ECLI:NL:RBDHA:2020:8491

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4127
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluitvorming omtrent de rechtspositie van ambtenaren en de kwalificatie van besluiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als groepswerker, en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De eiser had op 17 december 2019 een verzoek ingediend dat door de minister bij brief van 5 maart 2020 werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat deze brief niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt, omdat de minister sinds 1 januari 2020 niet meer over de bevoegdheid beschikt om beslissingen te nemen over de rechtspositie van ambtenaren. Dit leidde tot de conclusie dat het bezwaar van de eiser terecht niet-ontvankelijk was verklaard.

De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat de brief van 5 maart 2020 niet voldoet aan de definitie van een besluit zoals vastgelegd in artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank benadrukte dat de minister geen publiekrechtelijke rechtshandeling heeft verricht, aangezien de bevoegdheid om dergelijke beslissingen te nemen is komen te vervallen. De eiser had betoogd dat zijn verzoek ten onrechte was aangemerkt als een verzoek tot wijziging van een algemeen verbindend voorschrift, maar de rechtbank oordeelde dat de minister terecht had geweigerd om hierop in te gaan.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en stelde dat hij de mogelijkheid heeft om een vordering bij de burgerlijke rechter in te stellen met betrekking tot de brief van 5 maart 2020. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de griffier heeft de partijen op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4127

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] (Duitsland), eiser,

en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder

(gemachtigde: mr. J.R. Zeelenberg).

Procesverloop

Bij brief van 5 maart 2020 heeft verweerder een verzoek van eiser van 17 december 2019 afgewezen.
Bij besluit van 6 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
Inleiding
2. Eiser is per 1 augustus 2002 aangesteld bij de PI Zuid-Oost in de functie van
penitentiair inrichtingswerker. Per 1 mei 2003 in de functie van penitentiair open inrichtingswerker. Per 1 juli 2003 is in het kader van de landelijke invoering van functiedifferentiatie binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) de functienaam gewijzigd in medior groepswerker. Per 1 november 2007 is eiser benoemd in de functie van senior groepswerker.
De brief van 5 maart 2020
3. In de brief van 5 maart 2020 heeft verweerder vermeld dat in 2013 een onderzoek is ingesteld naar de functie van groepswerker. TNO heeft geadviseerd om deze functie niet meer als substantieel bezwarend aan te merken. Dit advies is overgenomen en in het Sectoroverleg Rijkspersoneel ingebracht, waar hierover overeenstemming is bereikt.
De functie van groepswerker is ingenomen in de lijst van functies waarvan de aanmerking als substantieel bezwarend na 31 maart 2015 is vervallen.
Eiser voert naar aanleiding van deze besluitvorming nog een aantal beroepsprocedures. Verweerder is van mening dat eiser voor deze kwestie de vakbonden kan benaderen.
Voorts zijn het Algemeen Rijksambtenarenreglement, de Regeling substantieel bezwarende functies en de Procedures substantieel bezwarende functies met ingang van 1 januari 2020 (in verband met de invoering van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaar) komen te vervallen. Thans is de regeling omtrent substantieel bezwarende functies in hoofdstuk 23 van de CAO Rijk opgenomen en maakt de lijst van substantieel bezwarende functies als bijlage 14 deel uit van de CAO Rijk.
Het bestreden besluit
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder vermeld dat eisers verzoek van 17 december 2019 is aangemerkt als een verzoek tot het nemen van een besluit op een verzoek tot het wijzigen van een algemeen verbindend voorschrift. Aan dit verzoek is niet tegemoetgekomen in de brief van 5 maart 2020. Volgens verweerder is er daarom sprake van een weigering om een algemeen verbindend voorschrift vast te stellen. Een weigering om een algemeen verbindend voorschrift vast te stellen is niet vatbaar voor bezwaar en beroep.
Het betoog van eiser
5. Eiser heeft aangevoerd dat het verzoek van 17 december 2019 ten onrechte is aangemerkt als een verzoek tot het wijzigen van een algemeen verbindend voorschrift. Volgens eiser is zijn verzoek ingegeven door het feit dat voor hem (en de andere groepswerkers) op individueel niveau wordt miskend dat hij dagelijks een functie krijgt opgedragen die als substantieel bezwarend is te beschouwen. Omdat verweerder dit heeft geweigerd, is volgens eiser wel degelijk sprake van een besluit waartegen hij bezwaar kon maken.
Juridisch kader
6. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Op grond van artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel.
Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet 2017 in werking getreden.
Op grond van artikel 16, tweede lid, van de Ambtenarenwet 2017 blijft
ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen alsmede de behandeling van zodanig bezwaar of beroep tegen een op grond van deze wet genomen besluit of handeling dat voor het in het eerste lid bedoelde tijdstip is bekendgemaakt, het recht van toepassing zoals dat gold voor dat tijdstip.
Het oordeel van de rechtbank
7. Naar het oordeel van de rechtbank is de brief van 5 maart 2020 niet aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, omdat het niet gaat om een publiekrechtelijke rechtshandeling. Sinds 1 januari 2020 beschikt verweerder immers niet meer over een in het publiekrecht geregelde bevoegdheid om (primaire) beslissingen te nemen over de rechtspositie van ambtenaren. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift betoogd dat zijn verzoek in 2019 is verzonden. Maar verweerder heeft daarop na 1 januari 2020 beslist en dat is, gelet op artikel 16, tweede lid, van de Ambtenarenwet 2017, bepalend.
8. Gelet op het voorgaande, heeft verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Eiser, die een omvangrijk beroepschrift heeft ingediend, kan een vordering bij de burgerlijke rechter instellen wat betreft de brief van 5 maart 2020.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W.J. Sloots, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 september 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.