ECLI:NL:RBMNE:2023:514

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
22/3393
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering aan eisers, die sinds 26 november 1998 een bijstandsuitkering ontvingen van verweerder. Verweerder heeft twijfels gekregen over het recht op bijstand van eisers, omdat zij geen duidelijkheid hebben gegeven over hun vermogen. Op 29 november 2021 heeft verweerder het recht op bijstand per 31 juli 2008 ingetrokken en de verleende bijstand over de periode van 31 juli 2008 tot en met 30 september 2021 teruggevorderd tot een bedrag van € 236.765,20. Eisers hebben bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard na advies van de bezwaarschriftenadviescommissie (bac). De rechtbank heeft het beroep van eisers behandeld op 6 januari 2023, waarbij eisers zelf niet aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden door niet uit eigen beweging informatie te verstrekken over hun vermogen, waaronder onroerend goed en een bankrekening in het buitenland. De rechtbank oordeelt dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand. De rechtbank volgt de motivering van het bestreden besluit en stelt vast dat eisers niet aan de op hen rustende bewijslast hebben voldaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3393

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

[eiseres], eiseres (tezamen eisers)
(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal(verweerder)
(gemachtigde: N.V. Volchenko).

Inleiding

1. Eisers hebben vanaf 26 november 1998 een bijstandsuitkering [1] ontvangen van verweerder, om te kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan.
2. Op enig moment is bij verweerder twijfel ontstaan over het recht op bijstand van eisers, omdat zij volgens verweerder niet hebben gemeld dat zij vermogen hebben.
3. Verweerder heeft met het primaire besluit van 29 november 2021 [2] het recht op bijstand per 31 juli 2008 ingetrokken. [3] Ook heeft verweerder de verleende bijstand over de periode van 31 juli 2008 tot en met 30 september 2021 teruggevorderd [4] tot een bedrag van € 236.765,20.
4. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder advies gevraagd aan de bezwaarschriftenadviescommissie (de bac). Deze heeft op 23 mei 2022 een verslag uitgebracht, waarin verweerder wordt geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren.
5. In navolging van het advies van de bac heeft verweerder, met het bestreden besluit van 8 juni 2022, het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder verwijst voor de motivering naar dit advies en vult het gedeeltelijk aan.
6. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 6 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen, eisers zelf waren niet aanwezig.

Essentie van het bestreden besluit en advies van de bac

7. Verweerder heeft het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Volgens verweerder hebben eisers de inlichtingenplicht [5] geschonden. Voor het recht op bijstand geldt namelijk een vermogensgrens en eisers moeten uit zichzelf informatie geven over het vermogen dat zij hebben. Uit onderzoek blijkt dat eisers tijdens de bijstandsperiode vermogen - onder meer bestaande uit onroerend goed – hadden. Zij hebben dit niet gemeld aan verweerder. Ook hebben zij de verkoop van het onroerend goed niet (volledig) hebben gemeld.
8. Het gaat in deze zaak om onroerende goederen in het buitenland en een bankrekening in het buitenland.
Eisers hebben niet gemeld dat zij een Turkse bankrekening hadden. Op die bankrekening zou € 5000,- zijn gestort. Eisers hebben hierover geen duidelijkheid gegeven en zij hebben geen bankafschriften overgelegd. Eisers hebben in ieder geval op 22 september 2021 over een bankrekening in Turkije beschikt.
Ook blijkt uit onderzoek van het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) dat eisers het bezit van onroerend goed in Turkije niet hebben gemeld. Eisers zijn sinds 1988 in het bezit van drie percelen landbouwgrond, waarvan de waarde is getaxeerd op € 5.253,-.
Daarnaast volgt uit dit onderzoek dat eisers in de periode van 31 juli 2008 tot 23 september 2013 in het bezit zijn geweest van 2/3 deel van een huis met tuin, waarvan de waarde op 23 september 2013 is getaxeerd op € 82.090,-.
Verder volgt uit dit onderzoek dat eisers in de periode van 10 juni 2009 tot 23 september 2013 in het bezit zijn geweest van bouwgrond, waarvan de waarde op 23 september 2013 is getaxeerd op € 82.090,-.
9. De getaxeerde waarde van het onroerend goed dat op 31 juli 2008 en op 10 juni 2009 op naam van eiser is gesteld overstijgt de waarde van het vrij te laten vermogen. Eisers hebben onvoldoende inzicht verschaft in de waarde(ontwikkeling). Sinds 23 september 2013 staan de onroerende goederen niet meer op naam van eisers. Op 23 september 2013 heeft de overdracht van de onroerende goederen plaatsgevonden. Eisers hebben het verkoopbedrag niet met bewijsstukken onderbouwd. Om deze reden kan het recht op bijstand ook na 23 september 2013 niet worden vastgesteld.

