Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.UTR 22/5880
2.UTR 23/306
3.UTR 22/5028
prematuur bezwaar tegen feitelijke handeling”. In die brief zegt eiser dat hij bezwaar instelt tegen een (beweerde) feitelijke handeling. Eiser refereert daarbij aan een brief van de gemachtigde van het college van 12 november 2021 waarin staat dat sprake is van een feitelijke handeling of feitelijke omstandigheden op het moment van de reorganisatie. Op 23 september 2022 verklaart het college dit bezwaar (kennelijk) niet-ontvankelijk, omdat er geen bezwaar openstaat tegen feitelijke handelingen. Eiser stelt hiertegen op 29 september 2022 beroep in.
4.UTR 22/5487
prematuur bezwaar tegen uw “fictief besluit””. In deze brief deelt eiser mede dat hij prematuur bezwaar maakt tegen een fictief besluit van het college, waarbij hij is ingedeeld in de onderzoeksgroep [onderzoeksgroep] . Verder verwijst eiser naar zijn verzoek op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van 22 augustus 2022 over het beweerdelijk fictieve besluit en de mogelijke fictieve rechtsgevolgen daarvan, waarop nog niet is beslist. Op 25 oktober 2022 verklaart het college dit bezwaar van eiser (kennelijk) niet-ontvankelijk, omdat zo’n besluit niet bestaat. Het college verwijst daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank van 15 juli 2022 [6] , waarin dit is bevestigd. Voor wat betreft een reactie op zijn AVG-verzoek waaraan eiser ook refereert in zijn brief, wijst het college naar de brief van 6 oktober 2022. Eiser stelt op 24 november 2022 beroep in tegen dit besluit op bezwaar.