ECLI:NL:CRVB:2020:1240
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekken en terugvorderen van AIO-aanvulling na ontdekking van onroerende zaken in Turkije en de rechtmatigheid van het bewijs
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond verklaarde. Appellant en appellante ontvangen sinds respectievelijk 1 juni 2009 en 1 februari 2011 een AIO-aanvulling op hun AOW-pensioen. De Svb heeft in het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling vastgesteld dat appellanten onroerende zaken in Turkije bezitten, die niet zijn gemeld. Dit leidde tot de intrekking van de AIO-aanvulling en de terugvordering van eerder verstrekte bedragen.
De Raad voor de Rechtspraak heeft in zijn uitspraak van 9 juni 2020 geoordeeld dat het onderzoek in Turkije niet onrechtmatig was, ondanks de bezwaren van appellanten. De Raad stelde vast dat de Svb bevoegd was om onderzoek te doen naar de juistheid van de verstrekte gegevens en dat het raadplegen van digitale registers een aanvaardbare inbreuk op het recht op privacy vormde. De Raad verwierp de argumenten van appellanten dat het bewijs onrechtmatig was verkregen en dat de Svb hen onterecht had beschuldigd van het niet voldoen aan hun inlichtingenverplichting.
De uitspraak bevestigt dat de Svb de AIO-aanvulling terecht heeft ingetrokken en dat de terugvordering van de kosten gerechtvaardigd was. De Raad concludeert dat de beroepsgronden van appellanten niet slagen en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.