ECLI:NL:RVS:2018:4200

Raad van State

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
201709255/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verzoek tot wijziging persoonsgegevens door college van bestuur Universiteit Utrecht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 oktober 2017, waarin het beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek tot wijziging van persoonsgegevens door het college van bestuur van de Universiteit Utrecht ongegrond werd verklaard. Het college had op 9 februari 2016 het verzoek van [appellant] om zijn persoonsgegevens te wijzigen afgewezen, en ook een verzoek om verstrekking van zijn persoonsgegevens werd op 30 augustus 2016 afgewezen. De rechtbank bevestigde deze afwijzingen en oordeelde dat het college terecht had geoordeeld dat de functie van [appellant] deel uitmaakte van de onderzoeksgroep Functional Materials, zoals eerder vastgesteld door de Centrale Raad van Beroep (CRvB).

Tijdens de zitting op 30 juli 2018 heeft [appellant] zijn standpunten toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat het college onterecht had geweigerd om zijn verzoeken in te willigen. Hij stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zijn functie niet deel uitmaakte van de onderzoeksgroep Physics of Devices en dat het college geen documenten had overgelegd die zijn standpunt ondersteunden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de afwijzing van het college rechtmatig was.

De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het college over meer persoonsgegevens beschikte dan reeds was verstrekt. De Afdeling heeft ook opgemerkt dat de rechtmatigheid van het besluit van 8 juli 2008 en de daarin vermelde feiten in rechte vaststaan, en dat [appellant] in eerdere procedures niet heeft aangetoond dat het college onterecht heeft gehandeld. De uitspraak van de CRvB van 4 april 2013 blijft derhalve ongewijzigd van kracht. De beslissing van de Afdeling is op 19 december 2018 openbaar gemaakt.

