om de herziening van de WIA-uitkering van eiseres, die sinds 1999 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Eiseres werd geconfronteerd met een terugvordering van € 36.512,19 en een boete van € 5.466,67 door het Uwv, na de ontdekking van een hennepkwekerij in haar woning op 9 februari 2021. Het Uwv stelde dat eiseres in de periode van 1 december 2017 tot en met 9 februari 2021 inkomsten uit hennepteelt had genoten, wat leidde tot een verlaging van haar WAO-uitkering. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat resulteerde in een rechtszaak.

De rechtbank heeft de zaak op 22 september 2022 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de inkomsten uit hennepteelt. Cruciaal was de uitspraak van de strafrechter, die het bewijs van de politie als onrechtmatig had uitgesloten vanwege een onrechtmatige binnentreding in de woning van eiseres. De rechtbank oordeelde dat de bevindingen van het Uwv, die voortvloeiden uit dit onrechtmatige bewijs, niet gebruikt konden worden om de terugvordering en boete te rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit van het Uwv vernietigd en de primaire besluiten herroepen. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht en haar proceskosten, die in totaal € 2.868,- bedragen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 22 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/5207

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.Ph.Chr. Wester),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.P. van den Berg).

Inleiding

1. Eiseres ontvangt sinds 9 februari 1999 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%. Op 9 februari 2021 is een hennepkwekerij aangetroffen op de zolder van haar woning aan de [adres] in [woonplaats] . Op basis van verschillende onderzoeken heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat eiseres in de periode van 1 december 2017 tot en met 9 februari 2021 inkomsten uit hennepteelt heeft genoten. Deze inkomsten heeft het Uwv verrekend met de WAO-uitkering van eiseres. Dit heeft ertoe geleid dat de WAO-uitkering over de periode van 1 december 2017 tot en met 9 februari 2021 is verlaagd en dat eiseres een bedrag van € 36.512,19 aan te veel ontvangen uitkering aan het Uwv moet terugbetalen. Het Uwv heeft daarnaast aan eiseres een boete van € 5.466,67 opgelegd, omdat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden.
2. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar van 18 november 2021 waarbij de verrekening van de inkomsten met de WAO-uitkering, de terugvordering en de boete in stand zijn gebleven.
3. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2022 op een hybride zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn verschenen. De gemachtigde van het Uwv heeft, net als rechter Stijnen, via een beeldverbinding deelgenomen aan de zitting.
5. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst om het Uwv in de gelegenheid te stellen te beoordelen of de stukken die eiseres vlak voor de zitting heeft ingediend gevolgen hebben voor het standpunt van het Uwv. Op 12 oktober 2022 heeft het Uwv een schriftelijke reactie ingediend. De gemachtigde van eiseres heeft hier op 1 november 2022 op gereageerd.
6. Vervolgens heeft de rechtbank met toestemming van partijen het onderzoek gesloten zonder een tweede zitting te houden.

