ECLI:NL:CRVB:2020:1240

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
17/5526 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekken en terugvorderen van AIO-aanvulling na ontdekking van onroerende zaken in Turkije en de rechtmatigheid van het bewijs

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond verklaarde. Appellant en appellante ontvangen sinds respectievelijk 1 juni 2009 en 1 februari 2011 een AIO-aanvulling op hun AOW-pensioen. De Svb heeft in het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling vastgesteld dat appellanten onroerende zaken in Turkije bezitten, die niet zijn gemeld. Dit leidde tot de intrekking van de AIO-aanvulling en de terugvordering van eerder verstrekte bedragen.

De Raad voor de Rechtspraak heeft in zijn uitspraak van 9 juni 2020 geoordeeld dat het onderzoek in Turkije niet onrechtmatig was, ondanks de bezwaren van appellanten. De Raad stelde vast dat de Svb bevoegd was om onderzoek te doen naar de juistheid van de verstrekte gegevens en dat het raadplegen van digitale registers een aanvaardbare inbreuk op het recht op privacy vormde. De Raad verwierp de argumenten van appellanten dat het bewijs onrechtmatig was verkregen en dat de Svb hen onterecht had beschuldigd van het niet voldoen aan hun inlichtingenverplichting.

De uitspraak bevestigt dat de Svb de AIO-aanvulling terecht heeft ingetrokken en dat de terugvordering van de kosten gerechtvaardigd was. De Raad concludeert dat de beroepsgronden van appellanten niet slagen en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