Uitspraak

201709255/1/A3.
Datum uitspraak: 19 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 oktober 2017 in zaak nr. 17/365 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van bestuur van de Universiteit Utrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 9 februari 2016 heeft het college een verzoek van [appellant] tot wijziging van hem betreffende persoonsgegevens afgewezen.
Bij besluit van 30 augustus 2016 heeft het college een verzoek van [appellant] om hem betreffende persoonsgegevens te verstrekken, afgewezen.
Bij besluit van 17 november 2016 heeft het college de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 oktober 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juli 2018, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.M.J. van de Pas, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Op 25 mei 2018 is de Algemene verordening gegevensbescherming (PB 2016 L 119) in werking getreden. Ten tijde van het besluit van 17 november 2016 was de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp) nog van toepassing, zodat van die wet moet worden uitgegaan. De relevante bepalingen van de Wbp zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.    In het besluit van het college van 8 juli 2008 staat dat de functie van [appellant] deel uitmaakt van de onderzoeksgroep Functional Materials en dat deze onderzoeksgroep wegens een reorganisatie van het departement Natuur- en Sterrenkunde wordt opgeheven. Daarom wordt de functie van [appellant] ook opgeheven, aldus het college in het besluit van 8 juli 2008.
[appellant] heeft op 4 februari 2016 het college op grond van artikel 36, eerste lid, van de Wbp verzocht in het besluit van 8 juli 2008 het gegeven dat zijn functie deel uitmaakte van de onderzoeksgroep Functional Materials te verbeteren. Volgens [appellant] maakte zijn functie deel uit van de onderzoeksgroep Physics of Devices. Deze onderzoeksgroep is na de reorganisatie blijven bestaan.
Het college heeft het verzoek van [appellant] afgewezen, omdat verbetering van persoonsgegevens alleen mogelijk is bij - op eenvoudige en objectieve wijze - vast te stellen onjuistheden. Volgens het college strekt de Wbp er niet toe om inhoudelijk te toetsen of persoonsgegevens onjuist zijn.  Het college wijst erop dat de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB) bij uitspraak van 4 april 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6178) heeft geoordeeld dat de functie van [appellant] deel uitmaakte van de onderzoeksgroep Functional Materials en dat het daarmee een rechtens vaststaand feit is.
2.1.    Daarnaast heeft [appellant] op 25 augustus 2016 het college verzocht hem om op grond van de Wbp alle mutatieverslagen over zijn persoonsgegevens uit de digitale administratie (hierna: SAP-systeem) te verstrekken, alsmede de naam van de mandataris die de betreffende mutaties heeft goedgekeurd. Het college heeft het verzoek van [appellant] afgewezen, omdat volgens het college geen documenten bestaan waarin mutaties van persoonsgegevens in het SAP-systeem zijn opgenomen.
Beslissing op het bezwaarschrift van 22 maart 2016
3.    [appellant] betoogt dat het college geen beslissing heeft genomen op zijn bezwaarschrift van 22 maart 2016 tegen het besluit van 9 februari 2016.
Hij voert aan dat het college in het besluit van 17 november 2016 alleen heeft beslist op zijn bezwaarschrift van 22 september 2016 tegen het besluit van 9 februari 2016 en zijn bezwaarschrift van 9 september 2016 tegen het besluit van 30 augustus 2016. Uit het besluit van 17 november 2016 blijkt niet dat zijn bezwaarschrift van 22 maart 2016 ongegrond is verklaard.
3.1.    [appellant] heeft op 22 maart 2016 een beroepschrift ingediend bij de rechtbank en daarmee beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college. Bij uitspraak van 3 augustus 2016 heeft de rechtbank het beroepschrift van 22 maart 2016 aangemerkt als een bezwaarschrift, gericht tegen het besluit van 9 februari 2016. De rechtbank heeft het bezwaarschrift van 22 maart 2016 doorgezonden aan het college. Op 22 september 2016 heeft [appellant] nog een bezwaarschrift ingediend, gericht tegen het besluit van 9 februari 2016.
Deze twee bezwaarschriften zijn niet twee bezwaren, waar tweemaal op moet worden beslist. Beide bezwaarschriften zijn gericht tegen het besluit van 9 februari 2016 en vormen daarmee één bezwaar. Met het besluit van 17 november 2016 heeft het college op het tegen het besluit van 9 februari 2016 gemaakte bezwaar beslist.
Het betoog faalt.
Wijziging onderzoeksgroep in besluit van 8 juli 2008
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat op grond van de uitspraak van de CRvB van 4 april 2013 vaststaat dat zijn functie deel uitmaakte van de onderzoeksgroep Functional Materials en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn functie deel uitmaakte van de onderzoeksgroep Physics of Devices.
Hij voert aan dat het college in een bijlage van een brief van 26 mei 2009 aan het bureau van de Vereniging van Universiteiten en een brief van de Human Resources Advisor van 20 maart 2013 zelf vermeldt dat zijn functie deel uitmaakte van de onderzoeksgroep Physics of Devices. Daarnaast voert [appellant] aan dat het college nooit een besluit heeft genomen waarbij zijn functie werd ingedeeld bij de onderzoeksgroep Functional Materials en het college dit ook nooit heeft onderbouwd.
Verder voert [appellant] aan dat het college bedrog heeft gepleegd en misbruik heeft gemaakt van zijn positie door het achterhouden en wegmaken van de brondocumenten waarin zijn juiste persoonsgegevens staan. Gelet hierop zou de uitspraak van de CRvB van 4 april 2013 moeten worden herzien, aldus [appellant].
Verder verzoekt [appellant] in dit kader dat het college de volgende stukken overlegt: gebruikershandleidingen voor het SAP-systeem, door het college ondertekende brieven met kenmerk JW/LE/05.130 en JW/LE/06.65, een verbeterde uitdraai van SAP-infotype "Organisatorische Indeling Lijst" en het besluit van het college van 1 juli 2008 waarbij zijn functie is ingedeeld bij het nieuwe programma Nanaphotonics.