Beoordeling door de rechtbank

7. Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv voldoende bewijs heeft om inkomsten uit hennepteelt over de periode van 1 december 2017 tot en met 9 februari 2021 te kunnen verrekenen met de WAO-uitkering van eiseres, een bedrag van € 36.512,19 van terug te vorderen en een boete van € 5.466,67 op te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval. Hierna zal zij uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) gaat het bij besluiten tot korting van inkomsten uit arbeid en terugvordering van socialezekerheidsuitkeringen om belastende besluiten. Daarbij is het aan het Uwv om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te verzamelen. Die last om informatie te verzamelen, brengt mee dat het Uwv feiten moet aandragen aan de hand waarvan het aannemelijk is dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 44 en 57 van de WAO is voldaan. Als op grond van de door het Uwv gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiseres in de periode van belang inkomsten heeft genoten, dan ligt het op haar weg om de onjuistheid daarvan met tegenbewijs aannemelijk te maken. Dat moet met gegevens die objectief en verifieerbaar zijn. [1]
9. Het bestreden besluit is gebaseerd op het standpunt van het Uwv dat eiseres in de periode van 1 december 2017 tot en met 9 februari 2021 inkomsten uit een hennepkwekerij heeft genoten en op basis van deze inkomsten maar 35 tot 45% arbeidsongeschikt was, waardoor in die periode te veel WAO-uitkering is betaald. Aan dit standpunt ligt onder meer het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij van 10 maart 2021 van de politie (hierna: Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel) ten grondslag. Ook zijn door de politie verschillende processen-verbaal opgemaakt. Daarnaast heeft het Uwv eigen onderzoek gedaan. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het Rapport van bevindingen van 29 maart 2021 en het onderzoeksrapport Handhaving Inspectie van 22 april 2021 dat is opgesteld na het gesprek dat op 15 april 2021 tussen de inspecteur van het Uwv en eiseres heeft plaatsgevonden. Het Uwv heeft de besluitvorming ook gebaseerd op deze rapporten.
10. Vaststaat dat op 9 februari 2021 een in werking zijnde hennepkwekerij in de woning van eiseres is aangetroffen. Partijen verschillen van mening over de periode waarin de kwekerij in werking is geweest, of eiseres daarbij betrokken is geweest en of zij daaruit inkomsten heeft genoten. Vlak voor de zitting heeft eiseres twee vonnissen van de strafrechtelijke procedure toegezonden. Het gaat om het vonnis van 6 september 2022 waarin eiseres is vrijgesproken van het tenlastegelegde vanwege een gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Het door het Openbaar Ministerie gepresenteerde bewijs is uitgesloten omdat het volgens de rechtbank onrechtmatig verkregen bewijs is. De reden hiervoor is dat de woning van eiseres onrechtmatig is binnengetreden. In een tweede vonnis, ook van 6 september 2022, is het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het Uwv heeft laten weten er geen bezwaar tegen te hebben als deze stukken in de procedure worden betrokken. Gelet hierop en gelet op de aard van de stukken heeft de rechtbank de stukken toegelaten.
11. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag wat de betekenis is van het oordeel van de strafrechter over het onrechtmatig verkregen bewijs voor deze zaak.
12. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is het gebruik van onrechtmatig verkregen bewijs alleen dan niet toegestaan als het is verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat gebruik ervan onder alle omstandigheden ontoelaatbaar is. [2] Het onrechtmatig binnentreden van de woning van eiseres is een inbreuk op haar huisrecht als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM. Dit is een fundamenteel recht en een inbreuk daarop druist in tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht. [3] Wat tijdens het binnentreden is waargenomen en de daaruit voortvloeiende politierapporten mogen daarom niet als bewijs worden gebruikt.
13. In reactie op de nadere stukken heeft het Uwv het standpunt ingenomen dat de bewijsuitsluiting van het politieonderzoek in de strafzaak geen gevolgen heeft voor het bestreden besluit, omdat op basis van eigen onderzoek van het Uwv ook voldoende aannemelijk is gemaakt dat in de woning van eiseres een hennepkwekerij aanwezig was. De rechtbank ziet dit anders.
14. De rechtbank zoekt bij haar oordeel aansluiting bij de vaste rechtspraak van de Raad in zaken over de Participatiewet. Volgens deze rechtspraak verzet geen rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel zich ertegen dat na een onrechtmatig huisbezoek een nader onderzoek wordt ingesteld naar de rechtmatigheid van verleende of nog te verlenen bijstand en dat de bevindingen van een dergelijk onderzoek bij de beoordeling van het recht op bijstand worden betrokken. De omstandigheid dat een huisbezoek onrechtmatig is, brengt in beginsel niet mee dat de bevindingen uit een nader onderzoek niet mogen worden gebruikt bij de beoordeling van het recht op bijstand van degene jegens wie dat huisbezoek onrechtmatig is. Dit is anders als gezegd moet worden dat het bestuursorgaan in redelijkheid geen gebruik kon maken van de bevoegdheid tot het instellen van een nader onderzoek of van de daardoor verkregen onderzoeksresultaten, gelet op de wijze waarop dat in het concrete geval is gebeurd. Hiervan is met name sprake indien nader onderzoek uitsluitend een vervolg is op en onlosmakelijk verweven is met de onrechtmatige waarnemingen, zodat sprake is van “verboden vruchten”. [4]
15. Deze vaste rechtspraak van de Raad in zaken over de Participatiewet kan naar het oordeel van de rechtbank ook worden toegepast in deze zaak waarbij sprake is van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs.
16. Gelet op het oordeel van de strafrechter over het onrechtmatig binnentreden in de woning, is het de vraag of het Uwv de gegevens uit het eigen onderzoek naar de rechtmatigheid van de WAO-uitkering aan de besluitvorming ten grondslag mocht leggen. Uit het dossier komt naar voren dat het Uwv niet uit eigen beweging, maar enkel naar aanleiding van de melding van de politie een onderzoek is gestart naar de rechtmatigheid van de WAO-uitkering van eiseres. Uit het verslag van het gesprek dat de inspecteur van het Uwv op 15 april 2021 met eiseres heeft gevoerd, blijkt dat diverse keren is gerefereerd aan het politieonderzoek en de verklaringen die eiseres bij de politie heeft afgelegd. Het onderzoek van het Uwv borduurt daarmee voort op het onrechtmatig aangevangen onderzoek. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van het Uwv uitsluitend een vervolg is op en onlosmakelijk verweven is met de bevindingen van het onrechtmatige binnentreden door de politie. Eiseres is bovendien door de inspecteur logischerwijs niet voorgelicht over het nadien vastgestelde onrechtmatige karakter van het politieonderzoek. De verklaringen die bij het Uwv zijn afgegeven, staan daarom in een te direct verband met het onrechtmatig verkregen bewijs. [5] De consequentie hiervan is dat de bevindingen van het onderzoek van het Uwv als zogenoemde “verboden vruchten” van het onrechtmatig binnentreden in de woning van bewijs moeten worden uitgesloten. Dit betekent dat er geen toereikende motivering is voor het bestreden besluit en het Uwv geen toepassing heeft mogen geven aan artikel 44 van de WAO. De daaruit voortvloeiende terugvordering en boete kunnen evenmin in stand blijven. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond. De rechtbank zal dit bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
18. De rechtbank ziet gelet op de aard van het gebrek geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Naar het oordeel van de rechtbank kan het motiveringsgebrek niet worden hersteld, omdat het Uwv niet beschikt of kan gaan beschikken over ander bewijs. De rechtbank zal daarom zelf in de zaak voorzien en de twee primaire besluiten van 21 juli 2021 herroepen.

Griffierecht en proceskosten

19. Omdat het beroep gegrond is, moet Uwv het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het Uwv moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 597,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.868,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 18 november 2021;
- herroept de twee primaire besluiten van 21 juli 2021;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat Uwv het griffierecht van € 49,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt Uwv tot betaling van € 2.868,-.aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, voorzitter, en mr. R.C. Stijnen en mr. C. de Kruif, leden, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2023.
(de voorzitter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen)
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 10 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2240.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 21 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1028.
3.Zie ook de uitspraak van de Raad van 10 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1122.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 28 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2020:1659 en 19 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:926.
5.Zie ook de uitspraak van de Raad van 7 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:651.