Beroepsgronden (in essentie)

10. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit, volgens hen is het onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid. Verweerder heeft volgens eisers bij het onderzoek de Nederlandse en Turkse privacywetgeving overschreden, die beide een implementatie zijn van Europees recht (Europese richtlijn bescherming persoonsgegevens 95/46/EG). Eiser heeft namelijk, op verzoek van verweerder, een machtiging gegeven, waarmee de attaché van sociale zaken in Ankara toestemming wordt gegeven om gegevens bij het kadaster en/of de afdeling onroerende zaakbelasting van de gemeente [gemeente] op te vragen. Deze machtiging is afgegeven aan een rapporteur uit Nederland, maar nadien door derden gebruikt.
11. Eisers stellen dat de attaché de informatie omtrent het onroerende goed in Turkije zonder inachtneming van de geldende wet- en regelgeving heeft verkregen. Volgens hen prevaleert de Turkse wetgeving vanwege het territorialiteitsbeginsel en het feit dat het onderzoek in Turkije heeft plaatsgevonden. De door de attaché op onrechtmatige wijze verkregen informatie is een verboden vrucht, die niet ten grondslag mag worden gelegd aan het bestreden besluit. Een en ander is in strijd met de indruisjurisprudentie en wat van een redelijk handelend bestuursorgaan mag worden verwacht.
12. Op de zitting heeft de gemachtigde van eisers nog gewezen op een uitspraak die betrekking heeft op een strafrechtelijke zaak. [6] Hieruit volgt volgens hem dat een themacontrole, zoals ook in deze zaak toegepast, discriminatoir van aard kan zijn. In een strafrechtelijke context is hierover geoordeeld dat, indien mensen belastende verklaringen afleggen die voortkomen uit een dergelijk onderzoek, deze verklaringen niet mogen meewegen.