4.1.    Bij uitspraak van 4 april 2013 heeft de CRvB de uitspraak van de rechtbank waarbij zij het beroep van [appellant] tegen het besluit van 8 juli 2008 ongegrond heeft verklaard, bevestigd. De CRvB heeft bij uitspraken van 26 juni 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2180) en 29 oktober 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3772) verzoeken van [appellant] om herziening van de uitspraak van 4 april 2013 afgewezen. Uit die uitspraken blijkt dat de CRvB de hiervoor genoemde bijlage bij de brief van 26 mei 2009 en de brief van 20 maart 2013 in zijn oordeel heeft betrokken.
4.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de uitspraken van de CRvB van 4 april 2013, 26 juni 2014 en 29 oktober 2015 volgt dat de rechtmatigheid van het besluit van 8 juli 2008 en de daarin vermelde feiten in rechte vast staan. Dat betekent dat eveneens in rechte vaststaat dat de functie van [appellant] deel uitmaakte van de onderzoeksgroep Functional Materials.
Daarnaast heeft de rechtbank terecht overwogen dat de CRvB in voormelde uitspraken heeft geoordeeld dat [appellant] geen onderdeel uitmaakte van de onderzoeksgroep Physics of Devices. In de door [appellant] overgelegde stukken, een bijlage bij de brief van 26 mei 2009 en de brief van 20 maart 2013, heeft de CRvB geen aanleiding gezien om anders te oordelen. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de in het besluit van 8 juli 2008 vermelde onderzoeksgroep Functional Materials onjuist is en moet worden verbeterd. Nu daartoe geen aanleiding bestaat, wordt het verzoek van [appellant] om overlegging van diverse stukken van het college dan ook afgewezen. Voor zover [appellant] herziening beoogt van de uitspraak van de CRvB van 4 april 2013, moet hij in een daartoe strekkende procedure bij de CRvB daarom verzoeken.
Het betoog faalt.
Mutatieverslagen van persoonsgegevens
5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het college over meer persoonsgegevens beschikt dan het reeds aan hem heeft verstrekt en dat in het SAP-systeem geen mutatieverslagen worden gemaakt.
Hij voert aan dat hij afschriften heeft overgelegd van mutatieverslagen die het college heeft opgemaakt met de SAP-procedure YPMUTV00, waarin persoonsgegevens van hem zichtbaar zijn die het college niet eerder heeft overgelegd. [appellant] stelt dat hij daarmee heeft aangetoond dat het college ten onrechte beweert dat mutatieverslagen niet worden gemaakt. De toelichting van het college dat bijvoorbeeld een verhuizing in het SAP-systeem wordt gemuteerd, dat de mededeling van de verhuizing wordt weggegooid zonder dat daarvan een mutatieverslag wordt gemaakt, is misleidend. [appellant] legt in dit verband een pagina van de SAP-gebruikershandleiding en een andere pagina met de titel "Organisatorische indeling Weergeven" over. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is het volgens [appellant] irrelevant dat hij niet kan onderbouwen hoe hij aan de afschriften is gekomen.
5.1.    Zoals de rechtbank terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:85) heeft overwogen, heeft het recht op inzage, bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wbp, uitsluitend betrekking op de persoon betreffende gegevens die vallen onder het bereik van de Wbp. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof van Justitie) heeft in het arrest van 17 juli 2014 in gevoegde zaken C-141/12 en C-372/12, inzake Y.S. tegen de minister voor Immigratie en Asiel onderscheidenlijk de minister voor Immigratie en Asiel tegen M. en S. (ECLI:EU:C:2014:2081), over de wijze van verstrekking van deze gegevens overwogen dat het aan de lidstaten is om te bepalen welke concrete materiële vorm die verstrekking moet krijgen, mits deze in begrijpelijke vorm geschiedt. Voor zover aan de met het recht op inzage nagestreefde doelstelling volledig kan worden voldaan met een andere vorm van verstrekking kan de betrokkene aan artikel 12, aanhef en onder a, van de Privacyrichtlijn geen recht ontlenen om een afschrift te verkrijgen van het originele document of bestand waarin hem betreffende gegevens staan, aldus het Hof van Justitie. Het is daarom voldoende dat aan de aanvrager, bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de Wbp, een volledig overzicht in begrijpelijke vorm van deze persoonsgegevens wordt verstrekt, voorzien van een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens, zodat de aanvrager die gegevens kan controleren op hun juistheid en kan controleren of zij in overeenstemming met de Wbp zijn verwerkt.
5.2.    Eerder heeft de rechtbank in de uitspraak van 30 mei 2016, zaak nr. 16/702, het volgende geoordeeld. Het college heeft bij brief van 6 november 2015 een overzicht van alle persoonsgegevens van [appellant] en de onderliggende documenten aan hem verstrekt. Ook heeft het college als bijlage bij de brief van 6 november 2015 een uitdraai gevoegd van alle persoonsgegevens zoals het college deze heeft verzameld in het personeelsdossier van [appellant] en heeft verwerkt in het SAP-systeem. Daarmee heeft het college voldaan aan zijn verplichting als bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de Wbp. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college over meer persoonsgegevens beschikt dan het reeds heeft verstrekt.
5.3.    [appellant] heeft geen hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 30 mei 2016 ingesteld, zodat deze uitspraak onherroepelijk is geworden. Dat betekent dat het betoog van [appellant] in deze procedure niet aan de orde kan komen. [appellant] had dit betoog in de procedure die heeft geleid tot voormelde uitspraak van de rechtbank van 30 mei 2016 naar voren kunnen en daarom moeten brengen.
Het betoog faalt.
Conclusie
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzitter, en mr. H. Bolt, en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.J.L. Crombach, griffier.
w.g. Kranenburg    w.g. Crombach
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018
689. BIJLAGE
Wet bescherming persoonsgegevens
Artikel 35
1. De betrokkene heeft het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. De verantwoordelijke deelt de betrokkene schriftelijk binnen vier weken mee of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.
2. Indien zodanige gegevens worden verwerkt, bevat de mededeling een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm, een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens.
[…]
Artikel 36
1. Degene aan wie overeenkomstig artikel 35 kennis is gegeven van hem betreffende persoonsgegevens, kan de verantwoordelijke verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen, of af te schermen indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
[…]