17.5526 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 21 juni 2017, 17/556 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 9 juni 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. E. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht (nader) ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sedert 1 juni 2009 en appellante sedert 1 februari 2011 in aanvulling op hun AOW-pensioen bijstand van de Svb op grond van de Participatiewet (PW) in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
In het kader van het door de Svb in de periode 2013 tot en met 2019 uitgevoerde en uit te voeren onderzoek naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling van alle AIO-gerechtigden heeft de Svb appellanten een formulier “Verblijf en vermogen buiten Nederland” (formulier) toegezonden. Naar aanleiding van het door appellanten op 15 maart 2015 ingevulde formulier heeft de Svb een onderzoek in Turkije laten verrichten door het Bureau Attaché voor Sociale Zaken te Ankara (Bureau Attaché). Uit het door het Bureau Attaché opgemaakte onderzoeksverslag van 28 juli 2016 komt naar voren dat in het kadaster van de gemeente [gemeente] diverse onroerende zaken op naam van appellanten staan geregistreerd. Dit betreft de helft van een huis met drie verdiepingen, een dorpswoning en 10 percelen (land-)bouwgrond en boomgaarden op naam van appellant en 5 percelen grond op naam van appellante. De totale waarde van de onroerende zaken op naam van appellant is op 26 juli 2016 door een lokale makelaar bepaald op € 34.288,-. Appellanten hebben alle onroerende zaken in eigendom verkregen vóór de datum van toekenning van hun AIO-aanvulling.
1.3.
De Svb heeft in de onderzoeksresultaten aanleiding gezien om bij afzonderlijke besluiten van 12 oktober 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 januari 2017 (bestreden besluit), de AIO-aanvulling met ingang van 1 juni 2009 in te trekken en de kosten van AIO-aanvulling tot een bedrag van € 20.115,79 van appellanten terug te vorderen. De Svb heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellanten vanaf 26 juli 2016 beschikken over vermogen boven de voor hen geldende vermogensgrens. Door geen melding te maken van het bezit van de onroerende zaken hebben appellanten hun inlichtingenverplichting geschonden op grond waarvan het recht op AIO-aanvulling over de periode van 1 juni 2009 tot 26 juli 2016 niet is vast te stellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden in hoger beroep komen er op neer dat het onderzoek in Turkije onrechtmatig is geweest. De onderzoeksbevindingen mogen om die reden volgens appellanten niet aan de besluitvorming ten grondslag worden gelegd. Appellanten voeren daartoe aan dat onder verantwoordelijkheid van de Svb in Turkije onderzoek is verricht zonder dat de Turkse autoriteiten daarvoor toestemming hebben gegeven en zonder dat de wetten en regelgeving van Turkije zijn nageleefd. Ook is het onderzoek verricht in strijd met het recht op privacy, zoals neergelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Strijd met Turkse wetgeving
4.2.
In zijn uitspraak van 1 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2911, heeft de Raad overwogen dat geen regel van Nederlands recht, daaronder begrepen verdragenrecht, voorschrijft dat bewijs, vergaard door, in opdracht of onder verantwoordelijkheid van Nederlandse bestuursorganen, naar Turks recht rechtmatig moet zijn verkregen. Op grond van het Nederlandse recht dient wel, indien daartoe gronden worden opgeworpen, de toets te worden aangelegd of het gebruik van dat bewijs niet in strijd is met regels van internationaal verdragenrecht of anderszins indruist tegen wat van een behoorlijk bestuursorgaan mag worden verwacht. De door appellanten aangevoerde gronden zijn dezelfde die betrokkenen in de hiervoor genoemde uitspraak hebben aangevoerd. In die uitspraak is de Raad gemotiveerd op die beroepsgronden ingegaan en heeft die verworpen. De Raad ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen dan in genoemde uitspraak.
Schending artikel 8 van het EVRM
4.3.
Ingevolge artikel 53a van de PW is de Svb bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 6 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2611) kan deze algemene onderzoeksbevoegdheid steeds en spontaan worden uitgeoefend ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden, zonder dat daartoe een redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist is. Daarbij moet wel voldoende acht worden geslagen op de waarborgen zoals die onder andere verankerd liggen in artikel 8 van het EVRM (bijvoorbeeld de uitspraak van 6 november 2018, ECLI:N:CRVB:2018:3466).
4.4.
De gehanteerde onderzoeksmiddelen vormden een inbreuk op het recht op respect voor het privéleven van appellanten. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 17 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1910), biedt de in artikel 53a, van de PW (gelijkluidend aan het tot 1 januari 2015 geldende artikel 53a, van de Wet werk en bijstand) vermelde onderzoeksbevoegdheid een wettelijke grondslag in de zin van artikel 8, tweede lid, van het EVRM.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat vervolgens nog ter beoordeling de vraag voorligt of sprake is van ongerechtvaardigde inmenging op het recht van appellanten op respect van hun privéleven.
4.6.
Zoals de Raad in zijn uitspraak van 22 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3383, heeft overwogen wordt met het raadplegen van gegevens in digitale registers van - zoals in dit geval het kadastrale register van de gemeente [gemeente] - een beperkte en aanvaardbare inbreuk op het recht op respect voor het privéleven van betrokkenen gemaakt. Er stond niet op enig moment een minder ingrijpend onderzoeksmiddel ter beschikking om de rechtmatigheid van de aan betrokkenen verleende AIO-aanvulling te onderzoeken omdat betrokkenen zelf niet alle benodigde gegevens hebben overgelegd. Aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan zodat de inbreuk op het respect voor het privéleven van betrokkenen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM gerechtvaardigd was. Niet gebleken is dat dat in het geval van appellanten anders is.
4.7.
Gelet op 4.2 tot en met 4.6 levert het in Turkije verrichte onderzoek, anders dan appellanten hebben betoogd, geen strijd met artikel 8 van het EVRM op.
4.8.
Uit 4.2 tot en met 4.7 volgt dat de beroepsgronden van appellanten, erop neerkomend dat de gegevens uit het onderzoek in Turkije onrechtmatig zijn verkregen, niet slagen.
Overige beroepsgronden
4.9.
Appellanten hebben ten slotte aangevoerd dat zij op geen enkele wijze hebben getracht om de Svb te misleiden dan wel onjuiste informatie te geven. Zij hebben nooit kwaadwillig gehandeld, zodat de Svb wel erg gemakkelijk heeft geconcludeerd dat zij niet zouden hebben voldaan aan hun inlichtingenverplichting. De medewerkers van de Svb zijn op een zeer onprettige, tegendraadse wijze en met vooringenomenheid te werk gegaan. Het handelen van de Svb levert strijd op met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en diverse artikelen uit wetgeving en verdragen.
4.10.
In de onder 4.6 genoemde uitspraak van 22 oktober 2019, waarbij de gemachtigde van appellanten betrokken was, is de Raad onder rechtsoverwegingen 4.6 en 4.7 gemotiveerd op de onder 4.9 weergegeven beroepsgronden ingegaan en heeft deze verworpen. Geen aanleiding bestaat om in dit geval tot een ander oordeel te komen.
4.11.
Uit 4.1 tot en met 4.10 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspaak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2020.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) R.B.E. van Nimwegen