Beoordeling door de rechtbank

Schending van de informatieplicht
13. De alleenstaande of het gezin heeft alleen recht op algemene bijstand indien er geen ‘in aanmerking’ te nemen vermogen is. [7] Met in aanmerking te nemen vermogen wordt bedoeld vermogen dat de vermogensgrens overschrijdt. Deze lag in september 2021 voor gehuwden tezamen op € 12.450,-. [8]
14. De rechtbank overweegt dat eisers in beroep geen gronden (meer) aanvoeren tegen het standpunt van verweerder dat tijdens de bijstandsperiode sprake was van eigendom van onroerend goed en een bankrekening in het buitenland. Ook hebben eisers geen beroepsgronden meer gericht tegen het standpunt van verweerder, dat niet met objectiveerbare gegevens duidelijkheid is gegeven over de waarde(ontwikkeling) van het onroerend goed tijdens de verkoop op 23 september 2013 en daarvoor (in de periode waar de intrekking en terugvordering betrekking op hebben). Ook is niet in geschil dat eisers geen bankafschriften hebben overgelegd omdat – zo stellen zij - de betreffende Turkse bankrekening inmiddels zou zijn opgeheven.
15. Hier staat tegenover dat verweerder verwijst naar een taxatieonderzoek van IBF, waarin de waarde van het onroerend goed in totaal geschat wordt op € 169.433,- (zie onder 8). De rechtbank concludeert dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden. [9] Zij hebben niet op eigen initiatief gemeld dat zij vermogen hadden en ook hebben zij geen duidelijkheid gegeven over de waarde(ontwikkeling) van vermogen dat geschat wordt ver boven de voor hen geldende vermogensgrens te liggen.
16. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. [10]
17. De bac heeft in het advies van 23 mei 2022 opgenomen (blz. 5), dat indien onroerende zaken in een officieel eigendomsregister op naam van een betrokkene staan geregistreerd dit de veronderstelling rechtvaardigt dat deze zaken een bestanddeel vormen van het vermogen waarover hij daadwerkelijk beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. [11]
18. De rechtbank volgt de motivering van het bestreden besluit op dit punt en stelt vast dat eisers er niet in zijn geslaagd aannemelijk te maken dat de onroerende zaken geen bestanddeel vormden van het vermogen waarover zij daadwerkelijk beschikten of redelijkerwijs konden beschikken. De rechtbank concludeert dat eisers niet aan de op hen rustende bewijslast hebben voldaan, om aannemelijk te maken dat destijds wel recht op (aanvullende) bijstand bestond.
Beroepsgronden met betrekking tot de gehanteerde onderzoeksmethoden
19. Voor zover de gemachtigde van eisers tijdens de zitting naar voren heeft willen brengen dat verweerder mogelijk discriminatoire onderzoeksmethoden heeft gebruikt overweegt de rechtbank dat verweerder tijdens de zitting heeft verduidelijkt dat geen selectie van te onderzoeken personen op afkomst heeft plaatsgevonden, maar bijvoorbeeld op vakantiebestemming. Dit kan bijvoorbeeld ook gaan over een Nederlander die altijd naar Spanje op vakantie gaat. De rechtbank overweegt dat in het dossier en de aanwezige processtukken geen aanleiding te vinden is om aan te kunnen nemen dat bij de onderzoeksmethoden van verweerder sprake zou zijn van ongeoorloofd onderscheid.
20. De rechtbank volgt eisers niet in het standpunt dat de machtiging die zij hebben afgegeven ten onrechte door derden zou zijn gebruikt. De machtiging is afgegeven voor de attaché in Turkije en ook specifiek door deze persoon gebruikt. Daarbij is de Nederlandse rechter niet gebonden aan Turks recht [12] en als al sprake zou zijn van een inmenging in het privéleven van eisers, dan gaat het gelet op het geheel van feiten en omstandigheden om een beperkte en aanvaardbare inbreuk. [13]

Conclusie

21. De rechtbank concludeert dat eisers de informatieplicht hebben geschonden en niet aan de hierdoor op hen rustende bewijslast hebben voldaan, inhoudende dat desondanks wel recht op bijstand bestond in de periode in geding. Verder is niet gebleken van een gebrek terzake de gehanteerde onderzoeksmethoden.
22. Om deze reden is verweerder terecht overgegaan tot intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering.
23. Het beroep is ongegrond. Bij deze uitkomst is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van de Participatiewet (Pw).
2.Verzonden 30 november 2021.
3.Op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw.
4.Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw.
5.Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw.
6.Hij heeft verwezen naar een uitspraak van 16 november 2022 van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden met kenmerk ECLI:NL:GHARL:2022:9801.
7.Artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw.
8.Artikel 34, aanhef en onder c, van de Pw.
9.Artikel 17, eerste lid, van de Pw.
10.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 15 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:292 r.o. 4.5.
11.De bac verwijst naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3195 r.o. 4.9.1.
12.Uitspraak van de Raad van 1 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2911 r.o. 4.4.
13.Uitspraak van de Raad van 9 juni 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1240 r.o. 4.6.